| |
| |
| |
Voltaire en Genève.
Het werk van Desnoiresterres, dat dezen titel draagt, is eigenlijk het zevende deel in die belangrijke reeks van denzelfden auteur die met la Jeunesse de Voltaire begint, met Voltaire, son retour et sa mort ten einde zal zijn, en waarop ik vroeger reeds de aandacht vestigde. Ook dit deel zal men met genoegen lezen, vooral wanneer men de eerste zestig bladzijden achter den rug heeft, die nog een voortzetting zijn van het vorige deel Voltaire et J.J. Rousseau, en dan ook handelen over de betrekking tusschen deze beide mannen, gelijk men weet, geene bijzondere vrienden. Het was te Genève niet Rousseau alleen die zich over Voltaire te beklagen had; niet minder Berraud, die met veel assurantie den patriarch van Ferney een gedicht kwam brengen. ‘Repassez demain’, heette het bij de eerste ontvangst. Berraud kwam terug en werd toen terstond door Voltaire ondervraagd naar zijn beroep. ‘Je suis perruquier,’ luidde zijne mededeeling; waarop Voltaire hernam: ‘Eh bien mon ami, allez faire des perruques’, en terwijl hij Berraud begeleidde tot aan de trap, deed hij niets dan deze woorden herhalen: ‘allez
| |
| |
faire des perruques; allez faire des perruques.’ Het is spreekwoordelijk geworden voor alle schoenmakers, die zich niet bij hun leest houden.
Een der aardigste episodes uit Voltaire's verblijf te Genève blijft altijd de bekende strijd met het konsistorie van die stad over het theater, een strijd die denken doet aan de woordenwisseling tusschen Pontalais en een pastoor (verhaald in de Études sur les mystères van Onésime Le Roy). Pontalais trommelde zelf zijn publiek bij elkaar ten behoeve van zijn tooneel voor de poort van Saint-Eustache. Dat hinderde den pastoor van een naburige kerk, die zich door zijn gehoor verlaten zag. Hij ijlt uit het kerkgebouw, stormt op Pontalais los en vraagt hem: Waarom trommelt gij wanneer ik spreek? waarop Pontalais antwoordde: Heer Pastoor, waarom spreekt gij wanneer ik trommel? Hij betaalde zijne gevatheid met zes maanden gevangenisstraf.
Een der minst aardige episodes is daarentegen Voltaire's bekeering bij notariëelen akte. Hij had zijn nicht, Madame Denis, die ontbloot schijnt te zijn geweest van elk talent voor de huishouding, naar Parijs teruggezonden en daardoor een aanvang gemaakt met orde te stellen op zijn zaken, die, in weerwil van zijn groot fortuin, anders in de war geloopen waren. Na deze hervorming van zijn huis, scheen de grijze spotter aan inwendige hervorming te willen denken en hen te willen stichten, die hij tot dusver zoo vaak geërgerd had. Zonderling dat hij de menschen hoopte te stichten met een onwaardige komedie.
In de heilige week was een monnik op het kasteel komen dineeren, aan wien Voltaire zijn wensch om de kommunie op Paschen te ontvangen te kennen gaf, en wien hij tot dien einde om de absolutie vroeg, die hij zonder de minste moeite, aan tafel naar het schijnt, ver- | |
| |
kreeg. Werkelijk kommuniëerde hij op het volgend Paaschfeest en hield zelfs daarna in de kerk een toespraak tot de geloovigen over een diefstal, die kort te voren had plaats gehad. Hij wekte ze op tot een deugdzaam leven. Toen hij zag dat dit den priester niet aanstond, voegde hij er eenige voor dezen zeer vleiende woorden aan toe en bewaarde hij verder het stilzwijgen. Het bericht van deze wonderlijke geschiedenis ging natuurlijk als een vuurtje rond. Maria Leczinska scheen aan Voltaire's bekeering te gelooven, maar zij stond waarschijnlijk geheel alleen. Grimm schrijft althans in zijne bekende Correspondance littéraire: ‘à Paris, cette action n'a pas du tout réussi; et les dévots, et les philosophes, et les gens du monde en ont été également scandalisés.’ Gescandaliseerd of niet, de bisschop van Annecy maakte er terstond een allerhandigst gebruik van. Hij schreef een beleefden brief aan Voltaire. ‘Ik heb u altijd, schreef de prelaat, voor een eerlijk en kordaat man gehouden. Wanneer gij dus in onze kerk gekommuniëerd hebt, dan hebt gij mij door deze enkele daad het recht gegeven, om voortaan tegenover een ieder te beweren, dat gij niet langer die vijand van het Kristendom en de Katholieke kerk zijt, waarvoor het publiek u vaak heeft aangezien. De ongeloovigen zullen zich niet meer op u als op hun aanvoerder mogen beroemen.’ Dat noemt men beslag op iemand leggen. Niet minder handig was het antwoord van Voltaire. Hij deed alsof hij de pointe van den brief niet begrepen had en als had de bisschop hem eenvoudig willen bedanken voor het goede voorbeeld, dat de heer der plaats aan zijne
onderhoorigen gegeven had. Maar de geestelijke liet zich zoo niet vangen. Hij schreef andermaal om de punten op de i's te plaatsen. ‘Je n'ai pu qu'être très-surpris, qu'en affectant de ne pas entendre ce qui était fort intelligible dans ma lettre, vous ayez supposé que
| |
| |
je vous savais bon gré d'une communion de politique.... J'en ai gémi plus que tout autre.’ Hadt gij willen kommuniëeren, schrijft hij verder, dan hadden, na al hetgeen uwerzijds uitgegeven werd ‘des réparations éclatantes’ moeten voorafgaan. Eer dat heeft plaats gehad, verbiedt de prelaat elken priester, Voltaire andermaal den heiligen ouwel te reiken. In hetgeen Voltaire nu antwoordt komt het een en ander voor, waarmee men toch rekening moet houden bij de beoordeeling van die zeer samengestelde persoonlijkeid: ‘Les bagatelles littéraires n'ont aucun rapport avec les devoirs du citoyen et du chrétien. La bienfesance, la piété solide et non superstitieuse, l'amour du prochain, la résignation à Dieu doivent être les principales occupations de tout homme qui pense sérieusement. Je tâche autant que je puis, de remplir toutes ces obligations dans ma retraite, que je rends tous les jours plus profonde. Mais ma faiblesse répondant mal à mes efforts, je m'anéantis encore une fois, avec vous, devant la providence divine, sachant qu'on n'apporte devant Dieu que trois choses qui ne peuvent entrer dans son immensité, notre néant, nos fautes, et notre repentir.’ De verhevenheid van dit laatste denkbeeld maakt het toch onmogelijk zelfs hier aan een farce te denken. Ware dit ten slotte ironie, het zou een duivelsche ironie zijn.
Hoe het zij, le beau rôle, gelijk men zegt, is geheel aan de zijde van den roomschen geestelijke, wiens brieven - hij schreef nog een derde - waardig, ernstig en liefderijk zijn. Hij noemt Voltaire geen huichelaar; hij schijnt Voltaire zelfs niet daarvoor te houden; wellicht heeft hij ingezien, dat Voltaire met al zijn sarkasme en zijn bouffonnerie een dichter en een zeer pathetisch dichter was - zoo als dit nader wordt aangetoond, o.a. in mijn werk La littérature française, bl. 286 - die dus
| |
| |
altijd ergens een venster had, waardoor men den hemel zag. Maar bij den bisschop vindt men wat men hier bij Voltaire mist: een juist zedelijk gevoel. Het staat hem minder fraai, al pleiten de begrippen van den tijd verzachtende omstandigheden, dat hij zijn geheele briefwisseling aan Lodewijk den XVde liet toekomen, die dan ook niet verzuimde, Voltaire door een schrijven van de Saint-Florentin te doen weten, dat hij zich voortaan van stichtelijke toespraken in de kerk te onthouden had.
Het zonderlingste in deze geschiedenis moet evenwel nog komen. Had de bisschop elken priester verboden, Voltaire de kommunie toe te dienen zoolang er geene ‘réparations éclatantes’ vooraf waren gegaan, zoo schijnt dit den dichter eene uittarting. Mag hij niet kommuniëeren, dan wil hij juist kommuniëeren. ‘J'ai envie de communier malgré lui’, zegt hij tot Waguière, als hij van uit zijn bed den pastoor van Ferney met een kapucijn van Gex voorbij ziet gaan; en hij voegt er deze treurige woorden bij; ‘cela pourra être fort plaisant, et nous verrons qui, de l'évèque ou de moi, l'emportera. Allez me chercher ce capucin. Avez vous de l'argent sur vous? - Oui. - Mettezmoi un écu neuf sur ma table de nuit, afin que mon compagnon puisse le voir.’ Dit wordt cyniek. De kapucijn komt binnen, steekt het zes-frankstuk op en vraagt om drie dagen uitstel. Maar wie er terugkwam, niet onze kapucijn. Voltaire is woedend en vaster dan ooit besloten zijn zin, dat is den heiligen ouwel, te zullen hebben. Hij ontbiedt een soort van chirurgijn. - Voel mij den pols. - Heel rustig. - Wat, domoor, merkt gij niet, dat ik een hevige koorts heb? - De man voelt nog eens den pols en zegt wat Voltaire hooren wilde. - Welnu, ga dan naar den pastoor en zeg hem in welk doodsgevaar ik mij bevind. - Weder vruchteloos; wie ook opdaagde, niet de
| |
| |
pastoor. Andermaal zendt Voltaire een boodschap. Waguière zelf gaat er heen: de dichter is in articulo mortis en is tot elke verklaring en onderwerping bereid. Het baat niet. Nu stuurt Voltaire hem een deurwaarder, die den pastoor zegt, hem te zullen aanklagen bij het Parlement, wanneer hij tegenover een stervende zijne verplichtingen niet nakomt. De goede priester krijgt de koliek van schrik en stierf niet lang daarna. Eindelijk gaat Voltaire er toe over om ten overstaan van den notaris van Ferney te verklaren, dat men hem ten onrechte beschuldigd had van vijandschap jegens den katholieken godsdienst, dat hij in dien godsdienst geleefd heeft en sterven wil, en zijnen lasteraars vergeving schenkt. Nu kon de kapucijn terugkomen. Hij had inmiddels van den bisschop een geloofsbelijdenis ontvangen, die Voltaire zou moeten teekenen. In het vertrek gelaten, waar Voltaire nog altijd den stervende speelde, kon hij eerst niet aan het woord komen. Ten slotte kwam hij schuchter met het stukje papier voor den dag, waarop de geloofsbelijdenis stond en dat hij in zijn mouw verborgen had. Weer overgoot de dichter den bevenden monnik met een vloed van woorden, waarop deze altijd maar weer zijn stukje papier toonde. Dit ging zoo eenigen tijd door, totdat het Voltaire begon te vervelen en hij met een stentorsstem uitriep: Geef mij de absolutie terstond. De bedremmelde monnik gehoorzaamde. Daarop kwam de pastoor en gaf den ouwel. Toen hij dien ontvangen had, zeide Voltaire: Met God in mijn mond, verklaar ik vergeving te schenken aan hen die mij, maar te vergeefs, bij den Koning belasterd hebben. Toen alles afgeloopen en de priester vertrokken was, sprong hij uit zijn bed en zei tot Waguière: ‘J'ai eu un peu de peine avec ce drôle de capucin, mais cela ne laisse pas que d'amuser et de faire du bien’, en later: les plaisants de Paris croiront que c'est un
| |
| |
poisson d'avril’. Men zal ons vergunnen dit alles walgelijk te vinden.
Dit had den 31sten Maart plaats gegrepen. Reeds den 4den April (1769) schrijft hij naar links en rechts om de onbegrijpelijke handeling toe te lichten. Aan Saint-Lambert bijvoorbeeld: ‘J'ai déclaré expressément que je mourais dans la religion du roi Très-Chrétien et de la France ma patrie.... Cela est fier et honnête’; aan Dupont, dat hij al de godsdienstplichten heeft vervuld van een kamerheer, een lid van de akademie, en den bezitter eener heerlijkheid.’
Wij mogen evenwel niet vergeten dat wij hier in de achttiende eeuw zijn, waarin de zin voor waarheid en strenge eerlijkheid op godsdienstig gebied vaak aanmerkelijk geleden had onder den invloed van een scepticisme, dat zich van leeken en geestelijkheid om het zeerst had meester gemaakt. In de briefwisseling van Voltaire hebben wij daarvan nog een merkwaardige proeve. Voltaire had aan den kardinaal Bernis geschreven omtrent Ganganelli, die toen eerst sedert zes maanden Clemens de XIVde was: ‘Ma foi, votre pape paraît une bonne tête. Depuis qu'il règne il n'a fait aucune sottise’. Kan men zich heden ten dage eigenlijk wel voorstellen, dat de kardinaal deze aardigheid van Voltaire aan den Paus heeft oververteld en dat Zijne Heiligheid haar met een glimlach opgenomen heeft? ‘Sa sainteté,’ schrijft de kardinaal aan Voltaire, ‘écouta cette plaisanterie avec plaisir; elle me parle avec éloge de la supériorité de vos talents; si vous finissez par être un bon capucin, le pape osera vous aimer autant qu'il vous estime (28 februari 1770).’ Verbeelden wij ons eens een soortgelijk briefje gedagteekend 28 febr. 1870 van den franschen gezant bij den Paus bijv. aan Henri Taine uit naam van Pio Nono. Wat zijn wij tegenwoordig à cheval op de kerkelijke en anti-kerkelijke ‘principes’.
| |
| |
Ganganelli had niet het onmogelijke gehoopt. Voltaire ontving van den generaal der orde te Rome den titel van ‘père temporel des capucins de Gex.’ Frederik de Groote schreef er hem over en beloofde te zullen bidden: ‘Sancte Voltarie, ora pro nobis.’ Zijn wij hier niet midden in een karneval?
|
|