Uit de verspreide geschriften. Feuilletons 1858-1889
(1906)–Allard Pierson– Auteursrecht onbekend
[pagina 197]
| |
Galilei.Polemiek is altijd een gevaarlijk bedrijf en voert zoo licht tot de toepassing der stelling: het doel heiligt de middelen. De vorige week hebben wij de roomsche polemiek een spiegel voorgehouden; heden de beurt aan de protestantsche. Hoe dikwerf laat zij nog Galilei opkomen om Rome's wetenschap te brandmerken. Toch hebben de onderzoekingenGa naar voetnoot1) der laatste jaren haar dat wapen uit de handen geslagen. Galilei moet telkens als een ware theaterheld ten tooneele verschijnen, om, getroffen door de Inkwisitie, met een triomfantelijk ‘e pur si muove’ op te staan. Inderdaad heeft zijne geschiedenis zich eenigszins anders toegedragen. Weinig zeker van zijne zaak, in zijn angst heil zoekende bij dubbelzinnige uitdrukkingen, | |
[pagina 198]
| |
heeft hij nooit uitgeroepen: en toch draait de wereld! De leer van de wentelende beweging der aarde, - eene leer die reeds in de school van Pythagoras gevonden wordt en ook in de middeleeuwen niet geheel onbekend bleef, - werd op zich zelve zoo weinig door Rome gevreesd, dat het juist een van de groot-dignitarissen der roomsche kerk was, de bekende kardinaal van Casu, die in den nieuweren tijd die leer het eerst met zoovele woorden verkondigde. Zijne verhandeling de docta ignorantia (over de geleerde onwetendheid), waarin de bedoelde kosmologische beschouwing met redenen wordt gestaafd, die hare waarde nog niet geheel verloren hebben, zag in 1502, acht en dertig jaar na zijnen dood, het licht. Evenwel zelfs in dit geschrift wordt die leer slechts als eene onderstelling voorgedragen. Eerst door Nikolaas Copernicus, geboren te Thorn in 1473, werd zij, en wel in zijne Verhandeling over de Omwentelingen der hemelsche kringenGa naar voetnoot1), tot een astronomisch stelsel. Die verhandeling kwam eerst uit in 1543, het jaar van Copernicus' dood, ofschoon hij de theorie, die er in verkondigd werd, reeds sedert 1507 had gehad en inmiddels ook reeds mondeling had meegedeeld. Het loont wel de moeite Copernicus zelf, in een brief aan Paus Paul III, de aanleiding tot zijne ontdekking te hooren verhalen. Hij was, zegt hij, ontevreden met het gebrek aan symmetrie in het oude, het ptolomeïsche stelsel, en voelde zoovele twijfelingen aan de waarheid van dat systeem opkomen, dat hij in de werken der oude wijsgeeren begon te snuffelen, en nu bij PhilolausGa naar voetnoot2) en anderen de theorie van de beweging der aarde vond. Over deze vonst, verhaalt Copernicus verder, dacht hij | |
[pagina 199]
| |
na, en, ofschoon hij wel weet dat deze theorie absurd moet voorkomen, zoo weet hij toch ook dat het vroeger elk vergund was, de kringen uit te kiezen die de bewegingen der hemellichamen zouden kunnen verklaren; waarom zou hij, Copernicus, het dan niet eens met de onderstelling van de beweging der aarde mogen beproeven? Hij bericht dan voorloopig, hoe de proef gelukte, hoe inderdaad met deze onderstelling alles duidelijk wordt en belooft den Paus, in zijn geschrift met Godes hulp alles zoo helder als het zonlicht te zullen maken, althans voor hen, die niet alle mathematische kennis ontberen. Men ziet het: de theorie, die zulk eene groote omwenteling teweeg moest brengen, wordt zonder eenig gedruisch aangekondigd, is in den aanvang slechts aannemelijk omdat zij een grooter aantal verschijnselen op eenvoudiger wijze verklaart. Uit hetzelfde oogpunt beschouwt haar KeplerGa naar voetnoot1). Hij somt elf onderscheidene bewegingen van het ptolomeïsche stelsel op die door de theorie van Copernicus overtollig worden en dus kunnen wegvallen. Hetgeen het wezen van het vorige stelsel had uitgemaakt, wordt nog niet prijsgegeven, maar veeleer vooreerst in de taal van het nieuwe stelsel overgezet. Een zijner leerlingen schrijft met zoovele woorden: ik bid u, nooit te vergeten, dat mijn geleerde meester een ijverig bewonderaar en volgeling van Ptolomeus geweest is. - Indien Copernicus na viermaal het Horatiaansche nonum prematur in annum gehoorzaamd te hebben, er eindelijk toe overging zijne nieuwe beschouwingen te laten drukken, | |
[pagina 200]
| |
het geschiedde, - ook dit mag niet worden voorbijgezien, - op de krachtige aanmoediging van Kardinaal Schomberg, wiens brief, daartoe strekkende, dan ook voor de Werken van Copernicus werd afgedrukt. Nog een ander Roomsch-Katholiek geestelijke, de Bisschop van Ermeland, begunstigde zijne studiën. Ja, in 1533 zette, op verzoek en in tegenwoordigheid van Paus Clemens VII, J. Albert Widmanstad te Rome in de tuinen van het Vatikaan de leer van Copernicus uiteen, welke Copernicus, zelf priester en kanunnik, later zijn werk opdroeg aan den paus. Het is zeker niet onvermakelijk te bedenken, dat, terwijl de Roomsche Kerk aldus bij monde van hare officiëele vertegenwoordigers aan de nieuwe theorie allerlei bewijzen van welwillendheid schonk, de vader der moderne natuurwetenschap, Baco van Verulam, in zijn Thema Coeli schrijft: ‘daar wij nu aannemen, dat de aarde stilstaat, want dit schijnt ons nu toe de meer ware beschouwing te zijnGa naar voetnoot1)’, en de in het staatkundige zoo ultra-liberale Milton het in het VIIIste Boek van zijn Verloren Paradijs niet verder brengt dan tot een opgaaf van het voor en tegen. Adam somt daar de zwarigheden op die tegen het ptolomeïsche systeem kunnen worden ingebracht. Aartsengel Rafaël komt met de gewone oplossingen voor den dag, maar eindigt dan toch met zijn leerling het nieuwe stelsel te verklaren. Uit het een en ander blijkt reeds, met hoe weinig recht een zekere polemiek dat nieuwe stelsel door Rome eenvoudig laat verdoemen. Pausen, Kardinalen en Bisschoppen schonken het reeds hunne aandacht en belangstelling toen protestantsche dominees en professoren in de godgeleerdheid het nog als eene gevaarlijke ketterij beschouwden. Nog in de laatste uitgave | |
[pagina 201]
| |
van zijne Institutio schrijft Kalvijn rustig, dat Gods macht zich o.a. toont in het ondersteunen van die groote massa der wereld en daarin, dat zij den hemel in vier en twintig uren met gemak doet omdraaien (I, XIV, 21). Nu men dit weet, vraagt men zeker met te meer belangstelling naar de houding die Rome tegenover Galilei aangenomen heeft. Hij werd geboren te Pisa in 1564, en het is ook in de Kathedraal van die stad, dat hij als achttienjarige jongeling zijne merkwaardige waarneming deed van de regelmatige bewegingen van een lamp, die aan het gewelf dier kerk hing, eene waarneming die voor hem eene revelatie was. Aan de universiteit zijner geboortestad bekleedde hij eerst een leerstoel in de mathematische wetenschappen, maar aangezien hij openlijk een werktuig gehekeld had dat door Joh. de Medicis, natuurlijken zoon van Cosmo I en van Eleonoro d'Alby, uitgevonden was, werd hij gedurende achttien jaren uit Pisa verbannen. In 1592 vinden wij hem als leeraar der wiskunde te Padua. Gedurende dien tijd en later onderscheidt hij zich door uitvindingen en ontdekkingen van de eerste soortGa naar voetnoot1). Eene dier ontdekkingen bewerkt het einde zijner ballingschap. Hij ontdekt namelijk de satellieten van Jupiter en noemt ze naar de Medicis, ter eere van den Groot-Hertog Cosmo IIGa naar voetnoot2). Deze beleefdheid opent hem Florence. Terwijl de Aristotelici van Padua hem deze zijn satellieten niet vergeven, gaat hij met zijn Nuncius Sidereus (uitgeg. in 1610) naar Rome waar de | |
[pagina 202]
| |
bekende kardinaal BellarminusGa naar voetnoot1) zijn werk laat onderzoeken, en waar hij van den kardinaal Matile del Monte het allergunstigst rapport ontvangt. Zijne ontdekkingen worden even zeker als bewonderenswaardig genoemd. Aan het Pauselijk hof wordt hij vriendelijk opgenomen. Wij hebben in hem, schrijft Paus Urbanus VIII aan den Groot-Hertog van Toscane, niet slechts letterkundige distinctie gevonden (Galilei was toen reeds zestig jaren oud), maar ook liefde tot den godsdienst en al die eigenschappen die hem de pauselijke welwillendheid kunnen doen verwerven. Toen hij ons is komen gelukwenschen met onze verheffing op den Stoel van Petrus, hebben wij hem met teederheid omhelsd, wij hebben behagen geschept in het aanhooren van zijne geleerde vertoogen, die nieuwen luister bijzetten aan den glans der Florentijnsche welsprekendheid. Wij hebben niet gewild, dat hij in zijn Vaderland terug zou keeren, zonder ruimschoots bewijzen van onze genegenheid te hebben ontvangen.... En opdat gij wel mocht verstaan, hoe dierbaar hij ons is, hebben wij dit schitterend getuigenis omtrent zijne deugd en vroomheid willen afleggen. Wij zijn er op gesteld, u te verklaren, dat wij u erkentelijk zullen zijn voor al het goede dat gij hem zult laten toekomen, in navolging van onze vaderlijke mildheid of terwijl gij deze zelfs overtreft. Tot de uitgaaf van zijn boek werd dan ook machtiging verleend, nadat het door P. Visconti zorgvuldig onderzocht was. Al de daarin voorgestelde veranderingen werden door Galilei goedgekeurd en overgenomen. Ja, het handschrift werd zelfs nagezien door den Inkwisiteur van Florence. Maar wat is het dan eigenlijk geweest, dat Galilei ten slotte eene veroordeeling op den hals heeft gehaald? | |
[pagina 203]
| |
Wij hebben gezien, hoe vriendelijk Galilei aan het Hof van Rome ontvangen werd; hoe Paus, kardinalen en bisschoppen wedijverden in het betuigen en betoonen van ongeveinsde belangstelling; hoe weinig hij van onrechtzinnigheid werd verdacht. En met reden. Galilei dacht er niet aan, het oude geloof met het wapen zijner nieuwe wereldbeschouwing te bestoken; hij schreef zelf eens aan zijne ouders: al wat de theologen ontkennen, is onjuist en dwaling. Met deze uitspraak ging hij evenwel te ver. Er waren theologen, wier ontkenningen hij gewis niet bereid was, voor zijne rekening te nemen, met name niet die van den dominikaan Catticini, die hem bij den Paus verdacht trachtte te maken, en met eene dier geforceerde woordspelingen, waartoe de godsdiensthaat gewoonlijk en van oudsherGa naar voetnoot1) gaarne de toevlucht neemt, eene leerrede hield over den tekst: quid respicitis in coelum, Viri Galilaei (wat ziet gij op ten hemel, Galileesche mannen!) Maar hij kan zoo weinig als de woordvoerder van de gezindheid der geestelijkheid aangemerkt worden, dat de dominikaan door zijn eigen supérieur verloochend werd. Den storm, dien Catticini had trachten op te wekken, had Galilei dan ook zeer goed kunnen ontwijken. Maar, - eigenaardig genoeg - juist zijne rechtzinnigheid, of liever, juist zijne vaste overtuiging, dat hij nog rechtzinnig was en het altijd zou blijven, bereidde hem een valstrik. | |
[pagina 204]
| |
En hier komen wij dus reeds tot beantwoording van de vraag: wat heeft Galilei doen veroordeelen? Het is niet anders geweest dan zijne manie om de nieuwe wereldbeschouwing voor bijbelsche waarheid te doen doorgaan. Tot elken prijs wil hij bewijzen en erkend zien, dat de bijbel met zijne kosmologische opvatting niet in strijd is. Men begrijpt tot welke bedenkelijke exegetische kunsten het willen bereiken van dit doel Galilei verleiden moest. Dat dit werkelijk zijn doel was, blijkt reeds uit een schrijven uit dezen tijd, opgedragen aan de Groot-Hertogin-weduwe, Kristine van Lotharingen, waarin Galilei het zuiver natuurwetenschappelijk karakter van zijne leer altijd meer ontrouw wordt, ja de astronomische vraag eigenlijk geheel ter zijde laat om zich aan allerlei stoute godgeleerde sofismen te wagen. Hij vergenoegt zich zelfs niet met eene poging aan te wenden om zijne leer zoo goed mogelijk met het geschreven Godswoord in overeenstemming te brengen; neen, hij doet klaarblijkelijk den bijbel geweld aan, om de Openbaring te laten zeggen wat toch alleen waarneming en redeneering hem geleerd hadden.Ga naar voetnoot1) Als man der wetenschap gaf hij dus eene zeer voordeelige stelling prijs: hij verliet het gebied waarop hij de | |
[pagina 205]
| |
eerste, facite princeps, was, om den voet te zetten op het terrein der bijbelsche uitlegkunde, waar hij waarschijnlijk nooit van zijn leven iets aan gedaan had. In weerwil van deze zijne onvoorzichtigheid, bleef Galilei toch nog vooreerst van Rome de oude minzaamheid ondervinden. Kardinaal Bellarminus zag de inkonsekwentie van den natuurvorscher zeer goed in en liet hem schrijven, dat er voor hem slechts éen middel was om rustig te blijven werken: hij moest zich aan zijne mathematische studiën houden, niet, gelijk men zegt, buiten zijn boekje gaan. De secretaris van kardinaal Barberini schreef hem in gelijken geest: de kardinaal, gij weet het bij ondervinding, heeft uwe talenten en kundigheden altijd bewonderd, hij heeft mij gisteren avond gezegd, dat hij het voor raadzaam hield.... de grenzen van het zuiver fysisch en mathematisch onderzoek niet te overschrijden. - Later werd Galilei zelfs opzettelijk uitgenoodigd, zich van alle verklaringen van den gewijden tekst te onthouden. Het mocht niet baten. Galilei ging voort met zichzelven en anderen te willen bewijzen, dat hij den bijbel op zijne hand had. Toen ging Rome eene schrede verder. Den 26sten Februari 1616 liet de Paus, door tusschenkomst van kardinaal Bellarminus, Galilei aanzeggen, dat hij de leer van het stilstaan der zon en de omwenteling der aarde af te zweren had. Ook werd het verbod uitgevaardigd van deze leer anders dan bij wijze van wetenschappelijke onderstelling voor te dragen. Daarop verlaat Galilei Rome; gedurende vijftien jaren bewaart hij het stilzwijgen. Eigenaardig komt hier de betrekking aan het licht waarin Rome zich plaatst tot de wetenschap. Het is volstrekt onjuist te beweren, dat Rome de onkunde onvoorwaardelijk en als onkunde in bescherming neemt. Zij die dit beweren, leggen daarmede hunne eigene onkunde aan | |
[pagina 206]
| |
den dag, en toonen dat zij onbekend zijn met die lange reeks van katholieke geestelijken in de schaduw van wier geleerdheid honderden van hunne bedillers niet kunnen staan. Maar wel leert ons ook het geval van Galilei onwedersprekelijk, dat Rome de wetenschap slechts begunstigt tot op het punt waar de wetenschap beginnen zou den menschelijken geest te emancipeeren, en met andere woorden zegt: wees zoo geleerd als gij wilt, indien gij slechts niet ophoudt te zijn, wat gij door uw katechisme geworden zijt. Zoo hier: draag de hypothese van Copernicus voor, lever ten haren voordeele zoovele bewijzen als gij kunt, maar wee u, zoo gij daaruit iets zoudt willen afleiden ten nadeele van het Boek des Rechtvaardigen, aangehaald in het boek van Josua. Keeren wij tot Galilei terug. Wij hebben nog tweeërlei van hem te vermelden: het eerste werpt op zijn talent het gunstigste, het tweede op zijn karakter een dubbelzinnig licht. Na dat vijftienjarig stilzwijgen, trad hij te voorschijn met zijne Dialogen over de Wereldstelsels. Het jaar 1632, reeds onvergetelijk door den heldendood van Gustaaf Adolf, door de geboorte van Spinoza, Pufendorf, van Locke, van Cumberland, is het niet minder door het uitkomen van dit geschrift, dat de Italiaansche letterkunde weinig te benijden overlaat aan die literatuur, die de Lettres à un Provincial heeft voortgebracht. Het is allergeestigst en elegant, in platonischen smaak. Opmerking verdient vooral de figuur van Simplicio, naar men beweerde, niemand anders dan de Paus zelf, - de man, die op alles antwoordt: Aristoteles wil het zoo, Aristoteles heeft het gezegd. Overeenkomst met de genoemde brieven van Pascal, die eigenlijk ook dialogen zijn, valt niet te miskennen: dezelfde vorm, dezelfde helderheid, dezelfde fijne ironie. Die ironie werd zelfs eerst zoo weinig be- | |
[pagina 207]
| |
grepen, dat tot den druk machtiging werd verleend door il padre maestro del sacro Palazzo, Ricciardi, en wel in een brief, door dezen geschreven onder 's Pausen oog. Maar het was Galilei's laatste triumf. Hij had zich de Jezuïeten tot vijanden gemaakt, en hierin moet de oorzaak van hetgeen volgde gezocht worden. Het getuigenis van tijdgenooten, ja, van Galilei zelven laat hieromtrent geen twijfel. De aanvang van het geheele proces was monnikengekijf. Pater Firenzuola, kommissaris van de Inkwisitie, die de Engelenburg versterkt had, was gebelgd op Galilei, omdat deze weigerde, hem boven Michel Angelo te stellen. Firenzuola lag bovendien overhoop met den straks genoemden Ricciardi, en hij weet den Paus te beduiden, dat deze door zijn Maestro del Palazzo slecht is geadviseerd, aangezien met Simplicio in de Dialogen niemand anders dan Zijne Heiligheid bedoeld was. Zoo verhaalt Buonamici de Prato, vriend en aanverwant van Galilei en die in 1633 te Rome was. In een brief, geschreven uit naam van den Groot-Hertog, maar gedicteerd door Galilei, - het ontwerp van zijne hand wordt nog op de palatijnsche Bibliotheek bewaard, - leest men: zijne Hoogheid is overtuigd, dat de oorlog, dien men Galilei verklaard heeft, haat en afgunst tot beweegreden heeft en meer tegen zijn persoon dan tegen zijn boek gericht is. Ja, éen der Jezuieten, Pater Greinberger, is naïf genoeg om er zelf voor uit te komen, dat Galilei had kunnen leeren wat hij wilde, indien hij de orde slechts te vriend had gemaakt. Galilei's houding gedurende het proces verdient ten slotte onze aandacht. De populaire voorstelling, wij zeiden het reeds, is een mythe. Vooreerst, hard heeft hij het niet gehad. In het begin was zijne gevangenis de florentijnsche ambassade te Rome, waar hij eenige bezoeken kon ontvangen, en, naar zijn eigen bericht, met de grootste | |
[pagina 208]
| |
minzaamheid bejegend werd. Later, ter beschikking van de Inkwisitie gesteld, was hij in een kerker, waar hij even weinig met gestrengheid behandeld werd; volgens zijn brief, ‘allerlei gemakken’, en daarenboven niet eens te blijven had: hij keerde naar de ambassade van Florence terug. Voor de kongregatie van het H. Officie gedagvaard, werpt hij zich ter aarde voor de kardinalen, zich bereid verklarende op alle punten amende honorable te doen, op twee uitzonderingen na: hij wilde niet bekennen, dat hij geen goed katholiek was,Ga naar voetnoot1) en evenmin dat hij de vergunning tot het drukken van zijn werk door misleiding verkregen had. Doemden de kardinalen dat werk ten vure, hij zou het zelf helpen verbranden en de kosten van den brandstapel betalen. Onder een vloed van tranen roept hij de toegeeflijkheid zijner rechters in. Ook nu nog neemt hij aan te bewijzen, dat hij de meening van de beweging der aarde niet voor absoluut waar houdt. Bij eene volgende gelegenheid legt hij voor de kardinalen deze plechtige verklaring af: ‘Ik, Galilei, in mijn 70ste levensjaar, gevangene, neergeknield voor uwe Eminentiën, de heilige Evangeliën voor de oogen en die aanrakende met de hand, zweer af, vervloek en verfoei de dwaling en de ketterij van het draaien der aarde.’ Hij mocht daarop terugkeeren naar Florence, waar hij zijne villa, in eene soort van gedwongene afzondering, bewonen mocht op een der schilderachtige heuvelen in de onmiddellijke nabijheid dier stad. Galilei's verklaring voor het gerechtshof is in overeenstemming met meer dan eene zijner uitspraken in zijne partikuliere brieven: ‘Gehoorzaamheid acht ik beter dan het leven’; ‘ik ben de gehoorzaamste en ijverigste zoon | |
[pagina 209]
| |
van de heilige Kerk’, ja in 1614, een jaar voor zijn dood, leerde hij in een brief uitdrukkelijk, dat de aarde stilstond. Was dit alles oprecht gemeend? Een man als Galilei, geslingerd tusschen zijn traditioneel geloof en zijne wetenschap, kan zichzelven niet altijd rekenschap geven van hetgeen hij eigenijk voor waar houdt. |
|