Uit de verspreide geschriften. Feuilletons 1858-1889
(1906)–Allard Pierson– Auteursrecht onbekend
[pagina 116]
| |
Kerstfeest.Het onaantastbare in het Kristendom is niet het bovenzinnelijk wezen waarvan het wordend Katholicisme op de synode van Nicea een God heeft gemaakt; is niet de thaumaturg der vier kanonische evangeliën; is niet de onhistorische Jezus der moderne theologie, maar het onaantastbare in het Kristendom is de lust en de kracht, welke die godsdienst aan de beste vertegenwoordigers van het Arische ras heeft verleend, om zich in den loop der eeuwen en naar de toenemende mate hunner beschaving en ontwikkeling een ideaal te vormen. Of dit ideaal ooit werkelijkheid is geweest, is een geheel ondergeschikte, eene zuiver historische en dus voor de zedelijkheid volkomen onverschillige vraag, die de geschiedvorscher reeds daarom ontkennend moet beantwoorden, omdat het genoemde ideaal niet altijd aan zichzelf gelijk gebleven is, en men dus eerst zou moeten bepalen van welken vorm van dat ideaal het historisch bestaan wordt verzekerd. Het ideaal der drie eerste Evangeliën is een messiaansch gekleurde, joodsche Rabbi, die niets gemeen heeft | |
[pagina 117]
| |
met de farizeesche partij, een instinktieven weerzin gevoelt tegen de rijken en grooten der aarde, en daarentegen het teerhartigst mededoogen met armen, ongelukkigen, verdrukten. Deze Rabbi predikt en brengt in beoefening een zedeleer die haar eenig beginsel in de liefde zoekt, zich uit dien hoofde boven elk wettelijk formalisme verheft, maar tegenover de verdedigers van dit formalisme, hoe welmeenend dezen ook in hunne bedoelingen hebben mogen zijn, geenszins alle bitterheid en hartstochtelijkheid uitsluit. Het ideaal van de Apokalypse is dat van een Messias in den vollen zin des woords, die zijn bloed stort tot redding van Israël en van hen die zich tot het Jodendom bekeeren; schatten van liefde en vertroosting uitstort over al zijne getrouwen; maar de Heidenwereld met een ijzeren scepter regeert, elk die geen partij voor of tegen hem kiest als walgelijke lauwen uit zijnen mond uitspuwt, en eindigt met zijne tegenstanders te dompelen in een poel van vuur en sulfer. Het ideaal van Paulus is een persoon wiens aardsch en menschelijk leven geenerlei, wiens dood, opstanding en hemelvaart dogmatische en symbolische beteekenis hebben, de belichaming van een groot, spekulatief denkbeeld: de eenheid van het goddelijke en het menschelijke, van wet en vrijheid, de opperheerschappij van den geest welks wezen evenwel samenvalt met dat der liefde, waarvan de onuitputtelijke openbaring geschilderd wordt in onsterfelijke en wegslepende taal. Ook het vierde, het zoogenaamde Johannes-evangelie, heeft zijn eigen ideaal: het menschelijke is bijna geheel op den achtergrond gedrongen, bijna geheel overschaduwd door de heerlijkheid en majesteit van den vleeschgeworden Logos; een aan de wijsbegeerte des tijds ontleende naam, waarmee een wezen wordt aangeduid, dat de verpersoon- | |
[pagina 118]
| |
lijkte uitstraling is van Gods volheid en daarom Maker der wereld, Leven, Waarheid en Licht wordt genoemd. De Kerkvaders en eerste kerkelijke Geschiedschrijvers zien in hun Kristus-ideaal vooral den vertegenwoordiger van eene der beide groote machten, welker tweestrijd het drama der wereldgeschiedenis uitmaakt. Kristus staat tegenover Satan, aan wiens weleer wettig gezag hij den mensch, den armen zondaar, onttrekt, en wel door middel van een misleiding, welke door Kristus' menschwording mogelijk is geworden. Satan toch, die in Kristus een gewoon mensch met den pijl des doods meent te treffen, bespeurt tot zijne beschaming, dat hij met een God heeft te doen, dien het graf niet houden kan. Voor de middeleeuwen is Kristus voor eerst de Godmensch die den losprijs betaalt en met zijn bloed aan den eisch der beleedigde gerechtigheid voldoet, ten einde een vertoornd Opperwezen te verzoenen; dan is hij de Wereld-monarch met een oppermachtig Pausdom tot plaatsbekleeder: de Koning en Eigenaar van het Heelal, voor wiens wetten alle vorsten zich buigen moeten. Evenwel, in de middeleeuwsche mystiek begint de Kristusvoorstelling zich te humaniseeren; zij wordt die van de allesovertreffende beminnelijkheid, zichtbaar in een persoon, wiens vrouwelijke teederheid den armen monnik de afwezigheid van elke vrouw vergoedt, wiens mannelijke veerkracht de gewijde maagd onbewust iets doet ondervinden van een gevoel, dat haar anders voor altijd onbekend zou moeten blijven. Deze mystiek viert hare wijsgeerige orgiën in de zielsverheffingen van een Bonaventura, en vindt hare klassieke uitdrukking in die Imitatio Christi, die met altijd grootere waarschijnlijkheid aan onzen Thomas à Kempis toegeschreven wordt. Met de Hervorming begint een in menig opzicht nieuwe vorm van het Kristus-ideaal. Terwijl de Katholieke eenheid | |
[pagina 119]
| |
van Kerk en Staat prijsgegeven wordt, ofschoon de Staat geenszins tot verzorger van bloot stoffelijke belangen wordt herleid, neemt de Kristus meer en meer de gedaante aan van het Hoofd der Kerk, het Hoofd der rechtgeloovige menschheid. Bij de middeleeuwen vergeleken, toont de protestantsche opvatting van het Kristus-ideaal veel minder grootsche evenredigheden. Gedurende de middeleeuwen was Kristus de ziel van het menschelijk leven in al zijn volheid, al zijn omvang; Zijn dienst de ware politiek; ten behoeve Zijner zaak het zwaard aan te gorden, de echte wapenroem. Voor Hem verrees de gothische kathedrale door duizend armen opgetrokken, onder den klank van het loflied. Ja, Hij was zelfs van het natuurlijk leven niet uitgesloten: men was zinnelijk, men was dronken met Hem. Maar deze schitterende veelzijdigheid was in de alles ontbindende atmosfeer van de veertiende eeuw reeds ondergegaan, en het was voorzeker niet het Protestantisme dat haar deed herleven. Onder de handen van Kalvijn wordt de Kristus een kerkelijk persoon, die bovenal op deftige zeden en rechtzinnigheid gesteld is. Ter eere van zijnen Kristus wordt Kalvijn de moordenaar van Servet, een soort van Kristelijk pantheïst of pantheïstisch Kristen dier dagenGa naar voetnoot1). Ter eere van zijnen Kristus houdt Luther op het Gesprek met Zwingli te Marburg den onzin der Consubstantiatie, die de eenheid van het Protestantisme voor langen tijd verbrak, met eene koppigheid staande welke op alle argumenten slechts dit eene antwoord had: ik heb geen verstand van de mathematica; ‘dit is mijn lichaam!’ Over het algemeen is het Kristus- | |
[pagina 120]
| |
ideaal van de groote Reformatoren bijzonder onpleizierig, en is het ook wellicht daaraan te wijten, dat de zeventiende eeuw slechts eene nieuwe, ellendige scholastiek en de achttiende de zoogenaamde ongeloovige wijsbegeerte heeft voortgebracht. Het ideaal van onzen tijd is weer van een nieuwe soort. De Kristus is nu eindelijk geworden de eigennaam van hetgeen men tegenwoordig humaan en welopgevoed noemt. De thaumaturg; de profeet die zich voor een Godszoon hield; de idealist die tegen het verzamelen van alle rijkdommen was en daarin slechts Mammondienst kon waarnemen, die zijne discipelen als bedelaars uitzond zonder buidel; de hartstochtelijke tegenstander der respektabele konservatieven, der Farizeën: deze figuur is thans bijna geheel vergeten of versleten; de historikus, die er nog op wijst, wordt verdoemd door vriend en vijand, en voor een ‘plattrapper van het heilige’Ga naar voetnoot1) uitgemaakt. Dit is een verblijdend teeken des tijds, immers een bewijs van het veldwinnen der menschelijkheid. Het Kristus-ideaal is thans uit louter menschelijkheid geweven, terwijl deze menschelijkheid zich bovendien in hoogst fatsoenlijke en bezadigde vormen voordoet. Merkwaardige gedaanteverwisseling! Wie had haar ooit kunnen vermoeden? De Kristus die met touwkens in den tempel de orde herstelt; de Kristus der Apokalypse, die waadt door het bloed zijner vijanden; de Kristus der oude kerk, die met Satan een persoonlijken strijd aanbindt; de Kristus van Kalvyns menschenmoordende en Luthers geestdoodende rechtzinnigheid is thans geworden de zachte, jonge prediker van algemeene menschenliefde, steun en patroon van alle konservatieven, alle renteniers, alle welopgevoede lieden; hij is pasklaar gemaakt voor den smaakvolst ingerichten salon! | |
[pagina 121]
| |
Ziedaar de macht, het ideaalvormend vermogen der menschheid! De menschheid wil hare idealen van niemand ontvangen. Zij maakt ze zelve. Al blijft de naam, dien zij geeft aan hare verschillende voorstellingen van hetgeen zij telkens voor het hoogste houdt, geruimen tijd dezelfde, die voorstellingen zelven veranderen voortdurend. De Kristusaanbidder van de eerste, die van de tiende, die van de negentiende eeuw aanbidden niet hetzelfde; de hoofdzaak is slechts dat elk hunner aanbidt, en wel zijn eigen ideaal. Want dat is de zedelijkheid in ons, dat wij ons een ideaal vormen en aan dat ideaal alles ten offer brengen. De zedelijkheid bestaat niet dan op deze voorwaarde en tot dezen prijs. Zulk een ideaal is toch niets anders dan een algemeen begrip van den mensch, en verschilt, wat de wijze van zijn ontstaan betreft, in geenen deele van elk ander algemeen begrip dat wij op wetenschappelijk of esthetisch gebied veroveren. Ook het algemeen begrip van den zedelijken mensch heeft natuurlijk altijd slechts eene betrekkelijke waarde, doch zedelijk is hij die zich zulk een algemeen begrip vormt en liefde genoeg daarvoor gevoelt om het in zijn dagelijksch leven te willen verwezenlijken, terwijl onzedelijk heeten moet elk die òf zulk een algemeen begrip van den mensch niet vindt, òf, het gevonden hebbende, het in zijne gezindheden en handelingen opzettelijk verloochent. Zoo wordt het Kerstfeest het feest van de geboorte van een menschelijk ideaal. Een feest mag het heeten, want zonder ideaal drijven wij af op den stroom onzer luimen en hartstochten. |
|