| |
| |
| |
Met dichters in Venetië.
Laat ons met Platen, Byron en Goethe Italië bezoeken, en wel Venetië. Platen's eerste indruk is die van ontzag. Zijn Sonett Venedig beschrijft eerst in weinige korte trekken wat in die stad het meest de aandacht boeit, wanneer men haar nadert van de zijde der zee, om dan een oogenblik stil te staan bij de vraag: zal ik het wagen dezen grond te betreden:
Wir landen an, wir danken es dem Glücke,
Und die Lagune scheint zurück zu fliegen,
Der Dogen alte Säulengänge liegen
Vor uns gigantisch mit der Seufzerbrücke.
Venedigs Löwen, sonst Venedigs Wonne,
Mit ehrnen Flügeln sehen wir ihn ragen
Auf seiner kolossalischen Colonne.
Ich steig' an's Land, nicht ohne Furcht und Zagen,
Da glänzt der Markusplatz im Licht der Sonne:
Soll ich ihn wirklich zu betreten wagen?
Hier is eene dichterlijke gewaarwording uitgedrukt, opgewekt door de vergelijking van werkelijkheid en voor- | |
| |
stelling. Venetië heeft voor de verbeelding des dichters gestaan, eer het hem gegeven werd die eenige stad met de oogen te aanschouwen. Tot zoolang was het geene stad, gelijk elke andere, waar men aankomt, waar men een hotel zoekt. Het was een dichterlijke droom, een tooverpaleis waarin allerlei gestalten: Grootheid, Oudheid, Regeeringskunst, Misdaad, Eendracht en Nijd, Rijkdom en Slavenhandel rondwaren, eene geschiedenis fluisterende, in menig opzicht eenig in hare soort. Zal men zich onder die schimmen mengen? Zal men als een profane toerist dat paleis der Dogen binnentreden en langs die muren en door die zuilen den nieuwsgierigen blik laten weiden? De duitsche dichter ziet er bijna heiligschennis in. Voor hem hult zich Venetië in den sluier van het geheimzinnige. En ook nadat hij voet aan wal heeft gezet, kan hij er nog geene gewone stad in zien. Is het moeilijk door die menigte van kleine straten en bruggen als vreemdeling terstond zijnen weg te vinden, hij denkt er niet aan een Plan van de stad te koopen. Het ware eene nieuwe ontwijding. Al die straatjes en steegjes worden voor den dichter weer aangeraakt door den staf van het geheimzinnige; zij worden voor hem tot een ‘raadsel’, waarvan hij in de stilte door nadenken de oplossing wil vinden:
Dies Labyrinth von Brücken und von Gassen,
Die tausendfach sich in einander schlingen,
Wie wird hindurchzugehn mir je gelingen?
Wie werd' ich je dies grosze Räthsel fassen?
Zoo blijft dus zelfs na zijne aankomst Venetië nog het dichterlijke droombeeld van vroeger, en als dichter wil hij er den weg leeren kennen. Hij bestijgt daartoe den Campanile, of ook het dak der kathedraal en het
| |
| |
schijnt hem te gelukken den draad te vinden in den Doolhof:
Ersteigend erst des Markusthurms Terrassen,
Vermag ich vorwärts mit dem Blick zu dringen,
Und aus den Wundern, welche mich umringen,
Entsteht ein Bild, es theilen sich die Massen.
Maar de dichter vergeet natuurlijk terstond het zuiver praktische doel waarmede hij die hoogte beklommen heeft. Zijn blik wendt zich niet meer naar de enge straten om de kennis van welker kronkelgangen het hem te doen was. Hij geniet thans het panorama en gevoelt zich bijna verwant aan die hooge bergen die met hem op dat raadselachtige Venetië neerzien:
Ich grüsze dort den Ocean, den blauen,
Und hier die Alpen, die im weiten Bogen,
Auf die Laguneninseln niederschauen.
Ook dat zien, - en daarmee handhaaft het zijn dichterlijk karakter, - verandert zich in een geestelijk waarnemen, dat niet bij de werkelijkheid bepaald blijft, maar zich in het verleden verliest. Hoe men er toe gekomen is, die stad, die daar aan zijne voeten ligt, als op het water te bouwen, de moed daarin betoond, de droom daardoor verwezenlijkt, ziedaar wat den dichter boeit. De wijze van het ontstaan is hem even geheimzinnig als wat ontstond:
Und sieh! da kam ein muth'ges Volk gezogen,
Palläste sich und Tempel sich zu bauen
Auf Eichenpfähle mitten in die Wogen.
Doch hij ware geen dichter wanneer hij de werkelijkheid geheel verwaarloosde, wanneer hij haar niet met
| |
| |
het ideale wist te verbinden, of liever, wanneer hij het ideale niet als den room van de werkelijkheid wist af te scheppen. Hij doorwandelt thans dat raadsel der straten, hij staat stil op Ponte Rialto, hij ziet het Groote Kanaal:
In's Innere wieder dann gezogen fühlet
Das Auge sich, wo nach den Wolken streben
Pallast und Kirche, wo ein lautes Leben
Auf allen Stufen des Rialto wühlet,
Ein frohes Völkchen lieber Müssiggänger,
Es schwärmt umher, es läszt durch Nichts sich stören.
Er zijn evenwel in dat rijke Venetië nog andere menschen te zien. Ook ‘Müssiggänger’. Zij leven door de hand der groote meesters. Te midden van het gewoel van den Rialto heeft Platen een vriend gevonden, wien van nu aan al zijne uren gewijd zijn, een vriend die den dichter overbrengt in eene schoone wereld van Engelen:
O welch ein Glück, sich ganz dir hin zu geben,
Und, wenn es möglich wäre, Jahr' um Jahre
Mit deinen Engeln, Gian Bellin, zu leben!
Waant niet, dat hij aan dezen vriend, aan Bellini, genoeg heeft. Venetië is de stad van Titiaan. Eerst heeft hij Bellini's discipel niet naar waarde geschat, maar nadat hij de Hemelvaart van Maria gezien heeft....
O Tizian, du Mann voll Kraft und Leben!
Jetzt siehst du mich vor deiner Grösze beben.
Tot het geheimzinnig gevoel van den aanvang keert de dichter, gelijk men bespeurt, terug. Hij beeft voor de grootheid van Titiaan; en dichterlijk is deze kring beschreven van uit Venetiës Verleden door Venetiës Heden heen. Het Verleden, hij beseft het, moet hier middelpunt
| |
| |
blijven. Men komt hier niet om van het oogenblik te gegenieten:
Es scheint ein langes, ew'ges Ach zu wohnen
In diesen Lüften, die sich leise regen,
Aus jenen Hallen weht es mir entgegen,
Wo Scherz und Jubel sonst gepflegt zu thronen.
En de dichter heeft ten slotte de stad slechts bezocht om aan hare gevallene grootheid de hulde zijner tranen te brengen:
Nun steht ein Dichter an den Prachtgeländern
Der Riesentreppe staunend und bezahlet
Den Tränenzoll, der nichts vermag zu ändern.
Het ontzag waarmee hij zijn pelgrimstocht begon, is eindelijk tot een weemoed geworden, die slechts daarin zijn troost vindt, dat het den dichter gegund werd aan dien weemoed eene uitdrukking te verleenen.
Maar machtiger nog en aangrijpender is die uitdrukking bij Byron. Hij begint met de gewaarwording waarmee Platen eindigde. Hij houdt zich niet op vol ontzag aan den drempel der geheimzinnige stad. Neen, zijn tragisch genie ijlt terstond naar hetgeen in Venetië ongetwijfeld het meest tragisch karakter vertoont. Van daar uit wil hij zuchten, op die Brug der Zuchten, waarover zoo menige schuld en onschuld haren weg gevonden heeft naar de plaats der uitvoering van het rechtvaardige of onrechtvaardige vonnis, eene plaats die den reiziger nog getoond wordt. Wie kent ze niet van buiten die verteederende regels:
I stood in Venice, on the Bridge of Sighs;
A palace and a prison on each hand:
I saw from out the wave her structures rise
| |
| |
As from the stroke of the enchanter's wand:
A thousand years their cloudy wings expand
Around me, and a dying glory smiles
O'er the far times when many a subject Land
Look'd to the winged Lion's marble piles,
Where Venice sat in state, throned on her hundred isles!
Men bespeurt de verscheidenheid van dichterlijken aanleg. Byron, ofschoon hij allerminst zijne persoonlijke gewaarwordingen onthoudt, dramatiseert. Dat hij daar staat, tusschen paleis en kerker, is het eerste dat hem treft, en niets spreekt hem zoozeer van het verdwijnen van Venetiës macht als dat zij, die weleer oppermachtig over het leven harer onderdanen beschikte, thans tot hare verborgenste plaatsen den vreemdeling toegang verleent: een toerist op de Bridge of Sighs.
Veel minder dan Platen, kan Byron zichzelven, zijne eigene persoonlijkheid zelfs te Venetië vergeten, en hetgeen hem daar de gedachte aan het schoone verleden eenigszins verzoet is de gedachte aan hetgeen de letterkunde van zijn vaderland te Venetië gezocht en gevonden heeft:
But unto us she has a spell beyond
Her name in story, and her long array
Of mighty shadows, whose dim forms despond
Above the dogeless city's vanished sway.
Ours is a trophy which will not decay
With the Rialto. Shylock and the Moor
And Pierre cannot be swept or worn away,
The keystones of the arch! though all wereo'er,
For us repeopled were the solitary shore.
Reeds dit is kenmerkend, maar nog meer te zien, hoe spoedig de dichter zijne ondervinding, zijne innerlijke
| |
| |
levensgeschiedenis met die van Venetië vereenzelvigt. Ook Venetië wordt weldra schier louter het tooneel waarop wij den tragischen held van al Byron's dichten, namelijk Byron zelven, gadeslaan. Maar ook hier beklagen wij er ons niet over; wij worden medegesleept door de macht zijner taal en den overvloed zijner beelden.
Aangenamer dan reizen is het reizen met dichters, met letterkundige herinneringen. Het is alsof de plaatsen die wij bezoeken eene hoogere waarde erlangen, wanneer wij ons bij haren aanblik te binnen kunnen brengen wat zij daar gevoeld en gedacht hebben die de groote tolken zijn van ons zieleleven.
Denk ik aan Platen en Byron aan de wijze waarop zij Venetië dichterlijk hebben gadegeslagen en beschreven, dan komt het mij toch voor dat Goethe onder zijn 104 Venetiaansche epigrammen er een heeft dat in de kortste bewoording de dichterlijkste opvatting van het eigenaardig leven dier stad wedergeeft:
Die Gondel vergleich ich der sanft einschaukelnden Wiege,
Und das Kästchen darauf scheint ein geräumiger Sarg.
Recht so! Zwischen der Wieg' und dem Sarg wir schwanken und schweben,
Auf dem groszen Canal sorglos durch's Leben dahin.
|
|