vergeten. Nog kan ik Demosthenes niet lezen, zonder zijn stem te hooren. Van buiten kennen noemt onze taal hetgeen de Franschen, wel zoo eigenaardig, savoir par coeur noemen. Karsten ken ik van buiten. Elke buiging van zijn voordracht is in mijn oor. Ik kan nog niet koel blijven bij hetgeen hij bewonderde. Hij ontsloot Griekenland; want Hellas is een heiligdom en het moet ontsloten worden. Dan heeft men verder zelf er voor te zorgen, dat men in later leven den weg naar dat heiligdom niet weder vergeet; hetgeen zeker onderstelt, dat men vlijtig Grieksch blijft lezen, maar niet minder dat men het profane ver houdt van zijn gemoed.
Een fysioloog ben ik niet, maar Donders en zijn kollege, des avonds om 5 uur voor studenten uit alle faculteiten die belangstelden in anthropologie, leven altijd in mijn dankbare herinnering. Donders heeft mij eens gezegd, dat hij de inteekenlijst van dat kollege nog heeft en mijn naam bovenaan staat. Ik ben er trotsch op. Welk een helderheid en sierlijkheid! Het was tevens een kollege in de esthetiek, dat kollege over anthropologie. Donders kan spreken tot alle faculteiten, want hij prikkelt in U alle faculteiten. Wat hij zegt voedt en scherpt het verstand, maar werkt ook machtig op de verbeelding. Hij opent vergezichten. Den samenhang der dingen en der wetenschappen, dien ik nog niet inzie, heb ik onder zijn gehoor reeds leeren gevoelen. Dat besef wil mij niet verlaten, en zoo dikwerf het recht levendig bij mij wordt, draagt het om zoo te spreken, den naam van Donders. Hij is wijsgeer omdat hij kunstenaar is. Wie leent anderen vleugelen, dan die ze heeft? Wat Donders als fysioloog beteekent, mag ik natuurlijk zelfs niet beproeven te gissen. Al mijne indrukken van zijne lessen samenvattende, moet ik zeggen: dit heb ik van hem geleerd, en dit eéne is zeer veel: het exacte gaat zwanger van het dichterlijke.