Geschiedenis van het roomsch-katholicisme tot op het concilie van Trente. Deel 2
(1869)–Allard Pierson– AuteursrechtvrijAllard Pierson, Geschiedenis van het roomsch-katholicisme tot op het concilie van Trente. Deel 2. A.C. Kruseman, Haarlem 1869
DBNL-TEI 1
Wijze van coderen: standaard
-
gebruikt exemplaar
eigen exemplaar dbnl
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Geschiedenis van het roomsch-katholicisme tot op het concilie van Trente. Deel 2 van Allard Pierson uit 1869.
redactionele ingrepen
p. 201: paragraaf ‘V.’ heeft in het origineel abusievelijk paragraafnummer ‘IV.’ gekregen. In deze digitale editie is dat verbeterd.
p. 237: paragraaf ‘VI.’ heeft in het origineel abusievelijk paragraafnummer ‘V.’ gekregen. In deze digitale editie is dat verbeterd.
p. 245: paragraaf ‘VII.’ heeft in het origineel abusievelijk paragraafnummer ‘VI.’ gekregen. In deze digitale editie is dat verbeterd.
p. 255: paragraaf ‘VIII.’ heeft in het origineel abusievelijk paragraafnummer ‘VII.’ gekregen. In deze digitale editie is dat verbeterd.
p. 135: eindnoot ‘2’ heeft in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale editie is de noot onderaan de pagina geplaatst.
p. 188: voetnoot ‘2’ heeft in het origineel abusievelijk voetnootnummer ‘3’ gekregen aan de voet van de pagina. In deze digitale editie is dat verbeterd.
p. 315: voetnoot ‘1’ heeft in het origineel abusievelijk geen voetnootnummer gekregen aan de voet van de pagina. In deze digitale editie is dat verbeterd.
p. 451: eindnoot ‘2’ heeft in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale editie is de noot onderaan de pagina geplaatst.
p. 490: eindnoot ‘1’ heeft in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale editie is de noot onderaan de pagina geplaatst.
p. 491: eindnoot ‘2’ heeft in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale editie is de noot onderaan de pagina geplaatst.
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (II, III, VI, VIII) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[pagina I]
GESCHIEDENIS
van het
ROOMSCH-KATHOLICISME.
[pagina V]
Dr. A. PIERSON.
GESCHIEDENIS
VAN HET
ROOMSCH-KATHOLICISME
TOT OP HET CONCILIE VAN TRENTE.
TWEEDE DEEL.
HAARLEM,
A.C. KRUSEMAN.
1869.
[pagina VII]
ZIJNEN HARTELIJK GELIEFDEN VADER
J.L. GREGORY PIERSON,
den schrijver
een voorbeeld van
liefderijke waardeering verbonden met eigen overtuiging,
ALS BLIJK ZIJNER KINDERLIJKE DANKBAARHEID
aangeboden.
[pagina IX]
INHOUD.
HOOFDSTUK I. | ||
---|---|---|
De verdediging der r.k. orthodoxie | bl. 1-79 | |
Plan bl. 1, 2. Constantijn's aandeel in het Niceensche dogma bl. 3, 4. Athanasius' aandeel bl. 4, 5. Schets van Ath.'s leven bl. 5-7. Onderscheid tusschen Ath. en vroegere kerkleeraars bl. 7, 8. Ath.'s Rede aan de Grieken (de logos een kosmisch beginsel) bl. 8-10. Diens over de menschwording van het woord (de logos een ethisch beginsel) bl. 10, 11. Onvastheid der Soteriologie bl. 11. Eerste kiemen van de voldoeningsleer; overwegend belang van Christus' opstanding bl. 12. Christus' dood blijft dogmatisch ongemotiveerd bl. 13. Ath.'s schoone vergelijking voor de verlossende magt van Christus bl. 14. Ath. tegenover de heidensche sceptici (Gods openbaring in den mensch Jezus) bl. 15-17. Ath.'s minderheid op exegetisch gebied bl. 17, 18. Zijne ironie. Ath. vooral dichter bl. 18. De taktiek der Arianen bl. 19. Hoe afgewend door Ath.? bl. 20, 21. Losse argumenten bl. 21. De ongunstige invloed der polemiek in Ath.'s opeenvolgende geschriften merkbaar bl. 22. Zijn verhaal van Arius' dood bl. 23-25. Lichtzijden zijner polemiek; zijn brief aan de kluizenaars bl. 25-27. Teleurstelling bij het lezen van zijn 4 Reden tegen de Arianen (Gebrek aan alle mystiek; wetenschappelijke oneerlijkheid; deze verklaard) bl. 27-31. De logosleer een wapen tegen het dualisme der Gnostieken bl. 32. De verlossing geen bloote restauratie bl. 33. Kiemen der unio mystica bl. 34. Basilius' exegese bl. 35-38. Zijne klagten (zijne brieven) bl. 38-40. De fout der wijsgeerige apologeten bl. 41-43. Schikken en plooijen bl. 44. Bas. verweert zich tegen het tritheïsme bl. 45. Bas. vergeleken met Ath. bl. 46. Gregorius' apologie van de menschwording bl. 47-49. Kiemen van de opusoperatumleer bl. 49. Realistische opvatting der godsdienst, bl. 50. Doop en Avondmaal middelen om aan de weldaad der menschwording deel te hebben, bl. 50-52. Hilarius, zijne konfessie. Onderscheid tusschen de Oostersche en de Westersche kerkleeraars bl. 52, 53. Algemeen gebrek der apologeten bl. 54. Hilarius vertegenwoordigt het liefst het godsdienstig belang bl. 55. Zijne concessiën bl. 56. Zijn voorbijgaande stoute toon tegenover den Keizer bl. 57, 58. Het verslagen Arianisme triumfeert. Oorzaken daarvan. Opkomende tegenstelling tusschen katholiciteit en orthodoxie bl. 58-62. Het Niceensche dogma was opgedrongen bl. 62. Geringe beteekenis van Rome in dezen strijd bl. 63. De Semiarianen de kerkelijke partij bl. 64. De Antiocheensche synode bl. 65, 66. Oosten en Westen niet eenstemmig ten aanzien van Nicea bl. 67. Canones van Sardika omtrent het appel op den Paus bl. 68. Het pauselijk oppergezag doet een schrede voorwaarts bl. 68, 69. Invloed der nonnen en der Eunuchen op Constantius ten gunste van het Semiarianisme bl. 70. Inval van het Arianisme in de Westersche kerk (concilie van Milaan Ao. 355) bl. 70, 71. Houding |
[pagina X]
der orthodoxen en hunne behandeling door den Keizer bl. 72. Paus Liberius bezwijkt bl. 73. De zegepraal der middenpartij verklaard bl. 74. Zij is voor het Arianisme zeer gevaarlijk bl. 75. De gouden eeuw der orthodoxie breekt aan met Theodosius (379) bl. 76. Het symbool van Constantinopel (381) strekt verder dan het Niceensche bl. 77-79. |
HOOFDSTUK II. | ||
---|---|---|
De verdediging der r.k. orthodoxie. (Vervolg.) | bl. 80-122 | |
Paralel tusschen het concilie van Nicea en dat van Constantinopel bl. 80, 81. Nieuwe vorm van den christologischen strijd bl. 81. Nestorius bl. 82. De uitdrukking ‘moeder Gods’ aanleiding tot de Nestoriaansche twisten bl. 83. Dogmatisch onvermogen van den Paus, Cyrillus tegenover Nestorius bl. 84. Antiocheensche en Alexandrijnsche theologie bl. 85-87. Formula còncordiae tusschen de strijdende partijen bl. 87 en 88 noot. Eutychianisme veroordeeld te Chalcedon bl. 88. Rome's aandeel in den strijd bl. 89-91. Katholiciteit en orthodoxie nogmaals niet eenzelvig; Zenos' henoticon en zijne gevolgen; de Paus afgezet bl. 91, 92. Shibboleth der monofysieten beoordeeld bl. 93. Het monofysitisme populair bl. 94. Martelaren der Monofysitisch gekleurde orthodoxie bl. 95-99. De drie-kapittelen-strijd bl. 100 volgg. Origenes, de eigenaardigheid van zijn leven, van zijne beschouwingen bl. 100, 101. Zijne dogmatiek en exegese bl. 102, 103. Wekt Rome's tegenzin, (Rufinus) bl. 103, 104. Herleving der origenistische twisten in de 6e eeuw bl. 104, 105. Voorloopige veroordeeling van Origenes' beginsel op eene lokale synode te Constantinopel bl. 106. De populariteit van Origenes onder de monniken van het Oosten in verband met 's Keizers afkeer van Origenes maken het voor Theodorus Askidas gewenscht de aandacht van Origenes af en op de monofysitische twisten te brengen bl. 107. Justinianus' edikt der 3 kapittelen, zijn inhoud, zijn uitvaardiging en ontvangst bl. 108-111. Houding van Rome, 's Pausen zwakheid, zijn judicatum van 11 April 548; Verzet van het Westen en van de Afrikaansche kerk bl. 112, 113. 's Pausen dubbelzinnigheid verklaard; openlijke breuk tusschen hem en den Keizer, scène in de St. Peterskerk te Constantinopel, 's Pausen encyclica bl. 114, 115. Belegging der conciliën, en van het oekum. concilie van Constantinopel in het bijzonder bl. 116. Het Constitutum Vigilii Papae de 3 capit. bl. 117. 's Pausen 5 anathemaas, en de 14 stellingen der synode bl. 117-120. Praktische zin van den Paus bl. 120. Voorloopig een schisma; 559 de weêrstand der Afrik. kerk gebroken. De oppositie sterft uit. De monofysitische gekleurde orthodoxie van het concilie van Constantinopel zegepraalt voor altoos in de katholieke kerk bl. 121, 122. |
HOOFDSTUK III. | ||
---|---|---|
Bestuur en wetgeving der kerk | bl. 123-162 | |
Betrekkelijke autonomie der gemeenten bl. 124. Wereldlijke voordeelen verbonden aan het geestelijke ambt, (getuigenis van Ammianus Marcellinus en Hieronymus) bl. 125. Voorregten van de geestelijkheid bl. 126, 127. Uitbreiding harer magt bl. 128. De kerken wijkplaatsen bl. 129. Maatschappelijke rol van de Bisschoppen naar Gregorius van Tours bl. 130-132. De Hiërarchie harer verschillende rangen bl. 132-137. Het Priesterlijk celibaat en andere onthoudingen bl. 137-139. Chrysostomus de Sacerdotio bl. 139-150. Het Bisschoppelijk ambt bl. 150-153. De metropolitaan bl. 153, 154. De exarchen bl. 156. De twee bepalingen van Constantinopel en Chalcedon. De strijd deswegens met Rome bl. 156-158. Kwalificatie der kerkelijke wetten bl. 159-162. |
[pagina XI]
HOOFDSTUK IV. | ||
---|---|---|
Geest en karakter van het monnikwezen in het oosten | bl. 168-266 | |
Christelijk karakter van de Askese. Oogpunt ter beschouwing der Askese bl. 163, 164. Aanleiding tot het monnikwezen bl. 165. Leven van den Heiligen Antonius naar Athanasius bl. 165-173. Pachomius, zijne regelen bl. 173-175. Esseners en Therapeuten naar Philo bl. 175-180. Plan mijner beschrijving van het monnikwezen bl. 180-181. Efraëm Syrus bl. 181-194. Zijne opvatting van het monnikwezen. Zijne geschriften over dit onderwerp bl. 195-201. Basilius de Groote, zijne levensschets. (De conciliën van Rimini en Seleukia bl. 201-236. Zijne denkbeelden over en inrigting van het monnikwezen bl. 237-244. Verzet der Heidenen en Arianen tegen de ‘Zwarte Mannen.’ Ongunstige beoordeeling van de orthodoxe christenen bl. 244-245. Chrysostomus, zijn leven bl. 245-247. Zijne verdediging van het kloosterleven bl. 248-252. Tweeledig christelijk ideaal bl. 252, 253. Verschil tusschen de hier gevolgde methode en die van Neander bl. 253, 254. Hieronymus, zijn leven bl. 255. Zijn invloed te Rome. Verblijf te Betlehem en Hebreeuwsche studiën bl. 255-266. |
HOOFDSTUK V. | ||
---|---|---|
Regeling en beteekenis van het monnikwezen in het westen | bl. 266-295 | |
Weerstand tegen de monniken in het Westen. Ondersteuning der kerkvaders bl. 267. Bijzonder karakter van het Westersch monnikwezen bl. 268. Strijd in het Westen tusschen Oostersche dweepzucht en meer praktischen geest bl. 269, 270. Noodzakelijkheid eener strenge organisatie. Benedictus van Nursia, Monte Cassino bl. 271. De Benedictijnsche regel bl. 272, 273. Het beginsel der onvoorwaardelijke gehoorzaamheid, zijn verklaring bl. 274-276. Onherroepelijke geloften bl. 277. Novitiaat bl. 278. Algemeene karakteristiek bl. 279. Verbreiding bl. 280. Toenadering van de monniken tot den Klerus bl. 281, 282. De Heiligen van Ierland bl. 283. Kenschetsing bl. 284. Patricius, zijne missie in Ierland bl. 284-286. De twee Koningsdochteren bl. 287-289. P.'s invloed bl. 289. Colombanus, zijn karakter bl. 290, 291. Zijne zendings-werkzaamheid in Frankrijk en Zwitserland bl. 292. Vergelijking tusschen den monniksregel van Colombanus en Benedictus bl. 293. Besluit bl. 294, 295. |
HOOFDSTUK VI. | ||
---|---|---|
Leer en praktijk van het wordend pausdom | bl. 296-358 | |
Invloed der verandering van de Keizerlijke Residentie; erkenning van 's Pausen regtsbevoegdheid bl. 297. De voorregten niet den maar een Bisschop van Rome toegekend. Epistolae Decretales bl. 298. Leo, zijne theorie van het Pausdom bl. 298-304. Het Pausdom de natuurlijke vrucht van het Katholicisme bl. 305. Praktische invoering van Leo's theorie; het Illyrisch Vicariaat; onderwerping der Afrikaansche kerk; zijne houding tegenover Alexandrië en Arles; steun van Valentinianus bl. 305-308. Beginselloosheid bl. 308, 309. Leo op dogmatiesch gebied bl. 309, 310. Zijne epistola dogmatica; zijn gebruik van de Apostolische geloofsbelijdenis. De vorm van dit schrijven; zijn gezag, legende daaromtrent bl. 311-314. Breuk tusschen de Keizerlijke en Pauselijke macht bl. 315, 316. Beteekenis van Theodosius dood. De suprematie van den Paus erkend bl. 316-318. Strijd over den acht en twintigsten kanon van Chalcedon bl. 319-325. Roomsch Katholieke kritiek van dien kanon bl. 326. Kiemen van het dualisme tusschen Pauselijk gezag en algemeene conciliën |
[pagina XII]
bl. 327. Leo tegenover Atila bl. 329-331. Gregorius de Groote, zijn vroeger leven, zijn exegese, zijne volksliefde, zijne verheffing tot het Pausdom bl. 331-334. Zijne Regulae Pastoralis liber bl. 334, 335. Zijne verachting der wetenschap en ascetisme. Gregorius als kettervervolger bl. 337. Als kerkregent bl. 337-341. Heidenbekeerder; (bekeering van Engeland naar Beda Venerabilis.) (De rol van vroom bedrog in de godsdienstgeschiedenis) bl. 341-358. |
HOOFDSTUK VII. | ||
---|---|---|
De esthestiek van het roomsch katholisisme | bl. 359-458 | |
De Christelijke kunst; bouw en inrigting der kerken. Afbeelding van Christus. Sarkophagen en Katakomben; het kruis. Kerkenbouw bl. 360-368. De feestdagen; de Zondag. De Paasch-cyclus. Pinksterfeest en Hemelvaartsdag. Kerstfeest. Martelaarsfeesten bl. 368-383. Heiligenvereering bl. 383-387. Roomsche eeredienst; scheiding van katechumenen en geloovigen; disciplina arcani bl. 387, 388. Het gezang bl. 388-393. Uitstap op het gebied der letterkunde. Lactantius, Ausonius bl. 395. Sulpicius Severus bl. 396. Ambrosius; Prosper Aquitanius bl. 397. Avitus; vergelijking tusschen hem en Milton bl. 398-400. Fortunatus bl. 400, 401. De Christelijke legende bl. 402-408. Het gebed bl. 408-412. Voorlezing der Heilige Schrift en prediking bl. 412-418. Katechese bl. 418-420. De geschiedenis van de Apostolische geloofsbelijdenis bl. 420-424. De doop en konfirmatie bl. 424-431. Het Avondmaal; de mis; de Roomsche liturgie bl. 431-448. Beoordeeling der Roomsch katholieke liturgiek, ook in hare verdere ontwikkeling bl. 449-455.
Aanteekeningen. De eigenaardigheid van het Gregoriaansch gezang. Een der oudste christelijke gebeden bl. 455-458. |
HOOFDSTUK VIII. | ||
---|---|---|
De katholieke historiografie in de zes eerste eeuwen | bl. 459-498 | |
Historiografie middel tot propaganda bl. 459. Kenmerkend onderscheid tusschen de vroegere en de hedendaagsche historiografie bl. 160-165. De handelingen der Apostelen, een geschrift ter bevordering van de katholiciteit der kerk bl. 461-468. De schrijver geen falsarius, maar slagtoffer eener illusie bl. 469-471. Dit boek de aanvang der Heiligen-literatuur bl. 471, 472. Eusebius; zijn leven; zijne overige werken bl. 472-475. Zijne kerkgeschiedenis, haar doel bl. 475, 476. Historische aanleiding tot zijn werk bl. 477. Zijn geloovig standpunt bl. 478. Zijn supranaturalisme bl. 479. Zijne opvatting der ketterijen bl. 480, 481. Zijn dualisme bl. 482. Zijn standpunt dat der Chronieken bl. 483. Gezigtsbedrog ten gevolge der tijdsomstandigheden bl. 484. Lang herneemt niemand zijn taak bl. 484, 485. Hetgeen wij, bij onze onafhankelijkheid tegenover Eusebius, aan hem verschuldigd zijn bl. 485-488. Eusebius navolgers bl. 488. Socrates, zijn standpunt zigtbaar dat van een leek bl. 489. Zijne deugden, zijne opvatting van de bestaansreden der kerkgeschiedenis bl. 490. Zijne onpartijdigheid bl. 491. Sozomenus; voorliefde voor het ascetisme; wijziging van Eusebius, dualisme; monniken nemen de plaats in van martelaren bl. 491, 492. Evagrius. Zijne apologie van de veranderlijkheid der kerk enz. bl. 492-494. Rufinus, Sulpicius Severus, Gregorius van Tours en Beda Venerabilis; voortreffelijkheid der beide laatsten bl. 495. Hunne bruikbaarheid bl. 496. Het algemeen gezigtspunt der katholieke historiographen. Het ontbreken van zulk een gezigtspunt bij Heidensche schrijvers bl. 496, 497. Het geloof aan zedelijken vooruitgang, de grondslag hunner geschiedbeschouwing bl. 498. |