Geschiedenis van het roomsch-katholicisme tot op het concilie van Trente. Deel 1
(1868)–Allard Pierson– AuteursrechtvrijAllard Pierson, Geschiedenis van het roomsch-katholicisme tot op het concilie van Trente. Deel 1. A.C. Kruseman, Haarlem 1868
DBNL-TEI 1
Wijze van coderen: standaard
-
gebruikt exemplaar
eigen exemplaar dbnl
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Geschiedenis van het roomsch-katholicisme tot op het concilie van Trente. Deel 1 van Allard Pierson uit 1868.
redactionele ingrepen
p. 172: eu → en: ‘de aanstelling van Aurelius en Celarinus tot voorlezers’.
p. 205: eindnoot ‘1’ heeft in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale editie is de noot onderaan de pagina geplaatst.
p. 213: eindnoot ‘1’ heeft in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale editie is de noot onderaan de pagina geplaatst.
p. 244: voetnoot ‘2’ heeft in het origineel abusievelijk voetnootnummer ‘3’ gekregen aan de voet van de pagina. In deze digitale editie is dat verbeterd.
p. 292: paragraaf ‘V.’ heeft in het origineel abusievelijk paragraafnummer ‘IV.’ gekregen. In deze digitale editie is dat verbeterd.
p. 342: paragraaf ‘VI.’ heeft in het origineel abusievelijk paragraafnummer ‘V.’ gekregen. In deze digitale editie is dat verbeterd.
p. 369: paragraaf ‘VII.’ heeft in het origineel abusievelijk paragraafnummer ‘VI.’ gekregen. In deze digitale editie is dat verbeterd.
p. 390: paragraaf ‘VIII.’ heeft in het origineel abusievelijk paragraafnummer ‘VII.’ gekregen. In deze digitale editie is dat verbeterd.
p. 370: voetnoot ‘1’ heeft in het origineel abusievelijk geen voetnootnummer gekregen aan de voet van de pagina. In deze digitale editie is dat verbeterd.
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (IV, V, VIII, 432) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[pagina III]
GESCHIEDENIS
VAN HET
ROOMSCH-KATHOLICISME.
[pagina VII]
Dr. A. PIERSON.
GESCHIEDENIS
VAN HET
ROOMSCH-KATHOLICISME
TOT OP HET CONCILIE VAN TRENTE.
EERSTE DEEL.
HAARLEM, A.C. KRUSEMAN.
1868.
[pagina IX]
INHOUD.
HOOFDSTUK I. | ||
---|---|---|
Inleiding | bl. 1-48 | |
HOOFDSTUK II. | ||
Het ontstaan der Katholieke rigting
Hervatting van het voorgaande bl. 49. De drie faktoren van het ontstaan van het R.K. bl. 50. De gedaanteverwisseling die het R.K. het Christendom heeft doen ondergaan bl. 50-52. De methode naar welke deze gedaanteverwisseling moet bepaald worden bl. 52-53. De Joodsch-christelijke of Ebionitische rigting bl. 53-56. Haar bestrijder bl. 56-60. De gevolgen dier bestrijding in verband met de aanvankelijke uitbreiding des Christendoms bl. 60-63. Het vergelijk tusschen Joden-Christendom en Paulus in verband met Rome's eigenaardigheid bl. 63-68. Het Gnosticisme bl. 69. Dat verschijnsel uit een formeel oogpunt beschreven bl. 70-75; uit een materieel oogpunt bl. 75-79. Krisis voor het Christendom uit zijn aanraking met het Gnosticisme geboren bl. 79-83. Het Gnosticisme als een der faktoren van het wordend Katholicisme bl. 83-84. Het Montanisme bl. 85-89. Zijn betrekking tot hoofdbeginselen van het Christendom bl. 89. Hoe het Katholicisme zich tegenover het Montanisme vormt bl. 90-97. Hetgeen het Katholicisme van de drie genoemde dogmatische verschijnselen overneemt bl. 97; van het Joodsch Christendom bl. 98-108; van het Gnosticisme bl. 108-120; van het Montanisme bl. 120-122. De uitwendige vorm van het Katholicisme, bepaald door zijn dogmatisch karakter bl. 123-125. Hierarchie en Traditie de beide grondzuilen van het Katholicisme bl. 125-126. |
bl. 49-126 |
[pagina X]
HOOFDSTUK III. | ||
---|---|---|
De grondslag van het Katholicisme
De grondslag tevens het wezen van het R.K. bl. 127. De vijf vragen hier te beantwoorden bl. 127, 128. Traditie en Episkopaat vormen éen grondslag bl. 128-130 Karakter van het R.K. Traditie-begrip bl. 130-132. Het onkritisch karakter, in dubbelen zin, der R.K. kerk bl. 132-135. Het R.K. vereffent de bestaande tegenstellingen bl. 136; de eerste, tusschen Ebionitisme en Paulus bl. 136-141; de tweede, tusschen Oud en Nieuw Testament bl. 141-144. De beteekenis van Katholiek-Apostolisch bl. 145, 146; de derde, tusschen de synoptische Evangeliën en het vierde Evangelie bl. 147-149. Het ontstaan van den N.T. Kanon kenmerkend voor het Katholicisme bl. 149, 150. Oudste getuigenissen omtrent het R.K. Traditiebegrip bl. 150; de pastoraalbrieven brieven bl. 151-154; Ireneus' derde boek tegen de ketters bl. 155-158. Praktische maatregelen ter handhaving der Traditie, [Polykarpus, Dionysius, Melito van Sardes, Hegesippus] bl. 159-162. De tweede grondslag van het R.K., het Episkopaat bl. 162. De oudste kenbronnen: de pastoraalbrieven bl. 163-165; Pseudo Ignatius' brieven bl. 165-169; Cyprianus' brieven bl. 169-180. Verschil tusschen Pseudo-Ignatius en Cyprianus bl. 180-183. Hoe is men tot de, reeds beschreven, opvatting van het Episkopaat gekomen? Historisch [kritiek van Neander en Rothe] bl. 183-187; psychologisch bl. 188-194. Het primaat van den Bisschop van Rome, aanvankelijk bevestigd naar aanleiding van de Paasch-kwestie bl. 195-203, naar aanleiding van de Afrikaansche twisten bl. 203-216. Het formeel karakter van de R.K. hiërarchie bl. 217-218. Wat het Episkopaat onderstelt ten aanzien van de rigting, waaraan het zijn ontstaan dankt bl. 218-224. Het R.K. kerkbegrip op de beide grondslagen van Traditie en Episkopaat opgetrokken [Cyprianus' de unitate Ecclesiae] bl. 225-232. |
bl. 127-232 | |
HOOFDSTUK IV. | ||
sydonale bepalingen omtrent de uitwendige organisatie van de r.k. hiërarchie
De onderdeelen der hiërarchie bl. 233, 234. Bevoegdheid tot den Klerus bl. 234-236. Verbeuren van de klerikale waardigheid bl. 236, 237. Maatregelen om den Klerus tot een afzonderlijken stand te maken [het celibaat der Priesters] bl. 237-241. Bepalingen omtrent de Bisschoppen in het bijzonder [de Landbisschoppen] bl. 241. De verkiezing der Bisschoppen langzamerhand aan de gemeente onttrokken bl. 242-244. Verbeuren der Bisschoppelijke waardigheid bl. 244, 245. De Metropolitanen [hunne instelling in verband met de autonomie der gemeenten] bl. 246-248. De grondslag der Metropolitaansche kerkinrigting bl. 249. De kanones 4, 5 en 6 van het Concilie van Nicea bl. 249-252. |
blz. 233-252 |
[pagina XI]
HOOFDSTUK V. | ||
---|---|---|
het Katholicisme tegenover Jodendom, Heidendom en ketterij
De groote apologeten van het Katholicisme bl. 253. Justinus Martyr bl. 253-275. Zijne beide apologiën 254-265; de eerste, bl. 254-262. Op welken grond een Christen alleen veroordeeld kan worden bl. 254, 255; de beweerde Godverloochening der Christenen bl. 255; hun Christusvereering bl. 256; Analogiën tusschen Heidensche en Christelijke voorstellingen bl. 256, 257. Het oude Testament als grondslag van het Christelijk geloof bl. 257; de vervulling der profetiën geen fatalisme bl. 257, 258. Christus, vóór zijne menschwording, en in betrekking tot de Heidenwereld bl. 258. Het Christendom ongeloofelijk indien niet voorzegd bl. 259. Het Heidendom de karikatuur van het Christendom en deze karikatuur het werk der Demonen bl. 259, 260; de algemeenheid van het kruisteeken in de natuur, bl. 260. Voortgezet bedrog der Demonen, na Christus' geboorte bl. 260. De goddelijkheid van Christus bewezen uit het ongeloof der Joden 261. Oud-Christelijke gebruiken bl. 261, 262. De tweede apologie 262-265. Historische aanleiding bl. 265. De zegepraal van Christus over de Demonen, doel van Christus' komst bl. 263, 264. De waarheden van het Heidendom uitstralingen van den Logos, bl. 264, 264. Het gesprek met Trypho bl. 265-275. De inkleeding. [Het zedelijk karakter der godskennis. De profeten hare tolken] bl. 265-267. Der Christenen versmaden van de ceremoniëele wet bl. 267-269. De nederige toestand van Christus, en de profetiën omtrent zijne heerlijkheid bl. 269, 270. De Christenen in hunne betrekking tot het Jodendom bl. 270. Christus' goddelijkheid en het strenge Monotheïsme van het Oude Testament bl. 271. Justinus' eerbeid voor het O.T. bl. 272. De Heidensche voorstellingen een zijdelingsch bewijs voor de waarheid van het Christendom bl. 272, 273. Lof der Septuaginta bl. 273. Justinus' hermeneutiek bl. 273, 274. Exegetische en dogmatische bedenkingen van Trypho opgelost 274, 275. De polygamie der Heidenen op éene lijn gesteld met hunne verwerping van Christus 275. De brief aan Diognetus bl. 276-278. Regtvaardiging van der Christenen verlaten van de Heidensche Goden 276. Karakteristiek der Christenen 277. Christus' komst op aarde bl. 277. Noodzakelijkheid dier komst en hare vrucht bl. 278. De brief aan Diognetus vergeleken met de geschriften van Justinus bl. 278. Octavius' gesprek van Minucius Felix bl. 278-285. De aanleiding 279. Sceptische regtvaardiging van het Heidendom door Cecilius bl. 279. Verschillende beschuldigingen tegen de Christenen bl. 280. Wederlegging van Cecilius door Octavius [het gezag der waarheid.] Het physiko-teleologisch bewijs voor het bestaan der Godheid. Het getuigenis der onbevooroordeelde menschen ten voordeele des Christendoms, en dat des Heidendoms ondanks zich zelf afgelegd. De magt der Demonen. Algemeenheid van het kruisteeken. Regtvaardiging van het zedelijk gehalte der Christenen, in tegenstelling met dat der Heidenen; van der Christenen zuiver geestelijke Godsvereering. Verklaring van der Joden val in weerwil van hun Monotheïsme. De overeenstemming tusschen Christendom en Heidensche filosofie. De armoede der Christenen tegenover de weelde der Heidenen. [De verhevenheid van het Christelijk leven] bl. 281-285. Theophilus v. Antiochie over het christelijk geloof bl. 285-291. De aanleiding. De hoofdinhoud. De beteekenis van den Christusnaam 286. Bewijs voor de waarheid van het leerstuk aangaande de opstanding der dooden, in verband met de profetiën bl. 287. Heidensche en Chris- |
blz. 253-406 |
[pagina XII]
telijke Godsleer. Elementen van de Logosleer bl. 288. De wereld en de zee bl. 288, 289. Kommentaar op het scheppingsverhaal bl. 289. De mensch van nature sterfelijk of onsterfelijk bl. 290. De Christenen de ware chronologen der Wereldgeschiedenis bl. 291. Ireneus' wederlegging der Gnosis bl. 292-335. Waarde van dit geschrift bl. 292. Baur's verdeeling der Gnostieke stelsels bl. 293. Het stelsel der Valentinianen bl. 294-304. Baur's zamenvatting van het Valentiniaansche stelsel bl. 304, 305. Vijf punten waarop het R.K. met het Gnosticisme in botsing komt bl. 305. Gnostieke hermeneutiek en Ireneus' betrekking tot haar bl. 306, 307. Ireneus' regulafidei bl. 308. Verbreiding, destijds, van het Gnostieke Christendom [Markus] bl. 309, 310. Simon v. Samaria, de vader der Gnostiek, volgens Ireneus bl. 311, 312. De twee hoofdgedachten van het Gnosticisme gelijk het door Ireneus bestreden wordt bl. 312, 313. Taktiek van Ireneus 313. De Triniteitsleer en de Johanneïsche Logosleer ontbreken bij Ireneus; beteekenis hiervan bl. 314, 315. Ireneus' betoogtrant vooral negatief bl. 315. Philosophische beperktheid van den schrijver bl. 316-317. Wijsgeerige bescheidenheid en wonderroem bl. 319. De geloofsbrieven van het Katholicisme [de vier Evangelien. De overlevering. De onderlinge overeenstemming der Apostelen] bl. 320-325. Ireneus' Christologie. Zijne bestrijding van het Docetisme, theoretisch en praktisch bl. 325-327. Waarom Christus niet vroeger geboren is? bl. 327. Eenige Gnostieke bedenkingen wederlegd bl. 328. Ireneus opvatting van des Christendoms beantwoorden aan de menschelijke natuur. De absolute beteekenis van het werk van Christus. Verschil tusschen Joden- en Heidenmissie bl. 329. Ireneus' exegese bl. 330. De Katholieke ethiek en psychologie bl. 330, 331, in verband met hare Christologie 332. De typen die de natuur aanbiedt van zekere onderscheidingen in de geestelijke wereld bl. 333. Voortzetting van het behandelde op bl. 330 en 331 bl. 334. Rekapitulatie der bestreden ketterijen bl. 334. Ireneus' eschatologie bl. 335. Kritiek der reeds onderzochte apologetische geschriften bl. 336-342. Geschriften van Tertullianus bl. 342-368. Tertullianus' persoonlijkheid 342. Waarom ook hij een vertegenwoordiger van het Katholicisme bl. 343, 344. Het zelfvertrouwen der Christenen, en het spraakgebruik omtrent hen in zwang, een eerste bewijs voor de waarheid van het Christendom bl. 345. De weifelende politiek der Heidensche keizers een tweede bewijs bl. 345. De grofheid zelve der beschuldigingen die men tegen de Christenen inbrengt een derde bl. 346. Het Christelijk Godsbegrip dat tevens zuiver-menschelijk is bl. 347. Hooge ouderdom van het Mozaïsme. Elementen van de Logosleer bl. 348. Regtvaardiging van Christus' middelaarsambt. Godsdienstvrijheid onmisbaar voor godsdienst bl. 349. De onmagt der Heidensche Goden. Verschil, door het gedrag der Christenen aan den dag gelegd, tusschen verkleefdheid aan het Heidendom en behartiging van burgerpligten bl. 350. Verhouding der Christenen en de diensten door hen bewezen bl. 350, 351. Vergelijking tusschen de Heidensche en de Christelijke zedelijkheid bl. 351, 352. Verdediging van het leerstuk omtrent de opstanding des vleesches bl. 352, 353. Een aanbeveling der Christelijke leer gezocht in hare nuttigheid bl. 353. Tertullianus' de testimonio animae bl. 353-355. Zijn nieuwe getuige voor de waarheid des Christendoms bl. 353. Wat de menschelijke ziel zegt bl. 354. Standpunt van hetwelk Tertullianus' apologie moet beoordeeld worden bl. 355. Zijne tweede apologie bl. 355. Zijn geschrift de praescriptione bl. 355-372. Natuurlijkheid der ketterijen. Haar bron bl. 356. Waarom met Christus het wijsgeerig zoeken ophoudt bl. 356, 357. Tertullianus' regula fidei vergeleken met die van Ireneus bl. 357, 358. Zijn oordeel over de Schrift als norma des geloofs bl. 358. Het standpunt vanwaar hij de ketters |
[pagina XIII]
wil wederleggen bl. 358, 359. De integriteit der Apostolische leer gehandhaafd bl 359, 360. Het Christendom ouder dan de ketterijen bl. 360. Onvermogen der ketters om hun geestelijke genealogie voor den dag te brengen bl. 361. Tertullianus' de carne Christ bl. 362-365. Bestrijding van Marcion's Docetisme bl. 362. Analogie tusschen de vleeschwording van Christus en de Engelenverschijningen bl. 363. Het Godewaardige der menschelijke geboorte voor Christus bl. 363. De beteekenis van Christus' lijden en sterven, een wederlegging van het Docetisme bl. 363, 364. Tertullianus' scepticisme bl. 364. Physische regtvaardiging van de geboorte uit eene maagd bl. 364. Het tafereel van Antiochië onschadelijk gemaakt bl. 365, 366. Tertullianus adversus Praxaeam bl. 366-368. Handhaving van het katholiek geloof tegenover het Monarchianisme bl. 366. Tertullianus' dogmatische onvastheid en gemis van spekulatieve diepte bl. 367. Zijn rationalisme bl. 368. Zijne kenmerkende eigenschappen bl. 368. Origenes' contra Celsum bl. 369-389. Hase's karakteristiek van Tertullianus en Origenes bl. 369. De aanleiding bl. 369, 370. Plan van ons verslag van dit boek bl. 370. De nieuwheid van het Christendom een aanbeveling, geen bezwaar bl. 370, 371. Celsus' gemis van objektiviteit, waar hij een Jood sprekend invoert bl. 371. Origenes' ontduiken van sommige moeilijkheden bl. 371, 372. Zijne eigene verklaring omtrent de verschillende apologetische methoden door hem gebruikt tegenover Joden en Heidenen, gegeven naar aanleiding van het verhaal van de Wijzen uit het Oosten bl. 372-374. Origenes' gewone taktiek. Haar zwakke punt bl. 374. Eng verband tusschen Joden- en Christendom bl. 374, 375. Het gedrag van Petrus en Judas tegenover Jezus werpt geen ongunstig licht op den laatste bl. 375. De gronden voor het Christelijk geloof bl. 376, 377. Draagt het Christendom een revolutionnair karakter? bl. 378. Verachten de Christenen rijkdom en wijsheid? bl. 378-380 Kritiek van Origenes' antwoord op deze vraag bl. 380, 381. Zijne allegorische schriftverklaring bl. 381. Zijne regtvaardiging van den niet-klassieken schrijftrant der N.T. schrijvers bl. 382. De zedelijke ernst der Heidensche wijsgeeren beoordeeld bl. 382, 383. Origenes vaak hulploos zonder zijne allegorische schriftverklaring bl. 383, 384. Origenes' regtvaardiging van de Christusdienst bl. 384-387. De waardij der Christenen voor de Heidensche maatschappij bl. 387, 388. Onze kritiek van Origenes en die van Porphyrius bl. 389. Arnobius adversus Nationes bl. 390-406. De aanleiding bl. 391. De eigenaardige waarde van dit geschrift bl. 391, 392. Parallel tusschen Tertullianus en Arnobius bl. 392. Is er verband tusschen het verlaten der Heidensche Goden en de volksrampen? bl. 392-394; tusschen dezen en het aanbidden van een gekruiste? bl. 394. Jezus' Godheid bl. 395, 396. De nieuwheid en de stylistische onvolkomenheid der apostolische geschriften geen bezwaar tegen de waarheid des Christendoms bl. 396. Christus' menschheid in verband met zijn lijden bl. 397. Ironische toelichting van de meerderheid der Heidensche beschaving boven die der Christenen. bl. 397, 398. De onmisbaarheid van het geloof in de gewone betrekkingen des levens, en evenzeer in de wijsbegeerte bl. 398, 399. Arnobius' schrijftrant bl. 390. Jezus' bijzondere gave bl. 399. Vrijmoedige belijdenis van de beperktheid van ons weten bl. 400. Arnobius' theorie omtrent de sterfelijkheid der zielen bl. 400, 401. Zijn leer van den vrijen wil bl. 402. Arnobius' kritiek der Heidensche mythologie bl. 403-404. Zijne kritiek der allegorische exegese bl. 404, 405. Zijne verklaring der Heidensche dwalingen bl. 405. De Heidensche en de Christelijke godsleer met elkander vergeleken bl. 405, 406. |
[pagina XIV]
HOOFDSTUK IV. | ||
---|---|---|
de eerste zegepraal van het katholicisme
Het edikt van Galerius bl. 407. De strijd tusschen Constantijn en Maxentius en zijn afloop bl. 408, 409. Overgangstoestand op godsdienstig gebied bl. 410. De blijdschap der Christenen bl. 410, 411. Constantijn's dwaling. De eerste kerkelijke twist waarin hij zich mengde bl. 411. De strijd tusschen Constantijn en Licinius bl. 411-413. Constantijn alleenheerscher. Reaktie tegen het Heidendom bl. 413. De aanleiding tot het Concilie van Nicea [historische terugblik op de Christologische ontwikkeling der drie eerste eeuwen naar Baur bl. 414-424. Het Christologische standpunt van de Synoptici, van Paulus 414-416, van den brief aan de Hebreën, van de pastoraalbrieven bl. 416, van het vierde Evangelie bl. 416, 417, van Clemens Romanus, Barnabas, Justinus bl. 418, van Praxeas, Noëtus en Sabellius bl. 419, 420, van Theodoretus, Artemon, Beryllus bl. 420, van Paulus van Samosata bl. 420, 421.] De twee dogmatische stroomen die wij tot hiertoe leerden kennen. Het karakteristieke daartegenover van het Arianisme bl. 421. De godsdienstige en wijsgeerige gisting te Alexandrië, de bakermat van het Arianisme bl. 422, 428. Arius en Alexander bl. 423. Constantijn's eerste poging tot verzoening van beide bl. 424. Hij roept een Concilie te Nicea zamen bl. 425. Theodoretus' verhaal van het Concilie [Hefele's verdeeling der Conciliën] bl. 425-427. Arius' brief aan Eusebius bl. 428, 429. De Niceensche geloofsbelijdenis bl. 430. Het resultaat door de ontwikkeling van het Katholicisme bereikt in den aanvang de vierde eeuw bl. 430, 431. |
bl. 406-431 |