Gedichten
(1882)–Allard Pierson– Auteursrechtvrij
[pagina 199]
| |
[pagina 200]
| |
Wat blikt gij mij toornig aan,
Mij, schuldig menschenkind?...
Ga van mij uit!
'k Heb brood en toespijs
Met u gegeten
Aan 't strand der zee;
Maar een wolk omhulde u
En voerde u meê!
Nu zijt gij hoog,
Hoog boven mij, in de heem'len gezeten!
O wond're deining:
Zacht is het juk,
Eng is het pad.
O wond're beurtzang,
Doodsklok en juichtoon: -
Eeuwig verre,
Eeuwig nabij!
|
|