Gedichten
(1882)–Allard Pierson– Auteursrechtvrij
[pagina 165]
| |
[pagina 166]
| |
De sterke mint slechts 't doel;
Wil, waar 't ontbreekt, zijn kracht niet toonen.
Heldhaftigheid, uw lanwer laat hem koel,
Waar niets den strijd kan kronen.
De sterke mint voor alles 't juist gevoel,
Dat arbeid spaart, dien niets kan loonen.
Rust! u ontziet de dood,
Die alles rooft, maar u moet geven.
Gij woont in al wat edel is en groot;
Gij maakt de kracht verheven.
En gij alleen kunt zijn de moederschoot
Van al wat in de kunst zal leven.
Daal neêr in mijn gemoed!
Of moogt ge op aard niet wederkeeren?
De grootheid en de liefde weken: moet
U daárom 't hart ontberen?
Dan trooste mij, dat 'k u als 't edelst goed,
Als 't merk van 't edelst', mag vereeren
|
|