Gedichten(1882)–Allard Pierson– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 132] [p. 132] Het Koningrijk Gods is binnen in u. Wat hijgt ge, o mensch! gedrukt door zorg en zonden, Om, van den last der zinn'lijkheid ontbonden, In and'ren staat, hiernamaals en hierboven, Het eind te zien van al uw strijd en sloven? Heil u, zoo ge in uw nacht Naar beter, hooger smacht Uit al dit aardsch gewemel! Maar hier reeds schepp' 't gemoed, Dat de aarde niet voldoet, Zichzelf den reinsten hemel! [pagina 133] [p. 133] Kent gij het land, waar dichters en profeten Wat duisternis en wanklank is, vergeten; Waar vreugdekransen, heldengrootheid kronen, De Schoonheid en de Reinheid samenwonen, Waar Vrijheids eigen hand Zich vlecht haar heil'gen band; Waar Recht en Mededoogen Verlangen naar elkaar; 't Geen lief'lijk is en waar, Elkaar omarmen mogen? Kent gij dat land? Dat land van uw gelooven, Land van uw liefde en hoop, ligt niet daarboven! Die wereld, waard in 't schoonste lied te prijzen, Moet uit het diepst van de' eigen boezem rijzen; Het best' waar gij naar dorst, Ontspringe in eigen borst! Daar well' de bron van leven! 't Wordt harmonie en licht, Is, wat gij denkt en dicht, Uit liefde en ernst geweven. Vorige Volgende