Gedichten
(1882)–Allard Pierson– Auteursrechtvrij
[pagina 110]
| |
[pagina 111]
| |
'k Vond aleer ik zocht.
Ach! of 't blijven mocht!
Bloemen onzer jeugd,
Onzer reinste vreugd,
Moet ook gij vergaan
Met de najaarsblaân?...
Maar geen somb're toon!
't Leven is zoo schoon.
'k Baad in 't vol genot
Van mijn zalig lot.
Dankbaar is de geest,
Die geen morgen vreest.
Hoe die morgen rijz',
't Heden houdt zijn prijs.
Wordt het eens verleên,
't Vlood niet vrucht'loos heen.
't Blijft, welk leed ook wacht',
Rijk aan troost en kracht.
Wat toch smart ons roov',
Niet dit blij geloof:
Op onze aard reeds straalt
| |
[pagina 112]
| |
Liefde die niet faalt;
Reeds dit leven schenkt
Vreugd, door niets vermengd.
En misleidt het lied
Van den dichter niet,
Die in de' avondgloed
Uchtendglans begroet, -
Dan prijst blijder toon
't Leven dubbel schoon.
|
|