Gedichten
(1882)–Allard Pierson– Auteursrechtvrij
[pagina 106]
| |
[pagina 107]
| |
Waar 't oog op louter neev'len stuit,
Mocht zij, als klokgeluid,
Van uit het dal weerklinken.
Toen heeft op 't steil en doornig pad,
Mijn borst een moed gevat,
Die nooit haar moge ontzinken!
Ruisch, stem der zoetste hope, ruisch!
Zeg, dat ook 't zwaarste kruis
Niet vrucht'loos wordt gedragen;
Dat tranen zijn het kostbaar zaad,
Waaruit een oogst ontstaat,
Die juichen geeft voor klagen.
Ruisch, stem der zoetste hope, ruisch!
Ons leert gij dragen 't kruis.
|
|