Gedichten
(1882)–Allard Pierson– Auteursrechtvrij
[pagina 84]
| |
[pagina 85]
| |
In 't gieren en loeien
Van stormen door het bosch;
In 't fluist'rende vloeien
Der beek langs steen en mos;
Daar nachtegalen,
Met teed're vreugde slaan,
En nauw'lijks ademhalen,
Wie 't met hun ziel verstaan: -
Wat weelde van klanken
Verneem ik overal!
Nu juichen en danken,
In vroolijk lofgeschal,
Een psalm der eere
In vollen orgeltoon;
Dan 't diepe Miserere
Dat rust vraagt voor de doôn.
'k Hoor liederen stijgen
Van schepping en van kruis,
Vol weemoed: een hijgen
Naar 't laatst en eeuwig huis!
| |
[pagina 86]
| |
Hier tonen, borgen
Van redding en genâ.
Daar groet den eeuw'gen morgen
Een daav'rend Gloria!
Mijn boezem, ga open
Voor zooveel toon en klank!
Durf lijden en hopen:
Muziek is klacht en dank;
Is zielsbeklemming,
De moeder van een daad
Die 't hart in samenstemming
En louter vreugde baadt.
|
|