als aan Angélique te kennen, dat hij het als een bijzonderen zegen van God zou aanmerken, bijaldien het hem gelukken mocht haar ‘terecht te brengen’.
Pater Rosa schijnt bij Caroline weinig tegenstand te ontmoeten. Haar kerkelijke opvoeding was nooit met buitengewone zorg behandeld geworden. De minder aangename herinneringen, die zij van het ‘protestantsche Engeland,’ gelijk de geestelijke dat land steeds kwalificeerde, behouden heeft, worden door hem met behendigheid geëxploiteerd, en weldra ontvangt hij den indruk, dat het Caroline al zeer weinig kosten zou het kerkgenootschap van haar vader tegen dat van haar moeder te verwisselen.
Die indruk is juist. Door haar omgang met Pater Rosa leert zij den aantrekkelijken kant van het Katholicisme kennen, die haar tot hiertoe, naar hetgeen zij dikwijls zelve beleed, onbekend is gebleven.
Het oogenblik is echter niet gunstig, om thans haar overgang tot de roomsche kerk te doen plaats hebben. Met 1 October zou, gelijk wij ons herinneren uit Adriaan's brief, zij als gouvernante in betrekking treden bij een protestantsche familie. Pater Rosa acht het om harentwil, namelijk, om deze gelegenheid niet te verspelen, raadzaam, dat zij voor het uiterlijk nog protestantsch blijve. Hij vordert slechts de belofte, die hij gemakkelijk verkrijgt, en waarmede hij zich voorloopig tevreden stelt, dat Caroline, zoodra de omstandigheden het haar veroorlooven,