Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 5
(1736)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijTweede hoofdstuk.
| |
[pagina 317]
| |
Kerke in de voorstad van Dresden, Frederikstad genaamt, dewelke in 't jaar 1730. geschiedde. De processie begon ter plaatse daar men voorheen den Lutherschen Dienst verricht hadt. De Studenten en Scholieren gingen al zingende voor uit. Achter den geenen dien de Lutheranen den Superintendent noemen, en die den Bybel draagt, volgde de gewoone Pastoor met de kelk en den schotel, en daar na twee Diakenen, waar van de een de armbusse, en de ander het boek der Kerken-ordening droeg. Een groote menigte van Lutheraansche gelovigen van allerlei bejaartheit en van beide de Sexen maakte voorts de gantsche Processie uit. Dus begaf men zich in de Kerk, men zong daar Lofzangen onder het geluit van Speeltuigen; waar na de Superintendent eene predikatie over de plechtigheit der ceremonie deet: en opdat de zinnen mede hun deel aan den feestdag hebben zouden, besloot men het werk met een gastmaal, daar zeer wel opgedischt wierdt. Maar nochtans, zo wy onzen Schryver geloven zullen, ging alles daar in de vreeze des Heeren toe. Hy beschryft nog eene andere inwyding, namelyk die eener Kerke van Pilnitz, dewelke volgens hem zeer merkwaardig is, en wel waardig om tot de nakomelingschap over te gaan. Maar de wyl ik den Lezer met onnutte herhalingen niet wil lastig vallen, zal het genoeg zyn te zeggen dat die inwyding van Pilnits met een talryker processie vereert was; en dat na de predikatie, de Communie gegeven wierdt aan de voornaamste personen van de Processie door den gewoonen Herder der plaatze, die daar in door eenen anderen Herder ondersteunt wierdt, zynde vooraf het Te Deum in muzyk opgezongen. Laat ons overgaan tot een zaak die meer oplettenheit verdient, waar toe het jaarlyksch vieren van de grondlegging eener Kerke gelegenheit geeft. 't Is, zegt men, byna in gantsch Duitschland gebruikelyk dat men die jaarfeesten viert in den Herfst, onder den naam van Kirchweie (Kerk-inwyding), en daar van zyn de feesten in Duitschland onder denGa naar voetnoot(a) naam van Kirch-misse bekend, afkomstig. Zy beginnen eerst met het plegen van eenige devotien, doch het wezentlyke bestaat altoos in byeenkomsten tusschenGa naar margenoot+ bloedvrienden en goede bekenden, om een gastmaal met elkander te houden. De Beschryver der kerkelyke Ceremonien in Saxen, verhaalt dat die feesten meer in den Herfst dan in een ander Saizoen geviert worden, omdat gemeenlyk de nieuwe Kerken in den Herfst zyn voltooit geworden. Hoe het zy, die Kirch-missen hebben haaren naam gegeven aan de jaarmarkten of kermissen, dewyl de byeenkomst der bloedvrienden en andere, en ongetwyfelt ook de devotien, waar mede men het jaarfeest opende, ongevoeliglyk veele vreemdelingen daar heen gelokt heeft, en men derhalven van gedachten is geworden dat die tyd zeer bekwaam was om koophandel te dryven, enz. Hier mag men byvoegen eenige andere omstandigheden, die veel voet gaven tot het oprechten van de jaarmarkten onder het gezag van die jaarlyksche Kerkwydingen. Te weten de Heeren der plaatsen gaven op zulk een tyd gastmaalen aan het gemeen; men maakte vreugtbedryven ter eere van de Heiligen waar aan de Kerken waren toegewyd, en men deet plechtelyke omgangen. De Geestelykheit eindelyk, onder het schoon voorwendsel van God te dienen en de godvrucht des volks op te wekken, stelde toen aan het zelve, benevens de Reliquien en andere voorwerpen van devotie, ten toon alle hare rykdommen en de prachtige sieraden der Kerken, vooral op plaatzen daar de Prelaten waereltlyke Heeren geworden waren. Die oorsprong sluit niet uit, dat die Feesten niet in zekere opzichten overeen komen met de Feriae en Nundinae der Romeinen, die even als wy hunne vermakelykheeden, hunne voorrechten, hunne vrydommen van zekere rechten, enz. hadden. Ik wil hier noch de rechten en privilegien der Kerken, noch hunne inkomsten aanroeren. De Kerken hebben het meerendeel dier voordeelen zedert de Reformatie verloren. Hoewel eenige goedaardige zielen onderGa naar margenoot+ de Reformatie het weldoen aan de Kerken en aan hunne Dienaren voor eene godvruchtige daat houden, is het haar echter nooit geoorloft haare familien berooit te maken, en onrechtmatige donatien te doen om de Herderen te verryken, om nieuwe | |
[pagina 318]
| |
Kerken te bouwen, of om andere diergelyke beweegredenen, die menigmaal minder gegrond zyn op de vroomheit van een stervenden, als op de vreeze voor 't toekomende, of op de zwakheit van geest. Mogelyk strekt de Hervorming haare gestrengheit in dat stuk te verre uit, maar ook tot welk eene buitensporigheit vervalt men niet zomwyl by de Catholyken? Ik kan niet nalaten hier omtrent eene buitensporigheit aan te merken, welke in Vrankryk veel quaads heeft verwekt. Voorheen wierdt iemant die by zyn testament niets aan de Kerk gemaakt hadt, berooft van de eere der begrafenisse; en zo men zonder testament stierf, vervulde een Priester, daar toe door den Paus geauthorizeert, dat gebrek, stellende een testament op, waar in hy aan de Kerk zulk een legaat maakte als hy goedvondt. De Kerk was in al te goede handen, om te vreezen dat die portie te gering zoude zyn. Het Parlement schafte eindelyk dat verderfelyk gebruik af, 't welk ongetwyfelt voortkomstig was uit de geheime maxime der meeste Geestelyken, medebrengende dat de Republyk is in de Kerk, in plaats dat volgens de natuurlyke orde der regeeringGa naar voetnoot(a) de Kerk in de Republyk is. Ga naar margenoot+ De Kerken hebbenGa naar voetnoot(b) Administrateurs over haare inkomsten, en opdat alles geregelt toegaa, zyn zy verplicht rekening van hunne administratie en van hunnen ontfangst aan de Magistraat te doen. Men moet, zegtGa naar voetnoot(c) een Hoogduitsch Autheur, de Kerken houden voor pupillen, en die administrateurs voor derzelver voogden en curateurs, wier plicht is de goederen die zy onder zich hebben, te bewaren en zelfs te vermeerderen, zich daarvan te bedienen daar 't nodig is, en dezelve aan te leggen tot behoorlyke verbetering en versiering hunner pupillen of Kerken. Nu gaan wy over tot de Kerkdienaren of Predikers. Ga naar margenoot+ Wy hebben hier niets te doen met hun levensgedrag, noch met hunne studien. Zulks behoort tot het onderzoek dat zy moeten ondergaan, wanneer zy zich als Candidaten aanbieden, om tot den Predikdienst toegelaten te worden. Gemeenlyk geeft men aan twee Godgeleerden de commissie tot onderzoek van den Candidaat. Behalven de verdienste en de gaven des lichaams, by voorbeeld de kracht en fraaiheit van de stem, de gezonde gestalte, enz. onderzoekt men hem wegens zyne ervarenheit in de talen en in de zo beledigende als verweerende controversen; vooral speurt men na, wat bekwaamheit de Candidaat heeft tot de Controversie welke men de galachtige zou mogen noemen, namelyk den twist tegen de Papisten, die overal moeten aanhouden, en overal zonder eenige verschoning worden aangegrepen. Men doet ook onderzoek naar de leere van den Candidaat: daar is veel aangelegen en 't is billyk dat dezelve rechtzinnig zy, dat is dat zy overeenkome met den Godsdienst waar in hy onderwyzen moet, met de Kerk welke hy bedienen zal, en met den tyd waar in hy zyn Predik-ampt zal oefenen. Die drie omstandigheden zyn volstrekt noodzakelyk om eene juiste definitie van de Rechtzinnigheit te geven. Na dat alles legt men den Candidaat een text voor, om daar over te prediken voor zyne Examinateurs.Ga naar voetnoot(d) Zedert eenige jaren, zegt de Saxische Historieschryver, doet men den Candidaat twee of driemaal prediken in 't aanhoren van de rechters die men hem uit de Godgeleerden van de Consistorie heeft toegevoegt, en die yder op hun beurt hun oordeel over de gedane Predikatie vellen. De Candidaat bekwaam bevonden zynde, mag men hem tot Prediker in de eene of de andere Kerk aanstellen: echter wil de Saxische Kerken-orde, dat men hem, voor dat hy tot Kerkdienaar van deze of geene plaats verklaart wordt, eerst eenige reizen aldaar doe prediken, en vervolgens aan de kudde welke men hem toeschikt, afvraagt of zy hem voor haren Herder wil aannemen. Men moet dit zo strikt niet verstaan, even als of men daar omtrent nooit heimelyke streeken, noch kuiperyen, noch verkloekingen gebruikte; maar 't geen ik niet vergeten moest, is dat de nieuwe Prediker in persoon, en nooit by procuratie, het Formulier van EendrachtGa naar voetnoot(e) ondertekenen moet. In de voorgaande eeuw was 'er in SaxenGa naar margenoot+ en in andere Protestantsche landen een gantsch byzonder soort van Predikers. De- | |
[pagina 319]
| |
ze waren oude Candidaten van veertig of vyftig jaar, voor 't meerendeel Boheemsche en Moravische vluchtelingen, die des Zondags van plaats tot plaats gingen prediken, en voornamelyk ten platten lande. Zy vingen met prediken aan na dat de gewoone devotie op den Zondag geëindigt was, en daar toe verzogten zy alleen een tafel en een stoel, de tafel om den bybel daar op te leggen, en den stoel om daar op te zitten: waarna zy voor de vuist en zonder hunnen text te voren bestudeert te hebben, een zeer lange redenvoering deeden, in 't midden van toehoorderen die meest alle in gemeen volk bestonden. De yver en de drift dier predikers, zegt men, was zeer verwonderlyk. Zy donderden tegen de zonden, zy spraken de oordeeleen Gods over de booswichten uit, enz. en dat alles mogelyk met eene eenvoudigheit des harten welke Gode oneindig aangenamer is dan de beschaaftheit van een schroomachtig rechtzinnigen die in het midden van een Hof tegen de overtredingen uitvaart. Die wandelende Predikers bezogten meest de dorpen die van geen Kerk voorzien waren. Men vondt daar eene grote menigte van toehoorderen, en eene hartelyke devotie. Na de Predikatie brachten de toehoorders den Prediker brood, vleesch, en eenigen anderen voorraat, waar mede hy voor zyne moeite genoegzaam beloond wierdt. Ga naar margenoot+ Om tot de Verordening der Luthersche Kerkdienaren te komen, zal ik maar met twee woorden gewag maken van het zo vermaarde geschil over de wettigheit der Protestantsche Verordeningen. In onze dagen heeft de Anglicaansche Verordening groote debatten voor en tegen verwekt, en eindelyk de vlucht of den banGa naar voetnoot(a) des geleerden mans die daar voor pleitede, te weeg gebracht. De Roomsgezinden werpen den Lutheranen ten naastenby het zelfde tegen, 't welk zy den Anglicanen tegenwerpen. Uwe Predikers, zeggen zy tegen de Lutheranen, hebben geen wettige roeping, omdat zy niet door Bisschoppen zyn geordent geworden. De Lutheranen antwoorden onder anderen, dat de ordening door een Bisschop niet volstrekt noodzakelyk is, dat het recht van verkiezen en ordenen aan de gantsche vergadering der gelovigen toebehoort, en dat, gelyk die geloven het recht hebben van te verlaten den Herder die zich in een wolf verandert, zy van gelyken het recht hebben van eenen anderen Herder in plaats van dien wolf te verkiezen. Ook strekt tot een bewys, zeggen zy, dat het niet noodzakelyk is dat een minder Herder door zynen meerder gekoren werde, het geen men dagelyks ziet, te weten dat de Bisschoppen den Patriarch verkiezen en ordenen, en dat de Paus door de Kardinalen gekoren wordt. Ik laat den Lezer oordeelen over de bondigheit van die antwoorden, waar door de zwarigheit eerder schynt verschoven, danGa naar voetnoot(b) opgelost te worden. Den dagGa naar margenoot+ tot de Verordening beraamt zynde, begeeft zich de Candidaat naar de Kerk, alwaar hy geordent moet worden in de tegenwoordigheit der Kerkdienaren, der Kerkelyke Rechters, en der gantsche gelovige gemeente. Hy begint met te biechten voor of onder de Predikatie. In het gebed na de predikatie wordt uitdrukkelyk van dien Candidaat gewag gemaakt, en men bidt voor hem in dezer voegen: Dewyl N.N. tot Prediker moet aangenomen en geordent worden met oplegginge der handen volgens het Apostolisch gebruik, laaten wy alle voor hem bidden, dat God zynen Heiligen Geest aan hem geven wil, en | |
[pagina 320]
| |
hem overladen met zyne gaven, enz. De Prediker van den stoel geklommen zynde, heft men het veni spiritus sancte op, en onder dat gezang begeeft zich de Superintendent, die de opperste onder de Lutheraansche Geestelykheit is, naar den Altaar, verzeld zynde van zes Collegaas (dus worden ze van den Hoogduitschen Autheur genaamt) en gevolgt van den Candidaat, die voor hem op de knien valt. Aan den Altaar gekomen zynde, doet de Superintendent eene aanspraak aan zyne zes Amptgenoten, waar in hy, na hun de begeerte van den postulant te hebben bekend gemaakt, hen nodigt om hunne gebeeden by de zyne te voegen. Vervolgens leest hy het formulier der verkiezing, waar op een ander gebed volgt, waar na hy de gemelde zes Herderen wederom aanspreekt in dezer voegen: ‘Myne lieve Broeders in J.C.! ik vermane u uwe handen te leggen op dezen postulant, die zich hier aanbiedt om als een Dienaar van Gods Kerke te worden aangenomen volgens het oud Apostolisch gebruik, en ik verzoek u my hem te helpen bekleeden met die heilige Bedieninge.’ Onder het uitspreken van deze laatste woorden, gaat hy zyne amptgenoten voor in het leggen van zyne handen op het hoofd van den Postulant, zeggende tot hem, sis maneasque consecratus Deo, dat is letterlyk, zy en blyf aan God gewyd. De zes Collega's herhalen na den Superintendent de plechtigheit van de oplegging der handen met dezelve woorden, waarna de Superintendent den nieuwen Herder op de volgende wyze aanspreekt. ‘Hier vergadert zynde met behulp van den H. Geest, hebben wy voor u onze gebeden tot God gericht, en wy hopen dat hy onze gebeeden verhoort heeft. Hierom is het dat ik u verordene, dat ik u bevestige, en dat ik u, in den naam van God, aanstelle tot Herder en geleider der zielen die tot de Kerk van .... behoren. Bestier die Kerke in de vreeze des Heeren, zyt waakzaam over dezelve als een getrouw Herder, enz.’ Deze woorden maken eigentlyk het wezen van de Verordening uit. Onder het uitspreken der zelve, treedt de Superintendent van den Altaar af, en de gewoone prediker treedt toe in zyn Misgewaad, om de Instellinge van het Avondmaal voor te lezen, en het brood en den wyn te Consacreren, waar mede hy de Communie aan den nieuwen Dienaar geeft, die dezelve geknielt leggende ontfangt. De Ceremonie wordt besloten met het aanheffen van eenige Lofzangen, en met het uitspreken van denGa naar voetnoot(a) gewoonlyken zegen. Daarna begeven zich alle die Herderen in de Sacristie. Daar doet men in 't Latyn de gelukwenschingen aan den nieuwen Herder over zyn beroep: en de Superintendent doet hem op nieuw eenige vertoogen over de plichten van zyn herderlyk ampt. Zie hier eenige verplichtingenGa naar margenoot+ van die bediening, zo als ik ze in eenige Luthersche boeken gevonden hebbe. Een Luthersch Herder moet zich aanstellen als de vader van zyne kudde, hy moet niet afwyken van de H. Schrift, noch den gebaanden weg der rechtzinnigheit verlaten, om nieuwe stellingen van Godgeleertheit te volgen, noch nieuwe weegen uitvinden en inslaan, onder voorwendzel van nader aan de waarheit te komen. Hy moet zyne Kerk niet verwaarlozen, noch dezelve lichtvaerdiglyk verlaten om tot eene andere over te gaan. Hy moet zich met de Landsregeering, noch met Staats-zaken bemoeien, noch zich inwikkelen in 't geen particuliere Huisgezinnen raakt, ten ware zulks geschiedde om de rust van eenig huishouden te bevorderen, en de gemoederen te bevredigen. Het oefenen van eenig handwerk, het dryven van eenig soort van koophandel, en zelfs eenig belang daar in te hebben, moet hem ongeoorloft zyn. Maar waarlyk, indien hy wyngaarden, of tuinen, of landeryen in zyn bezit heeft, is het immers billyk dat hy de inkomsten daar van geniet. Ten laatsten, om hier van af te scheiden, en te eindigen met een artykel 't welk men het kruis der Kerkelyken wel noemen mag, is hy verplicht met zyne Amptgenoten in vrede te leven, en dezelve in liefde te verdragen; ook is het aan allen verboden elkander om een qualyk opgevat woord van kettery te beschuldigen, en zich van kuiperyen in de Consistorien en in de Synoden te bedienen. Ga naar voetnoot(b) De verordende Dienaar wordt in- | |
[pagina t.o. 320]
| |
L'IMPOSITION des mains faite à un CANDIDAT Lutherien reçu MINISTRE dans l'Eglise de S.te ANNE à AUGSBOURG, en presence de 14. MINISTRES, et des MAGISTRATS qui ont la juridiction Episcopale.
RECEPTION d'un nouveau MINISTRE Lutherien dans L'EGLISE de St. JAQUES à AUGSBOURG.
Le CATECHISME des ENFANS dans L'EGLISE des MINORITES, à AUGSBOURG.
Caterine Sperling del.
La CONFESSION. L'ABSOLUTION. dans le Choeur de L'EGLISE de Ste. ANNE à AUGSBOURG. B. Picart sculp. dir. 1732. | |
[pagina 321]
| |
Ga naar margenoot+ gehuldigt, dat is, in de bezittinge van zyne kudde gestelt, indien men zich zo zou mogen uitdrukken: De Superintendent doet hem die inhuldiging in de tegenwoordigheit van de gantsche kudde, waar over hy tot Herder wordt aangesteld. Ik moet hier als in 't voorby gaan gewag maken van een voorrecht dat die Herders in Saxen genieten; te weten denGa naar voetnoot(a) vryen dronk. Ga naar margenoot+ De Superintendenten, waar van ik reets verscheidene reizen gewaagt hebbe, zyn alsGa naar voetnoot(b) Bisschoppen onder de Lutheranen. Zy hebben een Bisdom onder hun bestier, daar de gemeentens en de Herders verplicht zyn hun gezag te erkennen, en in zeer netelige of gewichtige zaken toevlucht tot hen te neemen. Ik zegge niets van andere Kerkelyke graden of bedieningen, gelyk het ampt der Diakenen, Aartsdiakenen, enz. Dienaangaande verzende ik den Lezer tot de Kerken-Ordening der Boheemsche Broederen, dewyl het onderscheid tusschen deze en de Lutheranen in dat stuk van weinig belang is. Laat ons wegens deGa naar margenoot+ Consistorie iet melden. Daar is het dat de gewone kerkelyke zaken verhandelt worden, doch zo, dat indien 'er eenige gewichtige zwarigheden opkomen, de waereltlyke Magt daar van kennisse neemt, zonder nochtans te benadeelen het Kerkelyk vermogen in 't geen eigentlyk tot de herderlyke roeping behoort, namelyk de prediking, de bediening der Sacramenten, het onderzoek en de verordening der Candidaten tot de Bediening, en de magt der Sleutelen. Die rechten blyven aan de Luthersche Kerk gehecht. Wy mogen ze derhalven de inwendige magt noemen. Het recht van nieuwe Constitutien in de Kerk op te rechten, zekere gebruiken te veranderen of te verbeteren, en Synoden te beleggen, wordt mede niet aan de Kerk betwist, doch het moet geschieden met goedvinding van de burgerlyke Regeering: dit nu is de uitwendige magt, die alle Kerken, van de Roomsche afgescheiden, verplicht zyn te erkennen. Het koomt die uitwendige Macht ook toe met de inwendige zaam te spannen tot de voortplantinge des geloofs, tot de verdediging van den Evangelischen Godsdienst, en tot de noodwendigheden van deszelfs Herderen. Alle de Gereformeerde Secten hebben zonder eenige achterhouding omhelst de decisie die Constantyn tegen de Bisschoppen van zynen tyd uitsprak: Gy lieden zyt Bisschoppen in de Kerk, en ik ben het buiten de Kerk. Eertyds waren 'er vier Consistorien in Saxen, namelyk Wittenberg, Leipsig, Misna, en Swiekow. In 't vervolg heeft men de twee laatste afgeschaft, en Dresden by de twee eerste gevoegt. Te Dresden is tegenwoordig de opperste Consistorie, waar in is ingelyft het geen men Kirchen Rath of Kerken-Raad noemt, bestaande uit een Voorzitter die de waereltlyke Macht verbeeldt, en eenige Raden, aan de welke men ook den tytel van Consistoriaale Heeren geeft. De President of Voorzitter ondertekent de Besluiten in den naam van den Vorst. Men kan van de Consistorie aan den Souverein appelleeren, maar de Kerkelyke Senaat oordeelt zonder appél, hoewel men van de zaken, in die twee vergaderingen geweezen, ookrevisie aan de Opperste Consistorie kan verzoeken. De Onder-Dienaren van de Luthersche Kerk worden doorgaans begrepenGa naar voetnoot(c) onderGa naar margenoot+ den naam van Klerken. Onder deze behoorde men zonder tegenspraak voor de voornaamste te houden de zulkenGa naar voetnoot(d) die | |
[pagina 322]
| |
ter onderwyzinge van de jeugt worden aangestelt, en met eene wedde beloont. Dit is een noodzakelyk en moeilyk ampt, waar toe doorslepene luiden, bekwaam om tot in de innigste schuilhoeken van het hart door te dringen, behoorden verkoren te worden, in plaats dat het zelve gemeenlyk door personen zonder opvoeding en zonder wetenschap wordt bekleed. Men behoorde met ernst te overwegen, dat de scholen zyn de Queekplaatsen, waar in de grond gelegt wordt van de opvoedinge van Vorsten en onderdanen, van edelen en handwerksluiden, van wysgeeren en kunstenaren, van geleerden en legerhoofden, van overwinnaren en uitvinders van wetenschappen, eindelyk van eerlyke luiden en schelmen, van rechters en misdadigers.Ga naar voetnoot(a) Dit zyn de gedachten van een verstandig Duitscher, wiens oordeel ik geloof dat niemant wraken zal. De andere minder Bedienden zyn de Kerkbewaarders, de Kosters, de Zangers en de Organisten, enz. Het staat aan de Herderen, om het gedrag en de bekwaamheit dier Beampten te onderzoeken: en dat onderzoek geschiedt in de volle Consistorie. Van de Bestierders der Luthersche KerkGa naar margenoot+ gaan wy over tot de Gemeente. In de Kerk komende, moet de gelovige Lutheraan zyn hart naar God opheffen: en gelyk zich altoos eenige plechtigheit vermengt met zaken die zulks het minst vorderen, zie hier de uiterlyke gedaante van die voorafgaande devotie. De Luthersgezinde mannen doen een schietgebedeken, terwyl zy den hoed voor hun aanzicht houden; van gelyken doen de Luthersche vrouwen achter haaren waayer of mof. Eveneens doet men, als men uit de Kerk zal gaan. Het gewoon gebed dier gelovigen is, volgens mynen Saxischen Autheur, het Onze Vader enz: maar dewyl het den Lutheranen, zo wel als aan de Gelovigen van andere Gezindheden, maar al te veel gebeurt dat zy te ruw over die devotie heenlopen, heeft hy zelv, in het Hoofdstuk dat over de Collecten handelt, eene omschryving over de drie eerste beeden van het Gebed des Heeren, voor de Godvruchtigen in zynen Godsdienst gemaakt. Een ander Hoogduitsch Schryver heeft de manier van achter den hoed te bidden zo gewichtig gevonden,Ga naar voetnoot(b) dat hy daar van een byzonder Hoofdstuk in zyn Kerkelyk Rituaal gemaakt heeft. De evengenoemde Collecten worden gezongen: niemant is onbewust dat het gebeeden zyn, geschikt naar zekere omstandigheeden van het jaar, en toepasselyk op de Feesten van den Almanak der Lutheranen. De gelovige Lutheraan, in de Kerk zynde, moet zich quyten van alle de devotien die tot zyne Gezindheit behoren. Ik ga ze volgens haren rang beschryven. Vooreerst moet men aanmerken, dat hier zo als elders veel staat gemaakt wordt op het opus operatum, dat is op de innige verdienste van godvruchtige oefeningen waar aan regelmatig voldaan wordt, even als een rekening wordt betaalt door een schuldenaar die wel met eere zou willen insolvent blyven. Het opus operatum onderstelt, dat alle daat van devotie van kracht is, en dat de geen die aan die godsdienstige schuld voldoet, zonder iet van het zyne toe te brengen, echter niet nalaat zich van zynen plicht jegens God te quyten. Het krielt in alle Religien van zulkGa naar margenoot+ slag van Godvruchtigen, omdat 'er geen eene is waar in de noodzakelykheit om God te dienen niet bevolen of onderstelt wordt: ten welken opzichte de mensch zich aan de eene zyde door zyne hartstochten, en aan de andere door zyne zwakheden bestreden vindt. Laat ons aan die ongelukkige gesteltenis toeschryven de ongodsdienstigheit welke onze vrome Historieschryver in die van zyne Gezinte berispt; eene ongodsdienstigheit die bestaat in te laat ter Kerke te komen, in na de predikatie daar uit te lopen, zonder te wachten tot 'er gebeeden en gezongen is; in te lagchen, in elkander toe te lonken, in een praatjen te houden in plaats van zich in zyn binnenste te bespiegelen, eindelyk in zich te haasten om uit de Kerk te komen, om zich vervolgens op eene ongeoorloofde wyze te gaan vermaken. Ik ben van gedachten, dat 'er geene Gezindheit is die recht heeft om aan eene andere wegens alle die artykelen iets te verwyten. Wanneer de gelovigen by eenGa naar margenoot+ gekomen zyn tot het oefenen van hunnen Godsdienst, 't zy 'er een predikatie gedaan, of alleen voorgeleezen en gebeeden zal worden, begint men met het zingen van Psalmen en Geestelyke Liederen. By de Lutheranen doet men veele open- | |
[pagina 323]
| |
bare gebeeden, en hunne predikatien zyn menigvuldig; vooral te Dresden en te Leipsig. Alle dagen wordt daar gepredikt en gebed gedaan: waar over de GodvruchtigeGa naar voetnoot(a) Gerber uitroept, gelukkig is hy die in een stad woont waar in men God alle dagen bidt! Ik weet niet of 'er te Dresden en te Leipsig meer eerlyke luiden dan elders gevonden worden; die eenige zaken in die twee Steeden te verrichten hebben, mogen daar van oordeelen: maar 't zy zo 't zy, in alle de steeden van Saxen wordt doorgaans twee of driemaal 's weeks predikatie, en meest alle dagen gebed gedaan. Voor het doen van 't gebed zingt men een Lofzang, en daar worden eenige Kapittelen uit den Bybel door den Dienaar voorgelezen: de Gemeente bidt knielende. Voorts wordt 'er een andere Lofzang gezongen, waar na de Dienaar een Collecte leest, en de vergadering doet scheiden door het geven van den gewonen zegen. Ga naar margenoot+ Ik zegge niets van het zo menigmaal herhalen van het Gebed des Heeren, 't welk zelfs op rym gestelt is by de Lutheranen, en in de openbare en particuliere oefeningen van Godvrucht opgezongen wordt; noch van het lezen van deze of geene Kapittelen uit de Evangelien en uit de Zendbrieven, naar de verscheidenheit des tyds en der Feestdagen van het jaar. Men neeme alleen in aanmerkinge, dat de Dienaar dikwils de Evangelien en de Brieven opzingt, in plaats van ze voor te lezen. Ook zal ik ten deele als een gebruik en ten deele als een godsdienstige daat aanmerken, dat de Gelovigen onder het lezen van het Evangelie en van de Brieven, voor de Predikatie, overendstaan, gelyk ook wanneer het voorlezen van het EvangelieGa naar voetnoot(b) op den Predikstoel geschiedt, als mede wanneer de Prediker of Dienaar den zegen geeft. Het zelfde gebruik van uit devotie overend te staan, wordt op verscheidene plaatsen mede waargenomen wanneer de Dienaar met het geven van de Communie aan de Gelovigen bezig is. Op Hoogtyden predikt men des Zondags ten minsten tweemaal; te weten voor en na middag. Alle Zondagen wordt 'er ook een predikatie gedaan over den Catechismus, en even daarna wordt de jeugtGa naar margenoot+ over de Leerstukken ondervraagt. Menigmaal worden de begrafenissen tot den Zondag uitgestelt, om de lykreden, die by de Lutheranen over alle dooden, zonder onderscheit van jaren of rang, gedaan wordt. De Texten, waar over men predikt, worden zelden genomen uit de boeken die by de Lutherschen en by de Gereformeerden den naam van Apocryphe dragen. Het laatste gebruik dat ik hier wegens het prediken zal aanhalen, is dat van de Circulaire Predikatien.Ga naar margenoot+ De Lutheranen noemen dus de predikatien die de Herders op zekere tyden in de Hoofdkerk verplicht zyn te doen, in de tegenwoordigheit van den Superintendent, opdat hy dus door zich zelven van hunne methode en van hunne vorderingen in de Bediening zou konnen oordeelen, en dus onderzoek doen van hunne leere, verhinderende te gelyk dat zy niet afwyken van de rechtzinnigheit, enz. Na de predikatie worden de smekingenGa naar margenoot+ der particulieren aan God voorgedragen, als mede hunne dankzeggingen; ook worden dan de afkondigingen gedaan. Door het eerste beveelt men aan God de zieken, de vrouwen die in de kraam leggen of in barensnood zyn, de reizigers, de bedroefden, enz. In Denemarken draagt men de geenen die hun huwelyk staan te voltreken, ook in den gebeede aan God voor. Dit is niet quaad, en om meer dan eene reden, 't zy op de natuurkunde of op de zedekunde gegrond, behoorden alle de Christen-Kerken dat gebruik in acht te nemen. Men mogt ook wel een ander, 't welk nog nergens plaats heeft, en echter niet minder dienstig wezen zou, invoeren, te weten God te bidden om de verzoeninge der Geestelyken en Godgeleerden, hem smekende dat hy hun een geest van vrede, van liefde, enz. wilde inboezemen. Door de dankzeggingen doen de particulieren God danken voor weldaden die zy van hem ontfangen hebben. De afkondigingen dienen tot bekendmakinge van zaken die opzicht tot de Kerk hebben, gelyk buitengewone devotien, en andere diergelyke dingen. Op eenige plaatzen kondigt men de beveelen van de Magistraat van den predikstoel af. In het Holsteinsche heeft men de quade gewoonte van een begane misdaat bekend te maken, en de vervloeking van den schuldigen daar by te voegen. Die men te onrecht beschuldigt heeft, bedienen zich aldaar van het | |
[pagina 324]
| |
zelfde middel om zich voor de Gemeente van de beschuldiging te zuiveren; het formulier van die ontschuldiging luidt ten naasten by aldus. ‘N.N. reden hebbende om zich te beklagen wegens de quade geruchten die men tegen hem verspreidt heeft, even als of hy een dief was, en niet konnende ontdekken de oorzaak van zulk eenen onrechtmatigen laster, neemt, om zyne eere te herstellen, zyn toevlucht tot de gebeeden der Kerke, en verzoekt de Gelovigen nevens hem God te willen bidden, dat hy den lasteraar straffe met verlies van zyne eer, van zyn leven, en van zyne goederen, dat hy hem voor eeuwig van de welgelukzaligen afzondere, enz. Ga naar margenoot+ Ik hebbe doen aanmerken dat de Luthersche Kerk het gebruik van den Altaar tot de Communie behouden heeft: zy heeft ook bewaart het gebruik van 't aansteken van waschkaarssen in de tempelen, van den wierook, van het crucifix op den Altaar, van het kruis-teken, van de beelden, enz. Verscheidene Luthersche Leeraars bekennen dat die dingen den dienst Majesteit byzetten, en zelfs den aandacht van het volk gevestigt houden. Andere klagen dat het gemeen te veel werk daar van maakt, en niet te vreden zynde met die zaken boven verdienste te waardeeren, noch daarenboven dezelve voor wezentlyke gedeeltens van den Godsdienst houdt; dat zelfs luiden, die door hunne opvoedinge of geboorte boven de denkbeelden des gemeenen volks behoorden te zyn gesteegen, zo veel eerbied voor die gebruikelykheeden hebben, dat zy vermaak scheppen, volgens het zeggen van den Saxischen Autheur, in het stichten van eenen Altaar, uit een beginsel van een qualykbegrepene devotie, of ten minsten om een gedenkteken van hunne godvruchtigheit na te laten, in plaatse van die onkosten ten behoeve van arme menschen te sparen. ‘Men kleest, vaart hy voort, die uiterlykheeden maar al te veel aan: hoe weinige zyn 'er die zich met hunne gedachten tot aan het Sacrament des Altaars verheffen: of die een crucifix ziende opgerecht, denken op 't geen zy aan den gekruisigden schuldig zyn. Eindelyk staat aan te merken, dat de Luthersche Hervorming het zingen van een gedeelte der Litanien in de Kerk behouden heeft, doch alleen zulke die aan God of aan J.C. worden toegeëigent. Volgens de Kerken-orde moeten deze Litanien 's woensdags en vrydags na de predikatie worden opgezongen. Eenige jonge leerlingen heffen dezelve op in het Koor, even als Koor-kinderen, en de gemeente zingt ze te gelyk met hen. Op verscheidene plaatsen daar de Luthersgezindheit de overhand heeft, wordt nog voor een gedeelte in 't Latyn gezongen. By voorbeeld, men zingt op de meeste groote Feestdagen de Voorreden in 't Latyn; op Kersdag zingt men het Lied 't welk begint Puer natus in Betlehem; op Paaschdag, Surrexit Christus hodie; op Pinxter, Spiritus Sancti gratia; en aan den Altaar na de Communie zingt men Gloria in excelsis. De volgende gewoontens behoren zo wezentlyk tot den Godsdienst niet: maar echter zyn zy in 't algemeen van nut, en zelfs noodzakelyk. In de Luthersche HeerschappyenGa naar margenoot+ luidt men de klokken niet voor de Vespers nog voor de Vroegmetten, maar om de Gelovigen te verzamelen, en te nodigen om by de predikatie of by het gebed te verschynen. Op den middag wordt 'er geluid, niet uit kracht van de instelling vanGa naar margenoot+ Paus Calixtus III. dewyl de Lutheranen dien oorsprong niet willen erkennen: maar volgens eene gewoonte, oorspronkelyk uit het gegeven bevel des Keizers in den jare 1529. toen de Turken de Stad Weenen belegert hadden, om een iegelyk aan te sporen tot het doen van gebeeden, zo in 't openbaar als in 't byzonder, om den goddelyken bystand te verkrygen. Men luidt ook de klokken ter eere van de doden, en by de begrafenissen. Men bedient zich van orgelen in de Kerken, niet alleen om den fraaien klank, en indien men zo spreken moet, om den zang der gelovigen verhevenheit by te zetten, maar ook om derzelver stemmen te leiden en te ondersteunen. Op de plechtige feestdagen van het jaar hoort men in de Hoofd-en zelfs in verscheidene andere Kerken van groote Steeden, behalven de orgelen, maatgezang en concert van stemmen en speeltuigen. De Beschryver der Saxische Ceremonien verhaalt, dat toen het Lyden voor de eerstemaal met een concert van twaalf fioolen en verscheidene andere instrumenten in een groote Stad van dat Keurvorstendom wierdt opgezongen, veele gelovigen geërgert waren over die nieuwigheit, als beter passende aan de Feesten van Isis of van Cybele in een Opera, dan aan de geheimenissen van het Christendom. Eer ik verder gaa, moet ik niet vergetenGa naar margenoot+ dat 'er by de Luthersgezinden een | |
[pagina 325]
| |
overblyssel is van afgezonderde woningen voor vrouwen en vrysters, waar aan men den naam van Klooster niet geven mag, schoon zy 'er eenige overeenkomst mede hebben. Zonder hier gewag te maken van de Abdye van Quedlinburg zeer bekend in de Hoogduitsche Historie, zy geweten dat men zulke Godsdienstige huizen in de Staten des Konings van Pruissen, in Saxen, en elders vindt. Zie hier wat een ReizigerGa naar voetnoot(a) van die hy in Denemarken gezien heeft, verhaalt. ‘Men vindt (te Roschild) een Convent van Luthersche Nonnen, maar zy doen geen geloften voor al haar leven .... Het bestaat in 't geheel uit eene Abdisse en zes Nonnen, die twee aan twee slaapen in zeer zindelyke kamers. Elke Nonne heeft haar afzonderlyk vertrekjen, daar zy bezig is met eenig handwerk, met het lezen van godvruchtige boeken, of met bidden, volgens haar goeddunkken. Zy hebben eene Kapelle ... waar in des Zondags en Vrydags gepredikt wordt .... hun Priester bedient zich van een soort van Stool van carmozyn fluweel, met een crucifix met zilver geboord op zyn borst, wanneer hy voor den Altaar staande de gebeeden leest... maar als hy op den kansel treedt, heeft hy alleen een Koorkleed of wit hembd over zyne klederen aan .... Het gewaad dier Nonnen verschilt niet van dat der andere Deensche vrouwen ... en zy hebben vryheit om dat soort van Klooster te verlaten, wanneer zy zich in 't Huwelyk willen begeven...’ Ik vindt niets diergelyk in de landen die zich aan de Hervorming van Calvyn houden, uitgenomen zekere kleine Gemeenschappen, die in den aanvang van hetGa naar margenoot+ vluchten der Protestantsche Calvinisten van Vrankryk, onder den naam van Societeiten in Holland wierden opgerecht. Deze Societeiten bestonden uit vrysters en vrouwen die meest alle godvruchtig en hoogbejaard waren, onder de bestiering van eenige Dames, ook vluchtelingen als de andere, doch van zulk een aanzien en rang dat zy geacht wierden als Abdissen van die Gemeenschappen, te weten voor zo verre de Gezindheit der Gereformeerden zulks lyden kan. Men badt God en men las den Bybel en andere godvruchtige boeken aldaar in 't gemeen: doch men deet 'er geene predikatien, noch uitdeelinge van het Nachtmaal. In die afgezonderde plaatsen moesten die godvruchtige Refugiées zich ontdoen van alle quaadsprekendheit en waereldsche nieuwsgierigheit, en zich wachten van alle gewoel en beslommeringen dezer eeuwe, enz. Eenige dier Societeiten zyn nog in wezen. Ik moest ook niet overslaan eenige andere gemeenschappen, die reets over lang in Duitschland en Holland zyn opgerecht, en eeniger mate naar de afzonderinge der Kloosteren gelyken. Het zyn huizen waar in zich oude en zwakke luiden begeven, of wel de zulke die te weinig goederen bezitten om van derzelver inkomsten te konnen bestaan, en die moeds noch bekwaamheits genoeg hebben om hun geld tot voordeel aan te leggen, en zich met het werk hunner handen te geneeren. Die personen kopen hun kost, dat is, begeven zich in de gemelde huizen voor het overige van hun leven, mids betalende een zekere somme aan de kasse van de Gemeenschap. Die somme is evenredig met hunne jaren, en staat aan te merken, dat hunne overige goederen na hun doot aan het Huis vervallen; ten ware zy dezelve by testament hadden vermaakt, voor dat zy zich daar in begeven hadden. De Lutheranen hebben na hunne HervormingGa naar margenoot+ nog veele Feestdagen behouden. Zeer waarschynelyk is het, dat dat gebruik in weerwil van den Reformateur is in wezen gebleven, en dat hy geen kans ziende om het geheel weg te nemen, uit vreeze van door te veel eisschens het volk gaande te maken, gemeent heeft dat het beter was iet toe te geven aan de zwakheit der geringe zielen.Ga naar voetnoot(b) Gave God, zegt hy ergens, dat 'er geen anderen Feestdag buiten den Zondag by de Christenen in gebruik was, en dat alle de gedachtenisvieringen enz. tot dien plechtigen dag verzonden wierden! dan zouden de luiden door de bezigheden der werkdagen verhindert worden quaat te doen, en het land zou minder verarmen. Die redeneering, in een zekeren zin opgevat, is zeer billyk. Ondertusschen is het noodzakelyk, dat 'er ten minsten eenige plechtelyke Feestdagen zyn, niet voor zekere zielen van een hogen vlucht, die, om zo te spreken, alle dagen zich met God vereenigen, en wel zo als het haar behaagt: maar voor zielen van een grover aart, welke men als | |
[pagina 326]
| |
dwingen moet om op haar plicht te denken, met haar onder het juk van gewoonte en plechtigheit te houden. Met één woord, ik geloof niet dat eenig Statendom zich veel beter bevonden heeft met jaarlyks een douzyn dagen op den Almanak te winnen: daarenboven is my geen land in de waerelt bekend, daar de menschen geen vryheit nemen om zo veel tyd als hun behaagt, tot uitspanningen buiten hunne plichten af te zonderen. De opperste Wetgever heeft den Joden eenige Feestdagen toegestaan, als tot eene uitspanninge van hunne plichten. De Christen-Kerk heeft de Feesten voorgeschreven tot de heiligmaking van hare gelovigen, maar echter heeft zy wel begrepen dat de Gelovigen onder het gemeen uitspanning nodig hadden even als de Joden. Wy mogen dan besluiten, dat de Feestdagen niet volstrekt onnut zyn, voor zo verre zy door buitensporigheit geen nadeel aan de zamenleving toebrengen. Laat ons nu tot de plechtige Dagen der Lutheranen overgaan. Zy vieren drieGa naar margenoot+ Feestdagen op denGa naar voetnoot(a) Kers-tyd. In eenige Luthersche landen gaat een iegelyk op Kers-nacht naar de Kerk, met een brandende kaars, 't zy van smeer of van wasch, in de hand. De gelovigen, in de Kerk vergadert zynde, brengen den nacht door met zingen en God te bidden, by het licht van hunne kaarssen. Menigmaal zelfs brandt men daar zo veel wierook, dat de damp daar van als een draaikring maakt waar in die devotarissen schynen opgesloten. 't Is ook een gebruik in Duitschland, dat men zyne kinderen en goede vrienden op Kersdag een gastmaal geeft, en eenige geschenken doet; voornamelyk aan de kinderen, die men dan ook zeer belagchelyke denkbeelden inboezemt, met tot hen te zeggenGa naar voetnoot(b) dat J.C. op Kersnacht met allerlei poppegoed uit den Hemel nederdaalt. Een ruim zo zotte daat is het, dat men een jong kind in de luuren gaat bakeren, en in een wieg sussen, om de kindsheit van Onzen Zaligmaker daar door te verbeelden. Nog een ander gebruik niet minder buitensporig is 'er, namelyk dat men zich daags voor Kersmis gaat vermommen en verkleden op allerleye wyzen, die zoGa naar voetnoot(c) belagchelyk als onbetamelyk, en zelfs dikwils gevaarlyk zyn. Wy moesten niet vergeten het zingen van Kers-Liederen langs de straten door zekere gewaande devotarissen, die den naam van bedelaaren beter zouden verdienen. Menigmaal zingen zy die Liederen op, onder het doen van belagchelyke sprongen, en het maken van buitensporige gebaarden. In Holland ziet men het gemeene volk eenigen tyd voor Kersmis byna eene volkomene mascarade aanrechten. De zangers verkiezenGa naar margenoot+ drie der welgemaaktste van hunne bende, om de drie Koningen op een rei gaande te verbeelden. De middelste stapt statelyk voort met een groote sterre van wit papier, die aan het opperste einde van een lange stok is vastgemaakt: binnen de sterre branden een of twee kaarssen. Die dezelve draagt, doet ze omdraajen terwyl hy zingt. De drie Koningen hebben witte hembden aan, en zy zyn als gekroond met een soort van een windsel om het hoofd, dat met klatergoud versiert is. Een van de drie heeft een zwart momaangezicht voor, of zyn aangezicht is maar bestreken met zeker zwart smeersel; ook ziet men zomwyl dat zy alle drie zwart gemaakt zyn; Dat spel begint doorgaans half November, en eindigt met Driekoningen. Maar laten wy ons niet langer met die zottigheeden van het gepeupel ophouden. Op Paasch-en Pinxter-tyd heeft men ookGa naar margenoot+ drie Feestdagen, even als op Kersmis. Die dagen hebben niets byzonder ten aanzien van de plechtigheden, maar ten opzichte van het bygeloof koomt in aanmerkinge het Paasch-water, 't welk tot geneezinge van oogqualen, en het herstellen van gebrokene leden gebruikt wordt. Het Paaschwater is niets anders dan gemeen water, op Paaschdag voor den opgang der Zonne uit de rivier geschept. Men voedt het zelfde bygeloof omtrent de paarden: want men beeldt zich in, dat wanneer men de | |
[pagina t.o. 327]
| |
COUTUME observée à SCHERMERHORN à la PENTECÔTE.
B. Picart invenit. et del. 1732.COUTUME de la PENTECÔTE, à la HAYE.
l'ETOILE des ROIS promenée dans AMSTERDAM. | |
[pagina 327]
| |
paarden op Paaschdag voor Zonnen opgang in de eene of de andere rivier doet zwemmen, die dieren daar door bevryd zyn van kreupel of lam te worden, enz. Ga naar margenoot+ Te Dresden, zegt onze Saxische Schryver, en meest door gantsch Saxen plagt men op Hemelvaartsdag in alle de Kerken Meibomen te planten. Op Pinxterdag plantte men wederom andere, die men niet wegnam dan op den dag der H. Drievuldigheit. De Koning van Polen schafte die gewoonte af in 't jaar 1715. omdat de bosschen daar door wierden geschonden, en omdat 'er veele ongeregeltheden omgingen onder die Meibomen, waartoe men doorgaans de zwaarste en hoogste Berken uit het Woud nam; invoegen dat de Kerken, even als in de eerste tyden, in 't midden van bosschen scheenen te staan.Ga naar margenoot+ De andere Feesten der Lutheranen zyn Nieuwjaarsdag of het Feest der Besnydenisse, 't welk veelGa naar voetnoot(a) jonger is dan de vier voorgaande; het Feest vanGa naar voetnoot(b) Driekoningen Epiphania geheten; de Reiniging der H. Maagd of Vrouwlichtmis dag, en Maria-Boodschap. Op deze twee laatste Feesten doet men de Maagd geenerlei eerbewys aan, noch men ziet geene Processien of andere plechtigheden, die by de Roomsgezinden in gebruik zyn. Het Feest der Drievuldigheit viert men des Zondags na Pinxter, dat van Johannes den Doper den 24. Juny, en dat van Maria Visitatie den 2. Julii, even als by de Roomsgezinden. Eindelyk viert men ook het Feest van den Aarts-Engel Michael, of men zegge liever dat de Luthersche devotien op St. Michiels dag maar een gevolg zyn van het oud gebruik, 't welk by hen is overgebleven, doch ik weet niet hoe, dewyl hunne Gezindheit den Engelen geenerlei eere bewyst. Zie daar de voornaamste Feestdagen der Lutheranen. Ik moet hier aanmerken, dat het gemeene volk op zommigeGa naar margenoot+ plaatzen tusschen Paaschen en Pinxter een gebruik heeft, 't welk alzo belagchelyk is als de bygelovigheden omtrent den Kers-tyd. Jonge meisjes volgens haar vermogen opgetooit, en met allerlei soort van bloemen volgens het saizoen bekranst, gaan al zingende langs de straten bedelen, mogelyk zo veel ter eere van 't saizoen, als van het feest: want ik houde my verzekert dat dat gebruik een overblyfsel is van het Heidendom, en dat de Pinxter maar een voorwendzel is van de geringe devotie welke in die gewoonte schynt opgesloten. In eenige Steeden van Nederland is dat gebruik ook overgebleven. In Noordholland dragen vier meisjes een vyfde overendstaande op een burretje. Die gedragen wordt, is naar 's lands wyze opgeschikt met verscheidene kettingen van barnsteen en rood koraal, met beugeltassen, met middelriemen, en boven dat alles met tien of twaalf zilvere bellen. Om, zo ik meen, den opschik te grootscher te vertonen, heeft zy in haar rechter hand een zilver kommetjen, en in haar linker een klein fluitjen van het zelve metaal, waar op zy fluit wanneer men den ontfangst naziet. Een Hollandsch Schryver verzekert dat die wonderlyke ceremonie te Amsterdam, te Enkhuizen, en op andere plaatzen in de jaren 1612. 1635. en 1646. verboden wierdt, uit hoofde van zekere misbruiken die zich daar onder vermengden. Men ziet die plechtigheit op twee verscheidene wyzen in de hier by gevoegde plaat afgebeeld. Ik zegge niets van de Feesten, die de Secte nog heeft behouden na LuthersGa naar margenoot+ tyd, en die men allengskens heeft afgeschaft: gelyk zyn de Kruis-vinding,Ga naar voetnoot(c) het Feest aller Heiligen, dat der Overledenen, en veele andere Feestdagen vanGa naar voetnoot(d) Heiligen, enz. Maar zie hier nog andere Feesten, die van meerder gewicht zyn by de Luthersgezinden. Zy hebben tot heden toe het Jubilé ofGa naar margenoot+ hondertjarig Feest van hunne Hervorming geviert. Hier is het dat de fraaye vernufte der Luthersgezindheit hun brein verstandiglyk slypen tot het uitvinden van Tyd- | |
[pagina 328]
| |
schriften ten Tydgedichten, enz. ter eere van Luther en van zyne werken. Voorts is 'er geen vaste regel op het vieren van die Feesten. Zy bestaan in openbare vreugtbedryven met devotien vermengt: elk Gebied doet daar omtrent meer of min, naar men zulk goedvindt, even als men doorgaans in het vreugdevieren over behaalde overwinningen op den vyand gewoon is. Om den geestelyken triomf en de nederlaag van het Pausdom in een aanzienelyk gedeelte van Duitschland en van het Noorden door de overwinnende wapenen van den Tegenpaus Luther uit te beelden, openenGa naar voetnoot(a)Ga naar margenoot+ zomwyl de Lutheranen den groten Feestdag van het Jubilé met de vergadering der voornaamste Heeren van de Stad of van den Staat, met zwarte mantels omhangen; en die vergadering geschiedt op het Stadhuis, van waar men 's morgens vroeg als in processie voortgaat naar de Hoofdkerk, daar de Geestelyken en die der Collegien zich ook verzamelt hebben, dewelke van gelyken als in Processie de Regenten te gemoed treden. Vervolgens neemt elk zyn plaats in de Kerk, om deel te hebben aan de devotie van het Feest, welke bestaat in het zingen van Psalmen en Lofzangen, onder het geluid van speeltuigen en stemmen die zich laten horen uit het Koor; als mede in gebeeden tot God, en in het aanhoren van een predikatie, die met opzet op de gelegenheit des tyds toepasselyk gemaakt is. De Kerken zyn dan versiert met bloemfestonnen, enz. Ook houdt men veeltyds Nachtmaal onder het vieren van dat Jubilé. Men viert die Feesten overal niet even lang. In 't jaar 1730. hielden de Augsburgsche Lutheranen dat van hunne Confessie veertien dagen achtereen. Het eerste Jubilé der Lutheranen was dat van 1617. Dus heeft men het reets tweemaal geviert. De dagen, tot dat Feest geschikt, waren de 31. van October en de twee eerste dagen in November, ter gedachtenisse van den aanvang der Reformatie, twee hondert jaren te voren (te weten volgens het Jubel-feest van deze eeuw) door Luther begonnen. Dit Jubilé der Hervorming wordt in 't algemeen onderhouden overal daar Luthersgezinden zyn. Men voege hier by het Jubelfeest van de Augsburgsche Confessie, 't welk zo algemeen niet geviert wordt; als mede de particuliere Jubel-feesten der Statendommen die de Leere van Luther hebben aangenomen, dewelke gehouden worden in elk honderste jaar na hunne Reformatie. Zodanig was het Feest dat men in denGa naar margenoot+ jare 1693. in Zweden hieldt, wanneer de eerste hondert jaren na het Concilie van Upsal, waar in men de oprechting der Luthersgezindheit door gantsch Zweden, en het verbannen van den ouden Godsdienst volbracht hadt, waren verlopen. De opening van dat Jubilé geschiedde den 26. February onder het luiden der klokken. 's Morgens vroeg haasteden zich alle de gelovigen om in de Kerken te komen tot het aanhoren van de predikatien op dien dag, dewelke gevolgt wierden van een gebed van Dankzeggingen, 't welk Koning Karel de XIde hadt doen opstellen om na die predikatien te worden voorgelezen of opgezegt. Na het gebed volgde terstond het gezang der gelovigen; en terwyl de keteltrommen en allerlei speeltuigen zich onder de stemmen der Kerke vermengden, balderde het kanon op de wallen van Stokholm, even of Luther wederom was opgestaan om den Paus te bestormen. 's Avonds en 's nachts zag men overal illuminatien en vreugdevuuren ontstoken. Op de volgende dagen bedreeft men ook veel blydschap en vrolykheit. Toen in 't jaar 1617. de Stad UlmGa naar margenoot+ het groot Jubilé vierde, deet men een plechtig gebed op dat Feest toepasselyk, de school-jeugt der gantsche Stad wierdt met ceremonien naar de Kerk geleid, en na de predikatie voor de gantsche Gemeente gecatechizeert. Vorvolgens badt men God om den voortgang van den Lutherschen Godsdienst tot aan de latere Nakomelingschap. In de week na het Feest wierdt elk scholier met een gedenkpenning en met een exemplaar van het Jubilé-gebed beschonken. Deze gebruiken hebben meer of min stand gegrepen by de Jubel-feesten, die men in de Luthersche Heerschappyen geviert heeft. Men voege by die drie soorten van Jubiléen die der Universiteiten, en dat van het formulier van Eendracht. Voor dat ik kome tot de Communie, zal het goed zyn dat ik my wat uitbreide over de Luthersche Lithurgien. Ik hebbe reets iet gezegt wegens zekereGa naar voetnoot(b) veranderin- | |
[pagina 329]
| |
gen door Luther gemaakt. Uit het geen hier volgt, zal de Lezer beter konnen onderricht worden. In 't jaar 1523. gaf LutherGa naar margenoot+ een formulier van Misse en Communie aan de Kerk van Wittenberg. In de voorreden van dat formulier noemt by de Misse en de Communie des broods en des wyns een Kerkgebruik 't welk op eene goddelyke wyze door J.C. is ingestelt, maar hy vaart geweldig uit tegen den Altaar van den godlozen Achaz, dien verfoeilyken Canon, dien modderpoel van allerlei stopwoorden enz. Zie daar hoe hy den Canon van de Mis afmaalt: en vervolgens ontkennende dat zy een offerhande is, wil hy dat men 'er niets anders van zal behouden dan het geen hier volgt.Ga naar voetnoot(a) ‘Men zal, zegt hy, behouden de inleidingen voor de Zondagen, en voor de Feesten van Kersmis, van Paaschen, van Pinxter, enz...... Men zal in de Predikatien op Zondagen gewag maken van de Werken der Heiligen die de gedachtenisse der Kerke zullen verdienen. Behalven de feestdagen van Kersmis enz. zal men ook onder de Feesten van J.C. stellenGa naar voetnoot(b) de Besnydenis, Driekoningendag, enz. Men zal behouden het Kyrie éleison met de verscheidene gezangen naar tyds gelegenheit, het Gloria in excelsis, de Collecte of het algemeen gebed, voor zo verre het overeenkomt met de godvrucht, gelyk de meeste Collecten van den Zondag. Opdat Gebed zal volgen het voorlezen van den Brief.’ (Men beschryft als in het voorbygaan den autheur van de Orde der Brieven, te zyn geweest eenGa naar voetnoot(c) grote weet-niet, en een bygelovig hoogachter der werken. Het zou veel beter geweest zyn, zegt men, dat men de plaatsen uit de Brieven, die het geloof in Christus leeren, hadt bevolen voor te lezen. Hier ziet men eene der buitensporigheden die uit de Theologische disputen ontstaan zyn, en die voet geven tot Contradictien.Ga naar margenoot+ 't Zy men het geloof omhelst met verwaarlozing van goede werken, of de goede werken met verwaarlozing van het geloof, die twee uitersten zyn even gevaarlyk, en uit die twee beginselen kan evenveel zonde ontstaan. Het een kan ons dienen tot die godvruchtige onkunde, dewelke zekere luiden onder den naam van Orthodoxie of Rechtzinnigheit gecanonizeert hebben: het ander kan ons onderworpen maken aan die fraaye en prachtige bygelovigheit, waar door veele Christenen onder den naam van Godsdienst misleid worden. Maar laat ons niet dogmatizeren over die stoffe, en liever, terwyl onze leermeesters maar al te veel tot vergelykinge van hunne contradictien met elkander overhoopleggen, standvastig aankleven aan de ware deugt waar van het beginzel in God alleen te vinden is, en welkers verdienste alleen bestaat in de navolging van het Opperwezen.) Luther beveelt vervolgensGa naar margenoot+ ‘het zingen van den Trapzang bestaande uit twee verzen van het Halleluja, of maar uit één vers, naar 't believen van den Superintendent; hy keurt alleen goed het kort Kers-gezang, beginnende Grates nunc omnes: daar zyn byna geene geestelyke liederen dan dat van den H. Geest, en het veni spiritus sancte, nevens nog eenige weinige .... Het Symbolum of geloofsformulier van Nicea mishaagt hem niet; en wat het sermoen in de gemeene taal betreft 't is onverschillig of men het voor het Symbolum doet, dan of het voor de Inleiding van de Mis gedaan wordt... Hy verwerpt het Offerdeel der Misse, noemende het zelve verfoeilyk. Ik sluite uit, vaart hy voort, al 't geen naar de offerhande met den Canon gelykt. Wy behouden alleen 't geen zuiver en heilig is, en dus beginnen wy onze Misse..... Wat de Communie aangaat, ik ben daar voor dat men zuiveren wyn neeme zonder inmenging van water, omdat, volgensGa naar voetnoot(d) de berisping van Jezaias aan de Joden, het water my niets goeds schynt te betekenen. De zuivere wyn betekent zeer wel de zuiverheit der Evangelische Leere, enz. Het brood en den wyn gereet gemaakt zynde, zal men zeggen Dominus vobiscum. Rs. et cum Spiritu tuo; sursum corda, Rs. habemus ad Dominum &c. nevens de woorden van J.C. Ik wensche dat die woorden mogen volgen op de Voorreden na een korten stilstand, en dat zy opgezegt worden met eene stemverheffing als die waarmede men het Gebed des Heeren in den Canon opzingt. Na den Zegen zal het | |
[pagina 330]
| |
Koor 't Sanctus en 't Benedictus zingen, en na het eindigen van 't Benedictus, zal men het brood en de kelkGa naar voetnoot(a) opheffen... daar na zal men het Gebed des Heeren uitspreken .... men zal de Hostie niet breken, noch men zal ze niet mengen in den beker. Straks na het Gebed des Heeren zal men zeggen Pax Domini, 't welk eene openbare absolutie van de zonden der Communicanten is..... Vervolgens zal de Celebrant zelv Communiceren, en de Communie aan het volk geven. Onder de Communie zal men zingen Agnus Dei &c.... Men zal, zo men wil, de Communie mogen opzingen, maar in plaats van de laatste Collecte, Complenda genaamt,Ga naar voetnoot(b) dewelke eenigzins naar Offerhande gelykt, zal men op den zelfden toon voortlezen, quod ore sumpsimus, Domine: men zal ook mogen zeggen, corpus tuum, Domine, quod sumpsimus &c. voegende het eenvoud by het meervoud, Dominus vobiscum &c. In plaats van Ite Missa est, zal men zeggen Benedicamus Domino nevens het Haleluja in Muzyk, 't welk men, zo men wil, nemen kan uit het Benedicamus van de Vespers. Men zal den gewoonen zegen geven, of wel den geenen dien God zelve heeft voorgeschreven in het 6de Capittel van het Boek Numeri, dus luidende, de Heere zegene ons, en hy behoede ons, enz.’ (By de Gereformeerden is het uitspreken van dien Zegen over de gelovige Gemeente, na de openbare oefeningen van hunnen Godsdienst, mede in gebruik.) Luther geeft voortsaan ydereen vryheit in het dragen van gewaad of kleederen, mids dat men daar in geen pracht noch overdaat pleege. Wyders overgaandeGa naar margenoot+ tot de private Missen, veroordeelt hy dezelve als volstrekt onnut, van weinig stichting, en gantsch strydig met de Instelling van J.C., die de geheele vergaring der Gelovigen ten Avondmaal roept. In de private Missen bereidt zich de Altaar-Bediende een plechtig gastmaal, 't welk niet aan hem alleen, maar aan de gantsche Kerk toekoomt: 't is eene weltoegerichte tafel, maar men ziet 'er geene genodigden. Hy wil ook dat men de geenen die zich ter Communie aanbieden, zorgvuldig zal onderzoeken, en dat men zo wel die door hunne onkunde, als door hunne quade zeeden de Communie onwaardig zyn, daarvan moet uitsluiten. Over de privateGa naar margenoot+ Biecht voor de Communie, laat hy zich dus uit, ‘Zy is niet noodzakelyk en men moet ze niemant afvorderen; echter heeft zy hare nuttigheit in, en men moet ze niet verachten ... Ik wenschte ook wel, zegt hy verder, dat het volk Lofzangen in de gemeene taal, op het einde van de Mis, aanhief.... De Bisschop zou het zodanig konnen schikken, dat men dezelve terstond na het Latynsch gezang begost aan te heffen, of dat men ze den eenen dag in 't Latyn, en den anderen in de gewoone taal opzong, zo lang tot dat de gantsche Misse zal gelezen worden in een taal die alle de gelovigen verstaan.’ Zodanig was het formulier 't welk de Saxische Reformateur ten dienste van de Wittenbergsche Kerk hadt opgestelt, en waar aan het scheen dat alle de Kerken der Luthersgezindheit zich volkomen hadden moeten gedragen. Nochtans is zulks zo niet geschiedt. Niet alleen hebben alleGa naar margenoot+ Luthersche Landen niet het zelfde Kerkgebruik, maar zelfs verschillen zy van elkander in hunne Lithurgien, schoon de Leere in den grond eene en dezelve blyft. Men ziet dat onderscheit klaar in de Deensche Lithurgie, opgestelt door Bugenhagen, Pomeranus bygenaamt, en goedgekeurt door Luther;Ga naar voetnoot(c) doch naderhand, te weten in den jare 1542., met verscheidene artykelen vermeerdert, vervolgens wederom verandert, en eindelyk nog eens vermeerdert en verbeetert onder de Regeering van Christiaan den Vden. Men vindt van gelyken onderscheit in de Liturgien van Zweden, en zo zou men het ook bevindenGa naar voetnoot(d) in die van andere Heerschappyen, indien men de moeite wilde nemen van nauwkeurig onderzoek daar omtrent te doen. In meer dan eene Gemeente waant men die ongestadigheit te konnen goedmaken, en | |
[pagina 331]
| |
vooral meenen de Lutheranen in dat stuk veel voor hunne zaak te konnen inbrengen. Hoe het ook zy, het koomt hier niet te pas een beschryving van alle die verscheidenheeden te doen. Ik zal my vergenoegen met het wezentlyke der Zweedsche Liturgien in 't kort aan te halen, en voorts den Lezer van de waarheit der zake laten oordeelen. Het is aan niemant onbewust, dat de Reformatie van Zweden kort op die van Saxen gevolgt is; en dat de Luthersgezindheit in dat Koningryk wierdt overgebracht door Laurentius en Olaus Petri; als mede datGa naar voetnoot(a) Gustavus Koning van Zweden al zyn macht gebruikte om die Reformatie te staven; maar dat Koning Jan, zyn Zoon enGa naar voetnoot(b) opvolger, den voortgang daar van poogde te stuiten zo veel hem mogelyk was, en zo veel de LutherscheGa naar margenoot+ factie hem zulks toeliet. Om de Lutherschen te doen wederkeeren, en om te gelyk aan de Roomschgezinden genoegen te geven, stelde men een Liturgie op, die aan beide de partyen byna evenzeer mishaagde: den Lutheranen, dewyl men daar in hadt behouden dingen die zy als misbruikenverwierpen: den Catholyken, dewyl daar uit gelaten waren eenige zaken die volgens hunne meening wezentlyk tot het Christendom behoorden. Wanneer nieuwe gevoelens begonnen hebben verandering te maken in den Godsdienst van het een of het ander Land, en wanneer het gemeen met de verdiensten der nieuwe Leeraren zeer is ingenomen, gebeurt het meest altoos, dat de behendigheit en loosheit die men in 't werk stelt om den ouden Godsdienst te herstellen, terwyl men te gelyk veel ontzag toont voor die den nieuwen hebben aangenomen, aan dezen kracht byzetten en den ondergang des anderen verhaasten. Dit is by het omkeeren van den Godsdienst in Engeland en in Zweden gebleken. Dewyl de Luthersche party onder de Regeering van Gustavus merkelyk was aangegroeit, durfde men onder het Bestier van Jan geene gantsch Roomsgezinde Lithurgie voorstellen.Ga naar voetnoot(c) ‘Vader Herbert, Laurens Nicolai, Fettenuis, en eenige andere stonden af van de Aanroepinge der Heiligen, van de gebeeden voor de doden, van 's Pauzen gedachtenis, van het woord Offerhande, en van de Kruis-tekenen. Men stelde aan het hoofd (der nieuweGa naar margenoot+ Lithurgie) gebeeden ter voorbereidinge, en andere die men moest opzeggen terwyl men zich kleedde. Na die gebeeden vindt men de Inleiding, de Misse der Catechumenen, een langen Canon nevens een ander die korter is, Voorredenen en gebeeden naar tyds gelegenheit, en dan het overige van de Mis, alles zodanig verschikt en verandert, opdat men de Liturgie der Roomsche Kerke daar in niet zou konnen ontdekken. De opstellers dier Liturgie voegden daar by eenige Scholiën of verklaringen, bestaande voor het meerendeel in texten van Oudvaderen, waar uit genoegzaam bleek welke artykelen men niet wilde, ofniet durfde voorstellen .... Echter doet men in die Liturgie zien, dat het den Priesteren past ongehuwt te blyven, en dat zy zich alleen met den dienst van God moeten bezighouden, zonder zich met waereldsche zaken te bemoeien.... Men noemde dat Werk Liturgie der Kerke van Zweden, conform aan de Catholyke en Rechtzinnige Kerk. Zy wierdt gedrukt in 't Latyn en in 't Zweedsch, opdat men de Mis zou konnen lezen in die twee talen ..... (met zulk een oogmerk nochtans) dat wanneer men daar aan gewoon zou zyn geworden, men zich enkel zoude bedienen van de Latynsche Taal .... De Geestelyken (versta Lutheraansche) van Stokholm censureerden die Liturgie door den mond van Abraham, den Bestierder der Scholen .... De Koning, daar over vertoornt zynde, ontnam hun de oefening hunner bedieningen..... Waar van zy appelleerden aan de algemeene vergadering der Kerke van Zweden.’ OmGa naar margenoot+ kort te gaan, de Liturgie ontmoette zo veel tegenspraak van den kant der Lutheranen en van hunne begunstigers, dat de Koning genoodzaakt was veele der zelve van hunne Beneficien te ontbloten, en zelfs hen te bannen. Men bracht het zo verre dat de Waereltlyke Standen des Koningryks die Liturgie ondertekenden, maar dit verhinderde niet dat dezelve gestadig zo by monde, als by geschrift veroordeelt wierdt. Van de zyde der Roomsgezinden beklaagde men zich over het ontzag, en | |
[pagina 332]
| |
de toegevenheit die men in dat nieuw formulier, half Luthersch en half Catholyk, voor de Ketters toonde te hebben. De Paus begeerde ook dat de Koning zich opentlyk verklaren zoude. Eindelyk, dewyl de Liturgie van beide de kanten meer en meer wierdt afgekeurt, hadt de Aartsbisschop van Upsal (Laurens) die van den Koning was overgehaalt, berouw van dezelve ondertekent en beschermt te hebben: en de Catholyken, die steets alle hunne krachten inspanden om zich te handhaven onder het gezag van een Koning die hun toegedaan was, wierden ten laatsten, na de doot van dien Vorst, verplicht geheel en al voor de Lntherschen te wyken. DeGa naar margenoot+ meergemelde Liturgie werdt te Stokholm gedrukt en in gebruik gebracht in 't jaar 1570., omtrent acht jaren na de komst van Koning Jan tot de Zweedsche kroon. Men herdrukte ze in den jare 1588.Ga naar voetnoot(a) ten blyk dat men zich toen ten tyd daar van nog bediende. Zy heeft een voorreden Wat de voorreden daar van behelst. waar in men te kennen geeft, hoe het te vrezen zy dat men met het bygeloof te willen verbannen, de kudde heeft overgelevert aan ongodsdienstigheit, een monster veel wreeder dan het bygeloof zelf. Men klaagt daar ook over de vrygeesterye der Lutheranen. Men bemint meer het opvolgen zyner hartstochten, dan het aanhoren van billyke vertogen. Vermaant men de luiden tot de Biecht, zy schreeuwen dat men niemant dwingen moet, enz. De Apostelen en hunne Leerlingen hadden de vasten en de gebeeden op zekere dagen en op zekere uuren aanbevolen; waarom verwerpen wy dan die oude regelen welke de Kerk zo aangeprezen heeft? Men antwoordt, God wil eene vrye Godvrucht .... maar indien men van de regelen der Kerkelyke Tucht afwykt, wie zal zich konnen vleyen de menschen te houden in de plichten van den Godsdienst? In die voorreden beweert men ook de noodzakelykheit der ceremonien, de menschen hebben geen aandoening genoeg van eenvoudige geboden ..... de Godvrucht maakt zich openbaar door het uiterlyke .... indien men geene uiterlyke blyken ziet, hoe zal men overtuigt zyn dat 'er godvrucht in het hart is? Opdat de Geestelykheit dat uiterlyke, wiens afschaffing de devotie voor het grootste gedeelte vernietigt heeft, wederom zoude herstellen, geven wy haar de Liturgie in een gevoeglyker gedaante, voornamelyk ten opzichte der bedieninge van het Avondmaal des Heeren; daar af latende het geen te verre schynt af te wyken van de ware manier der Nachtmaalhouding enz. De beweegreden onzer vermaningen, dus vaart men voort, is dat wy willen wederstand bieden aan de ontheiliging ... welke van de Sacramentarissen in verscheidene landen is doorgedrongen, en beletten dat zy niet overslaa tot de Gotten en de Zweeden... Daar na tracht men voor te komen de onrechtmatigheit der geenen die zich tegen die Liturgie zullen aankanten, en dezelve beknibbelen met te zeggen dat zy noch Catholyk, noch Apostolisch is. Wy zyn altoos gereet, voegt men 'er by, om antwoord te geven aan die ons redenen van ons doen zullen afvorderen, hebbende ten dien einde in dit werk veele aanmerkingen ingelascht, die strekken zullen tot onderrichting van onkundigen en twyfelmoedigen ..... Hier worden geene nieuwe Constitutien, door Roomsche Pauzen uitgevonden, voorgestelt. Het zyn gebruikelykheden die van de rechtzinnige Kerk en van de wyze Oudheit altoos standvastig waargenomen zyn ..... Uit zulke beweegredenen is het dat wy alle eerlyke luiden aanmanen tot onderwerping, en tot verheuging over dat de Zweedsche Kerk, in het midden van zo veele oneenigheden, zich zo veel het (tegenwoordig) mogelyk is, overeenkomstig bevinden zal met de oude Catholyke en Rechtzinnige Kerk..... Men kan die Liturgie in haar geheel nazien in de Verzameling der Liturgien van Vader Le Brun. Een der merkwaardigste plaatsenGa naar margenoot+ van dat formulier vindt men in het gebed van den Canon,Ga naar voetnoot(b) daar de Celebrant, met God om den zegen over het brood en den wyn der Communie te vragen, de Transubstantiatie schynt te ontwyken, en zich naar hetGa naar voetnoot(c) gevoelen der Lutheranen te schikken met deze woordenGa naar voetnoot(d) ‘Zegent, Heere, en heiligt door de kracht des Heiligen Geestes, het brood en den wyn tot het heilig gebruik (der Communie) geschikt, opdat zy door dat heilig gebruik voor ons worden het lichaam en het bloed enz.’ By deze | |
[pagina 333]
| |
aanmerkinge voege men nog eenige andere die geen minder oplettendheit verdienen: hier toe hale ikGa naar voetnoot(a) P. le Brun wederom aan. ‘Men heeft, zegt hy, de kruis-tekenen achterweeg gelaten .... men heeft in de Liturgie geen gebed voor de doden geplaatst, omdat de Zweedsche Standen, in den jare 1529. vergadert, verboden hadden voor dezelve te bidden..... Die Liturgie zet de Communie der gelovigen voor die des Priesters, 't welk strydt met het gebruik aller Kerken, zo Latynsche, als Grieksche en Oostersche enz..... In plaats dat men, met te willen verberen, behoorde, zo veel mogelyk was, toe te leggen tot het herstellen der oude gebruiken, en het weeren van nieuwe, geest men in tegendeel gezag aan verscheidene nieuwe gewoontens, (gelyk deze) dat namelykGa naar voetnoot(b) de Celebrant zich zelven mag beantwoorden, en dus te gelyk handelen als Priester en Klerk enz.....’ Ga naar margenoot+ Nu kome ik tot de Communie, welkers manier van celebreren ik voornamelyk volgens het Saxisch Kerkgebruik beschryven zal. MynGa naar voetnoot(c) Autheur begint dus het Hoofdstuk 't welk dat Sacrament verhandelt. ‘Onze jonge kinderen zelve weeten wel, dat wy in het Heilig Nachtmaal zekerlyk het waar lichaam en het waar bloed van Onzen Heere J.C. ontfangen; en schoon die verborgenheit zo verre boven het bereik van ons verstand is, dat wy dezelve geenzins konnen bevatten, geloven wy echter met vertrouwen aan de waarheit dezer woorden van onzen Zaligmaker: neemt, eetet, dit is myn lichaam enz. Hy die met een weinig brood veele duizenden van menschen heeft konnen verzadigen, die op zee heeft gewandelt, enz. kan ook in het Avondmaal zeer wel volbrengen het geen hy gesproken heeft’ (toen hy by zyne Apostelen was.) Gewisselyk zal een Roomsgezinde zich op dezelve wyze uitdrukken, om de Transubstantiatie te verdedigen. ‘Zedert eenige jaren, zegt de Saxische Historieschryver vervolgens, is 'er in den Kerkelyken Raad vastgestelt, dat alle de geenen die toegang tot de Communie zouden begeeren, voor af moesten geëxamineert worden door een Herder of door eenGa naar voetnoot(d) Biechtvader, over den Godsdienst, over den staat van hun geweten, en over den aart, de verdienste, en de kracht van het Sacrament des Avondmaals enz. En dewyl dat alles niet gemakkelyk (noch zelfs gevoegelyk genoeg) konde geschieden by de Biecht, zo wegens de andere boetelingen, als omdat men lichtelyk zou hebben konnen bespeuren dat 'er tusschen den Biechtvader en den boeteling iet meer dan een eenvoudige Biecht omging; wierdt 'er besloten, dat alwie deel in het Nachtmaal nemen wilde, zich eenige dagen voor de Communie by den Biechtvader of Directeur zou moeten aangeven.’ Ondertusschen wordt 'er niettegenstaande dat reglement nog veel misbruik en verzuim gepleegt, zo van den kant der geenen die de Communie begeeren, als van die het examen of onderzoek is aanbevolen: maar de waakzame Herders verkiezen tot dat werk gemeenlyk den Woensdag of den Vrydag van de week die de Communie voorgaat, dewyl die dagen bededagen zyn, en bygevolg zeer bekwaam tot zulk eene verrichting. Des Zondags als de Communie geschiedenGa naar margenoot+ zal, richt de Dienaar, nadat hy de predikatie gedaan heeft, zyn gebed tot God voor alle die gaan Communiceren: maar van dat gebed heeft men geen formulier, en het staat den Dienaar vry zich zodanig uit te drukken, als hy by die gelegenheit nodig en behoorlyk oordeelt. Na de predikatie zingt men ook een of meer Lofzangen, op de voorhanden zynde devotie toepasselyk. Onder het gezang begeven zich de communicanten tot voor den Altaar, daar zy op de kniën vallen, te weeten voor zo verre de ruimte van de plaats zulks toelaat, want volgens onzen Saxischen Schryver, ‘blyven die niet knielen konnen, nog wat zitten (tot dat de vorige gecommuniceert hebben: dit onderstelle ik, dewyl hy 't niet zegt.)’ Na het eindigen van den Lofzang, spreekt de Dienaar laat ons bidden: voorts zingt hy het Gebed des Heeren op, en wanneer de vergadering daar op Amen gezegt heeft, zingt hy de woorden van de instellinge des Nachtmaals. Op eenige plaatsen zingt de | |
[pagina 334]
| |
gantsche Gemeente nevens den Dienaar het Gebed en de Instelling op; 't geen zekerlyk een misbruik is, dewyl de stem der vergadering doorgaans die van den dienstdoenden Herder verdooft. Een ander gebruik, doch 't welk niet volstrekt wezentlyk is, bestaat in het maken van een Kruis-teken over de Hostie, onder het uitspreken dezer woorden, dit is myn licbaam, en van nog een ander over de kelk, onder het zeggen van dit is myn bloed enz. Deze gedenktekenen van het Kruis van J.C. doen eigentlyk niets ter zake: maar echter, gelyk de Duitsche Historieschryver zeer wel aanmerkt, ‘indien de Dienaar die tekenen vergat te maken, zouden zommige de zwakheit hebben, van zich over die vergetelheit te ergeren, en te wanen dat het Sacrament daar door krachteloos wierdt.’ Niet alleen let het gemeen op het Kruis-teken, 't welk over het Avondmaal gemaakt wordt, als op een wezentlyke zaak: maar zelfs zou het geen brood willen aannemen, waar op niet te voren met een mes het teken van het Kruis gemaakt was. Ga naar margenoot+ Op verscheidene plaatsen in Saxen, en zelfs in groote Steeden, doet men, terwyl de Dienaar de Tekenen des Nachtmaals Consacreert, tot tweemaal toe een klokjen zeer hard luiden. Dat gebruik is zeer onnut voor menschen die de geconsacreerde Tekenen niet aanbidden, en die zelfs zulk een afschrik van die aanbiddinge hebben, dat zy op het horen van dat sein door dat klokjen in de Mis gegeven, aan 't beven slaan en zo verbaast worden als iemant die van den donder of van een kanonschoot verschrikt. De Saxische Schryver, die zelv een Herder of Dienaar was, en by gevolg in dat geval te meerder schrik onderhevig, schoon hy mogelyk anders zeer kloekmoedig was in het doen van den eenen of den anderen Theologischen Krygstocht, of in het verrichten van een onbarmhertigen Controversie-storm; die Historieschryver, zegge ik, verklaart zeer openhartig ‘dat toen hy te Leipsig voor de eerste reize het Nachtmaal bediende, het geluid van dat klokjen hem zodanig ontroerde, en zyne devotie zo zeer verhinderde, dat hy het voornaamste werk, te weeten de doot van Christus en de deelneeming aan zyn Lichaam en aan zyn Bloed daar door vergat.’ Ook betuigden hem veele gelovigen van zyne Gezindheit, dat het geluid van dat klokjen hun gemeenlyk een diergelyken schrik en hindernis veroorzaakte, schoon zy daar aan reets behoorden gewoon te zyn geworden. Een ander gebruik 't welk dieGa naar margenoot+ Autheur voor een misbruik houdt, is het veranderen van kleeding of van Misgewaad, dat hy een overblyssel van het Pausdom noemt. In de meeste Luthersche Kerken trekt de Herder of Pastoor, voor het geven van de Communie, het Koorkleed of wit hembd aan, en over dat hembd een zeker gewaad waar op men eenige Kruissen gemaakt ziet, maar 't welk men echter niet moet vergelyken met denGa naar voetnoot(a) Stool dien de Roomsche Priesters dragen, dewyl het daar geenzins naar gelykt. Op zommige plaatsen neemt de Herder, na het lezen van het Evangelie voor den Altaar, het gemelde gewaad van zyn hoofd af, en legt het op den Altaar. Na het zingen van 't Credo, klimt hy op den kansel, en predikt in zyn koorkleed. Gepredikt hebbende, keert hy naar den Altaar te rug, en doet het afgelegd gewaad weder aan. Evenwel ziet men het zelden eerder aandoen dan in het oogenblik als het Avondmaal begint, en deze manier, zegt ons de Prediker dien ik hier naschryve, is de gevoeglykste ten opzichte van eene Ceremonie, dewelke nevens verscheidene andere doorGa naar margenoot+ de Autheuren der Reformatie om geene andere reden is in gebruik gehouden, dan om geen ergenis te geven aan zwakke gemoederen, en vooral aan het gemeene volk, 't welk zodanig gezet is op 't geen de zintuigen van het gezicht aandoet, dat het byna hopeloos is het zelve daar omtrent tot andere gedachten te brengen. Veele godvruchtige luiden, zegt hy ons nog, wanen een uitmuntend werk verricht te hebben, wanneer zy den Altaar of den Predikstoel eenig sieraad hebben bygezet, of wanneer zy den Altaarbedienden met een kostelyk ceremonie-gewaad hebben beschonken. Zomtyds vindt men in die Luthersche Kerken tot tien of twaalf verscheidene klederen, waar van de Herders zich by verwisseling konnen bedienen. Van het gebruik van waschkaarssen opGa naar margenoot+ de Altaaren hebbe ik reets gewag gemaakt. Men ontsteekt ze op verscheidene plaatsen, als men Avondmaal houden zal, en onder anderen te Wartburg, ‘'t welk inder- | |
[pagina 335]
| |
daat zeer onnut is: want kan 'er iets ongerymder wezen, zegt myn Autheur, dan op klaren dag licht aan te steken in de Kerken? hoewel, voegt hy 'er by, die op den Altaar brandende kaarssen konnen dienen om den gelovigen te binnen te brengen, dat de Zaligmaker het Avondmaal hieldt en instelde met den aanvang van den nacht, wanneer men het kaarslicht ontsteekt.’ Maar zekerlyk hebben de Lutheranen dat gebruik van de Roomsgezinden overgenomen, gelyk deze het van andere Godsdiensten hadden overgeërft; en dit is al 't geen men redelyker wyze dienaangaande zeggen kan, zonder toevlucht te nemen tot zinnebeelden of tot geheimenissen. Te Wittenberg, en in alle de Kerken aan de Consistorie van die Stad onderworpen, ontsteekt men geen waschkaarssen by het Nachtmaal; waar in men waarschynelyk zich naar het reglement van Luther gedraagt: maar op plaatsen daar dat gebruik in wezen gebleven is, heeft men onder het gemeen het zelfde bygeloof zien insluipen 't welk men omtrent andere plechtigheden heeft aangemerkt, en zelfs heeft men, zegt onze Saxische Schryver, luiden ontmoet die dwaas genoeg waren om zich in te beelden, dat de waschkaarssen een wezentlyk gedeelte van de Communie uitmaakten. By de Communie der zieken verzuimen bygelovige leeken nooit twee kaarssen, 't zy van smeer of van wasch, op de tafel te plaatzen. Ga naar margenoot+ Laat ons onder het getal der overgeblevene gebruiken mede stellen dat van met Hostien in plaats van met brood te communiceren. Op die Hostien ziet men de gedaante van een Crucifix. Myn Autheur zegt, dat het zomtyds gebeurt dat men te veel Hostien heeft, en ook zomtyds te weinig: waar over hy dus redeneert. ‘'t Is beter dat men 'er te veel, dan te weinig heeft. Zyn 'er te veel, men kan aan de laatste Communicanten twee Hostien in plaats van een geven, om dus te verbruiken al 't geen 'er zou konnen overblyven,Ga naar voetnoot(a) indien men de overgeschotene niet liever bewaren wilde voor het volgende Nachtmaal.’ Onder het uitdeelen van het Sacrament, spreekt de Dienaar de woorden van de Instellinge op de volgende wyze: Met het overgeven van de Hostie, te gelyk een Kruis-teken makende over de persoon die ze aanneemt, zegt hy ‘neem, eet, dit is het ware lichaam van J.C. die voor alle uwe zonden gestorven is. Hy versterke en voede uwe ziel en uw lichaam in het ware geloof ten eeuwigen leven.’ Met het toereiken van den Wyn wordt 'er gezegt ‘neemt en drinkt, dit is het ware bloed van J.C. 't welk gestort is enz. even als by het geven van de Hostie.’ DeGa naar voetnoot(b) Diaken maakt geen kruis-teken als hy den wyn aanbiedt, omdat hy de Kelk met zyn rechter hand moet overgeven. Ter gelegenheit van de aangehaaldeGa naar margenoot+ woorden der Instellinge, stelt de Saxische Prediker een zonderlinge vraag voor, welke hier niet qualyk voegen zal, om aan te tonen dat zommige luiden van geboorte of van opvoeding in zekere landen het punct van eere zomwylen tot aan de Altaaren uitstrekken, en dat men menigmaal in een bedryf van Godsdienst, waar by de nedrigheit het wezentlyke van de zaak is, hoogmoeds genoeg behoudt, om zich te willen gelyk stellen met den God-Mensch of Immanuel, die door den Priester of den Dienaar onder het geven van de Communie aan de gelovigen verbeeld wordt. Zie hier wat hy zegt. ‘Hoewel die woorden, neemt, eetet, enz. niet moeten worden aangezien als een formulir van Ceremonie, maar dat men ze in tegendeel eenigermate voor een wezentlyk gedeelte (van het Avondmaal) houden moet, dewyl onze Heere J.C. zich daar van (om het Sacrament in te stellen) bedient heeft, ontstaat 'er echter eene vrage, of men aan personen van rang zeggen moet, nemet, eetet, enz. dan of men dezelve dus moet aansprekenGa naar voetnoot(c) Myn | |
[pagina 336]
| |
Heer, of Mevrouw neeme, eete, enz. Ik hebbe dienaangaande een langen tyd horen redentwisten: maar om myne gedachten deswegen te zeggen, ik geloof dat men niemant lastig vallen moet ..... Wanneer men een aanzienelyk persoon (in de bedieninge van het Nachtmaal) aanspreekt, zou men wel mogen zeggen, dat Myn Heer of Mevrouw neme en eete enz.: want gelyk men altoos gebiedender wyze spreekt tot luiden van een lagen stand, schynt het gantsch ongevoegelyk dezelve spreekmanier (in de uitdeelinge van het Nachtmaal) te gebruiken omtrent Koningen en andere Vorstelyke Personen.’ By gevolg zou men dan moeten zeggen, Uwe Majesteit neme, eete, enz. Zie daar hoe de zotheit der menschen middel vindt om ongerymdheit te stellen in het gewichtigste van den Godsdienst, en om iet belagchelyks te vermengen met dingen die zy meenen wezentlyk tot hunne zaligheit te behoren. Ga naar margenoot+ Die het Nachtmaal ontfangen heeft, knielt neder voor den Altaar, om God voor zyne genade te danken: op veele plaatsen heeft men de gewoonte van elkander na de Communie geluk te wenschen. Men schryft de Luthersche Leeken geen wet voor hoe menigmaal 's jaars zy Communiceren moeten. De menigvuldigheit of zeldzaamheit van dat Godsdienstig bedryf is volstrekt willekeurig. Men mag zelfs alle zondagen Communiceren. Ik moet hier ook aanmerken zekere voorzorge, waar uit, gelyk dezelve een bewys is van den eerbied der Lutheranen voor die daat van Godsdienst zo wezentlyk aan het Christendom, teffens schynt te blyken dat hun het gebrek van hun gevoelen over het Nachtmaal niet onbewust is. Twee Klerken of twee Koor-Kinderen, by den Altaar staande, houden gemeenlyk een linnen doek op (Men zou het een Corporaal of Altaar-doek konnen heeten) voor de Communicanten, opdat door de achteloosheit van den Herder die de Communie bedient, of van den gelovigen die dezelve ontfangt, de HostieGa naar voetnoot(a) niet ter aarde valle, nochte iet van den wyn gestort werde. De Communie gedaan zynde, zingt de Herder of Dienaar een vers van een Psalm nevens een Hallelujach, 't welk door het Choor met een ander gezang beantwoordt wordt. De Herder gaat vervolgens over tot de Dankzegginge, waar op het volk, zyne stem by die van het Choor voegende, Amen uitroept. Niemant der Dienaren mag zich zelven de Communie geven, en zulks is uitdrukkelyk in de Saxische Kerken-Orde verboden. Nochtans ontmoet men daar omtrent, gelyk voorheen, ook nog onmydelyke uitzonderingen: een dezer uitzonderingen heeft plaats, wanneer 'er geen ander Herder is om den dienstdoenden Herder het Nachtmaal te geven. Tot afhandelingGa naar margenoot+ van 't geen deze devotie betreft, moet ik nog aanmerken, dat niet alleen de Biecht, waar van ik strax nog eens melden zal, het Avondmaal of de Communie voorgaat, maar dat 'er ook daags voor die devotie een predikatie tot voorbereiding gedaan wordt, waar by alle de Communicanten moeten tegenwoordig zyn: de afwezige zynGa naar voetnoot(b) de Kerkelyke Censure onderhevig. Wat de manier van Communiceren aangaat, men heeft gezien dat men in Saxen knielende het Nachtmaal ontfangt: dit nu geschiedt van gelyken op veele andere plaatsen. In het WirtenbergscheGa naar voetnoot(c) communiceert men overendstaande, en zo ook te Augsburg. Men ziet hier eene dier Luthersche Avondmaalhoudingen van Augsburg naar het leven afgemaalt. De Lutheranen gebruiken tot hunne Communie roden of witten wyn, zonder onderscheit. Aan de Kinderen geven zy het Nachtmaal niet: maar zy brengen het aanGa naar margenoot+ kranke en op sterven leggende menschen, met zulk een ceremonie als terstond zal gezegt worden. Eerst moet ik den Lezer doen aanmerken, dat die Communie, welke men aan de zieken brengt, alle mogelyke overeenkomst (de aanbiddindinge nochtans uitgezondert) met het Viaticum der Roomsgezinden heeft, en dat zy dien naamGa naar voetnoot(d) ook wel zou mogen dragen, dewyl zy den stervenden als een voorraat op zyne reize, indien men zich zo uitdrukken mag, wordt medegegeven. De naam, dien deGa naar voetnoot(e) Duitschers aan het | |
[pagina 337]
| |
Viaticum geven, drukt het zelfde denkbeeld uit, en doet my gedenken aan hetGa naar margenoot+ Naulum, of passage-geld voor Charon, 't welk bestondt in een Obolus, dat is een stukjen gelds van omtrent zes penningen, 't welk men den doden in den mond stak, opdat hy het recht van doorlating naar de Helle aan Charon zou konnen betalen: waar by ApuleusGa naar voetnoot(a) een koek voegt, om dat gebruik naar de mode van zynen tyd te schikken. Ik weet niet of het woord Viaticum den Lutheranen al te bygelovig of al te papistisch heeft toegeschenen; maar 't zy hoe 't zy, men heeft goedgevonden het zelve af te schaffen, en dat NachtmaalGa naar margenoot+ der zieken en stervenden liever Private Communie willen noemen. Wat de plechtigheit daar van aangaat, het koomt op deze drie zaken uit: 1. op de Biecht van den kranken, voorgegaan van een gebed, en gevolgt van de absolutie welke de Biechtvader aan den zieken geeft in Gods naam en van Gods wegen, 2. in het Nachtmaal zelfs 't welk den lyder gegeven wordt, nadat 'er een voorbereidend gebed gedaan is, en op de Communie volgt het zingen van een Psalm, namelyk den 23sten. of den 103den. volgens het Psalmboek der Lutheranen en andere Protestanten, als mede een Collecte of ander gebed op de Communie toepasselyk, 3. in het spreken van den zegen, waarmede de Ceremonie besloten wordt. Myn Autheur Verhaalt, dat men op eenige plaatsen een klein Altaar maakt van de tafel die in de kamer van den zieken gevonden wordt, dat is, dat men op een tapyt of ander tafelkleed twee kaarssen, 't zy van smeer of van wasch, nederzet, en daar tusschen een Crucifix nevens den schotel en de kelk, of iet diergelyks plaatst. Hy voegt 'er by, dat hy die private Communien heeft zien verrichten, zonder dat 'er eenige andere getuigen dan de vrouw of de man van de zieke persoon tegenwoordig waren. Nochtans vereischt de Kerken-Orde, dat zulks geschiede in het byzyn van de bloedvrienden, en zelfs van de huisgenoten van den zieken; doch zo men geen nabestaande vrienden noch huisgenoten heeft, moet men daar twee of drie buuren als getuigen by roepen. Ook is het aan de bloedmagen en andere vrienden van den kranken geoorloft nevens hem te communiceeren, waar toe zy eenen dag of ten minsten eenige uuren te voren moeten gewaarschouwt worden, om zich tot dat Godsdienstig bedryf te konnen bereiden. Niet alleen brengt men de Communie aan de zieken en aan die op hun dootbedde leggen, maar zelfs hebben de Lutheranen in gebruik de zelve te brengen aan personen die door hogen ouderdom onbek waam zyn geworden om in de Kerk met hunne Broederen te komen Communiceren. De Dienaar of Prediker, die zulks verricht, doet dan aan die hoogbejaarde luiden een vermaning, dewelke men een Huis-predikatie zou mogen noemen, met opzicht tot de huisselyke of private Communie. Nu moet ik spreken van de Biecht, daarGa naar margenoot+ ik te voren reets iet van zeide. De Biecht wordt by alle Luthersgezinden voor zeer noodzakelyk geacht. Wy mogen 'er wel byvoegen, dat zy zeer voordeelig is aan het Kerkelyk gezag. Gelyk zy de angsten der ziele stilt en de conscientien vertroost, zo verwekt zy ook vreeze, eerbied, en ontzag voor de Herderen, die door middel van de Biecht deGa naar voetnoot(b) bestierders en geneesmeesters der zwakke zielen worden. Zy geneezen ze in den name des Heeren, maar in dien zelfden naam zeggen zy die zielen ook de doot aan, indien zy de voorgeschrevene geestelyke hulpmiddelen verzuimen te gebruiken. Maar hoe grooten eerbied en ontzag de Luthersche zielzorgers zich door de Biecht weten te verkrygen, konnen zy echter daar in de Roomsche Biechtvaders op verre na niet evenaren.Ga naar voetnoot(c) Onze Autheur houdt de middelmaat in het doen gelden van de verdienste en de noodzakelykheit van de Biecht, zo als dezelve in zyne Kerk in gebruik is. ‘Het is, zegt hy op het getuigenis van een Godgeleerden zyner gezindheit dien hy aanhaalt, de plicht der Geestelyken dat zy de Biecht horen en de Absolutie geven, overeenkomstig met de magt der Sleutelen, enz. Die magt zou onnut wezen, indien men zyne zonden niet aan een Herder der Kerke belyden moest, om (vervolgens) de absolutie (van dien Herder of Dienaar) te verkrygen. Dus, in 't algemeen gesproken, zyn de particuliere of private Biecht en de absolutie (wel) ..... van een | |
[pagina 338]
| |
goddelyke instelling: (nochtans) wat de byzonderheit aangaat, de manier hoe, en de tyd wanneer men biechten moet, zyn zaken omtrent welke de Kerk (de Luthersche) recht heeft om de eene of de andere bepaling te maken.’ Het gevolg 't welk uit dat zeggen moet getrokken worden, bestaat dan hier in dat die zaken willekeurig zyn, en dat zy verandering konnen lyden, naar het goeddunken van deze of geene byzondere Kerk. Ook is het inderdaat daar mede zo gelegen. De Heer Maichelius ver haalt het geen hier volgt wegens de Biecht die de Communie voorgaat.Ga naar voetnoot(a)Ga naar margenoot+ ‘Voor de Communie, begeeft men zich tot de Biecht voor den Herder of Dienaar, die, volgens het woord van God, aan de ware boetvaerdigen de vergeving der zonden verkondigt. Die Biecht is geen Oorbiecht, maar een algemeene Biecht: echter geschiedt zy by alle Lutheranen niet op eene en dezelve wyze. Op zommige plaatsen verschynen veele boetvaerdigen alle te gelyk voor den Biechthorenden Prediker. Een uit den hoop leest een algemeene Belydenis van zonden op, waar na de Biechtvader vraagt of alle de andere ook zo gevoelen? Daar op ja geantwoord zynde, doet de Biechtvader een vermaning aan hun alle, langer of korter volgens zyn goedvinden, en dan volgt de absolutie om een einde van dat werk te maken. Men houdt zich in groote Steeden aan die gewoonte, dewyl het daar onmogelyk zou wezen de Biecht van yder lidmaat in 't byzonder aan te horen. Op zekere plaatsen stelt de Dienaar, die het bestel over de Biecht heeft, de drie volgende vragen voor, dewelke moeten gehouden worden als voor zo veele voorwaarden, om tot de Communie te worden toegelaten vereischt. Namelyk 1. Of men een oprecht berouw heeft van de zonden waar aan men zich in zyn geweten schuldig bevindt? 2. Of men gelooft en belydt dat het lichaam en het bloed van J.C. waarlyk en wezentlyk tegenwoordig zyn onder de tekenen van brood en wyn? 3. Of men belooft altoos in den Lutherschen Godsdienst te willen blyven volharden.’ (Deze laatste vrage sluit een beginsel van onverdraagzaamheit in: ook is het bekend genoeg dat de Lutheranen in 't algemeen daartoe overhellen, niet alleen ten opzichte van de Roomsgezinden, maar ook tenGa naar voetnoot(b) aanzien van de Calvinisten, die hun zo edelmoediglyk de hand van broederschap hebben aangeboden.) ‘De oplegginge der handen is te Hamburg,Ga naar margenoot+ in Saxen, en elders mede in gebruik, wanneer de Herder zich schikt tot het uitspreeken van de absolutie en met de vergeving der zonden begint.’ Die hand-oplegging geschiedt op de volgende wyze. De biechthorende Herder of Dienaar legt zyn hand tot drie reizen toe op het hoofd des geenen die gebiecht heeft, noemende by elke reize een der personen van de Goddelyke Drie-eenheit: waarna hy den boetvaerdigen deze woorden toevoegt, gaa heen in vrede, de genade van onzen Heere J.C. zy met u! makende te gelyk een Kruis-teken over hem. Myn Saxische Autheur verhaalt het volgendeGa naar margenoot+ wegens de Biecht. De boeteling leest zittende, staande, of knielende, met een woord, zegt hy, gelyk het hem behaagt, het formulier van Biecht of Zonden-belydenis, 't welk in de Luthersche Cathechismus, of in deGa naar voetnoot(c) Avondmaalboeken gevonden wordt. Het gemeene volk reciteert doorgaans de Kerkelyke Belydenis, die alle Zondagen na de Predikatie voorgelezen wordt. Veele gebruiken al hun leven niet anders dan het formulier dat zy in de kinderscholen geleert hebben: en dat alles geschiedt menigmaal met zo veel achteloosheit, dat de Luthersche Schryver niet nalaat daar van te spreken. De Luthersgezindheit heeft Automata even als alle andere Religien. Het zy daar mede zo 't wil, in den kleinenGa naar margenoot+ Lutherschen CatechismusGa naar voetnoot(d) vindt men eenige Biecht-formulieren voor die niet genoeg in staat zyn om door zich zelve hunne zonden te overwegen en te bepeinzen. Zo heeft men, by voorbeeld, Opstellen van Confessie voor de hoofden der huisgezinnen, en wederom andere voor de bedienden of huisgenoten. Aan | |
[pagina 339]
| |
het hoofd dier formulieren leest men de volgende woorden, zynde het begin van de onderhandeling tusschen den boetvaerdigen en den Herder die hem de biecht zal afnemen.Ga naar voetnoot(a) Eerwaardig en geliefd Heer, ik bidde u myne Belydenis te willen aanhoren, en my om de liefde Gods de vergevinge myner zonden aan te zeggen. Indien de boetvaerdige zich niet met zulke zonden als in de formulieren staan aangetekent, beladen vindt, danGa naar voetnoot(b) noeme hy maar eenige zonden die hem te binnen komen. Indien hy zich geen zonde bewust is, een onmogelyke zaak nochtans, behoeft hy, volgens den Catechismus,Ga naar voetnoot(c) geen zonde in 't byzonder te noemen, en hy mag (gerustelyk) de vergevinge zyner zonden ontfangen, nadat hy de algemeene Biecht gedaan heeft. Dezelve Catechismus zegt, dat de Biechtvader de volgende vrage aan zynen boeteling doet, (waarschynelyk tusschen de Biecht en de absolutie): Gelooft gy niet, dat de vergiffenisse die ik u doe, de vergiffenisse Gods zy? waar op de boeteling ja geantwoord hebbende, de Herder besluit met te zeggen het zy zo. Ik doe geen verslag van de Gebeeden, van de Lofzangen, en van de Boet-Psalmen, waar mede men de voorbereiding tot de Biecht maakt, nochte ook van de Predikatie die een of twee dagen te voren gedaan wordt, om de boetvaerdigen te vermanen dat zy zich Christelyk omtrent dat godvruchtig werk gedragen moeten. Men zieGa naar voetnoot(d) de Afbeeldinge van de manier waar op men te Augsburg de Biecht oefent; als mede hoe men de absolutie geeft. In Saxen doet men tennaastenby op dezelve wyze. Men zou de eene enGa naar margenoot+ de andere manier van biechten voor een Oorbiecht konnen aanzien. Echter geschiedt 'er geen volkomen Oorbiecht, ten minsten naar het zeggen der Hoogduitsche Lutheranen, aan wier oordeel men zich in dit stuk alleen gedragen moet.Ga naar voetnoot(e) Een bekwaam Reiziger beschryft ons de Biecht welke hy te Stokholm heeft bygewoont. ‘De Priester, zegt hy, die gelaarst en gespoort, en in zyn gewoon gewaad was, gaf de absolutie aan twaalf mannen en vrouwen, welke aan hem gebiecht hadden. Zy lagen rondom hem op de kniën.’ Na het doen eener vrage, byna eveneens als reets gezegt is, sprak hy de vergiffenis uit, en omhelsde ze. Van gelyken omhelsden de Boetelingen elkander. ‘Van daar, vaart de Reiziger voort, ging ik in een Hoogduitsche Kerk, daar ik bemerkte dat de boetvaerdige hunne Biecht aan het oor van den Dienaar deeden.’ Een zaak die meerder opmerking verdient, en by nauwgezette luiden voor een soort van Simonie gehouden wordt, is de geldige erkentenisGa naar margenoot+ dewelke men den Biechtvader, na het verrichten van de Biecht, in de hand stopt. Men heeft verscheidene misbruiken, door die gewoonte ingeslopen, opgemerkt, namelyk dat aan arme menschen de Communie wordt onthouden, omdat zy den Biechtvader geen geschenk konnen doen, en dat door zulk een gebruik de gierigheit der Biechtvaderen gewettigt wordt, enz. Eenige geleerde Lutheranen hebben die Biechtvaders getracht te verschonen, met te zeggen dat het geld 't welk zy in de Biecht ontfangen, een gedeelte van hun dienstloon uitmaakt. Van de Biecht en van de Absolutie gesprokenGa naar margenoot+ hebbende, moet ik niet vergeten te zeggen, dat de Luthersche Hervorming buitengewoone dagen van boete, die men doorbrengt met vasten en met God te bidden in de Kerken, heeft ingestelt. Eertyds vierde men in Saxen maar tweemaal 's jaars zulk eenen plechtigen dag. Zedert den jare 1707. heeft men 'er een derden bygevoegt, als een jaarlykschen gedenkdag van het vertrek der Zweeden uit het Saxisch Keurvorstendom. De andere Luthersche Ryks-Staten hebben mede diergelyke Dank-vast-en bededagen. Daags te vooren worden die plechtige dagen, even als de Feesten, met het luiden der klokken aangekondigt; veeltyds wordt 'er daags te voren een predikatie van voorbereiding gedaan, en de Superintendent, of de Hof-Prediker geeft aan de andere Predikers de texten op, en zelfs wel de Predikatien in 't geheel gedrukt, om dezelve | |
[pagina 340]
| |
op die buitengewoone dagen te prediken. Men zou die gedrukte predikatien konnen vergelyken met de korte uitbreidingen die men den Leerlingen in de Redeneerkunde aan de hand geeft. Nevens die predik-formulieren wordt 'er ook bevel gegeven wegens de orde welke op die vastendagen moet worden waargenomen, en wegens de manier om dezelve behoorlyk te vieren. 't Is onnodig te zeggen dat op die dagen allerlei koophandel opgeschort en verboden is, dat de winkels gesloten zyn, enz. Nodiger is het aan te merken, dat men dan buitengewoone aalmoessen geeft, en dat 'er dan veel meer yver in de devotie dan naar gewoonte is, of ten minsten wezen moet. Ga naar margenoot+ Nu ga ik over tot de Excommunicatie of den Kerk-ban. In Denemarken en Zweden volgt daar op eene zeer gestrenge boete.Ga naar voetnoot(a) Het Deensch Kerkgewoonteboek zegt ons, dat een geëxcommuniceerde, die zich in de Kerk vertoont, daar uit gejaagt wordt door een Klerk van de Parochie in het gezicht van de gantsche gelovige Gemeente. Wanneer evenwel de Excommunicatie eenigen tyd geduurt heeft, verhindert men hem niet langer in de Kerk te komen, om de Predikatien aan te horen, en nevens andere ledematen aan alle de devotien deel te neemen: maar echter zondert men hem af van de andere gelovigen, en als de Prediker van den kansel aftreedt, wordt hy door den Klerk, die hem in de Kerk ingeleid heeft, wederom daar uit geleid. In Zweden is men niet minder gestreng in dat stuk. Een ReizigerGa naar voetnoot(b) verhaalt dat hy te Lincoping een meisjen dat eenige ongeregeltheit begaan, en by gevolg de Excommunicatie verdient hadt, van 's morgens vroeg tot 's middags toe aan den ingang der Kerke zag geknielt leggende ten toon gestelt in een soort van een kooy met houte tralien, die als ophing. Het zou konnen zyn, dat zulks een burgerlyke straf, en niet zo zeer eene kerkelyke boetdoening geweest is. Men straft in 's Graven Hage byna op dezelve wyze alle vrouwluiden die zich niet schamen haar werk van hoerery te maken: derhalven kan men uit het gemelde voorbeeld geen oordeel vellen over de gestrengheit van de Luthersche Discipline in Zweden. Want schoon de Kerkelyke Tucht daar zeer straf is, dult zy echter zo min als de Discipline in andere Staten, die belydenis van de Luthersche Leere doen, niets dat eenigen schyn van burgelyke straffe heeft: gemerkt, volgens de Leere die aan alle Lutheranen gemeen is, de Opzieners der Kerke nimmer de Kerkelyke straf-oefeningen, dat is de uitsluitinge buiten de vergadering der gelovigen en het ontzeggen van de Communie, moeten vermengen met de burgerlyke straffen, welke op te leggen alleen aan de waereltlyke Overigheit toebehoortGa naar voetnoot(c) Met een woord, de Lutheranen houden zich enkel aan de mindere Excommunicatie, welke zyGa naar voetnoot(d) de ware en Christelyke noemen. Men gelove niet dat de Zweedsche Kerk de palen van die Excommunicatie te buiten gaat, uit hoofde van zekere strengeGa naar voetnoot(e) wet die beveelt, dat iemant die langer dan een jaar geëxcommuniceert blyft, een maand lang te water en te brood gevangen moet zitten: want zy geven voor, dat die Excommunicatie en de daarop volgende straf het werk is van de Magistraat en van de vierscharen des Ryks. Maar, zal men vragen, waarom matigt zich de Burgerlyke Macht het recht aan van met de Excommunicatie te straffen? Ik laat de beantwoording van die tegenwerping aan anderen over. Luther heeft een Doop-Formulier in deGa naar margenoot+ gemeene taal ingevoert, opdat de gelovige Gemeente de woorden van de Liturgie, die tot een voorafspraak van den Kinderdoop dienen, zou konnen verstaan, als mede de woorden die men onder het dopen gebruikt, gelyk ook de verplichtingen waar aan zich de doopheffers en doophefsters by die inlyving van het kind in het Christendom verbinden. Zie daar in weinig woorden de redenen die de Reformateur voor die verandering bybrengt in deGa naar voetnoot(f) voorreden van zyn formulier. Hy heeft daar omtrent ook verscheidene ceremonien der Roomsgezinden afgeschaft, gelyk het blazen over het kind, het steken van zout in deszelfs mond, enz. ‘omdat,Ga naar voetnoot(a) | |
[pagina *10-*11]
| |
Le BAPTÊME des LUTHERIENS d' AUGSBOURG.
Le MARIAGE des LUTHERIENS d' AUGSBOURG.
Catherine Sperling del.
Les FUNERAILLES des LUTHERIENS d' AUGSBOURG. B. Picart sculp. direxit 1732. | |
[pagina 341]
| |
zegt hy, die dingen geenzins wezentlyk tot den Doop behoren. De Duivel is niet bevreest voor zulke ceremonien: men moet hem met meerder ernst te keer gaan. 't Geen hem verschrikken zal, moet van vry wat meerder gewicht zyn.’ Even wel heeft hy de Bezwering en het maken van kruis-tekenen in gebruik gehouden. Ga naar margenoot+ De Heer MaicheliusGa naar voetnoot(b) zegt het geen hier volgt wegens den Doop zyner Gezindheit, 't welk byzonderlyk het Wirtembergsche, zyn Vaderland, betreft. ‘De Lutherschen dopen hunne kinderen den eersten of tweeden dag na hunne geboorte. In gevalle het kind te zwak zy om naar de Kerk gedragen te worden, doen zy het in huis dopen. Zy hebben een of twee peeten. De Bezwering of Duivelbanning is in eenige landen nog in gebruik. Onlangs is in het Wirtembergsche een nieuwe ceremonie ingevoert op den wyzen raad van den Heer Osiander, die als Envoyé des Hertogs een reize naar Engeland gedaan hebbende, het Vormen der Kinderen, 't welk men aldaar eenigen tyd na hunnen Doop in 't werk stelt, zo goed bevonden heeft, dat hy aanriedt dat Vormsel in de Kerken dezer landen mede in te voeren.’ Voordat ik my wederom tot onzen Saxischen Autheur begeve, moeten wy eerst de gebruiken van eenige andere plaatsen wegens den DoopGa naar margenoot+ beschouwen. In een oogenschynelyk dootsgevaar mag de Doop door een Leek en een vroedvrouw aan het kind verricht worden. Volgens het Kerkelyk recht in Saxen, is het aan geen vroedvrouw geoorloft een stervend kind te dopen, dan wanneer men daar toe geen man heeft konnen vinden. Ik weet niet of dat gebruik in 't algemeenGa naar margenoot+ doorgaat. In DenemarkenGa naar voetnoot(c) doopt men de onechte kinderen niet te gelyk met die uit een echt huwelyk geteelt zyn. By den Doop der bastaarden of aterlingen offert men niets op den Altaar. Wat de vondelingen aangaat, dewyl hunne geboorte twyfelachtig is, doopt men ze in de Kerk even als wettige kinderen: en schoon zelfs een briefjen by die kinderen gevonden wierdt, tot bericht dat zy gedoopt waren, zou men echter niet nalaten hun den Doop te geven, dewyl een getuigenis van dien aart voor twyfelachtig gehouden wordt. In dootsgevaar doopt men geen kind voor dat de moeder daar van volkomelyk verlost is. Eindelyk, men doopt geen bejaarde menschen die onzinnig of dol zyn, maar wel als zy hun gezond verstand wederom bekomen hebben, of in staat zyn om in de gronden van het Christendom te worden onderwezen. In Zweden woontGa naar voetnoot(d) de Vader den Doop van zyn kind niet by, of ten minsten geschiedt zulks niet altoos. Men doopt daar de echte kinderen voor dat de Godsdienst-oefening begint, en de aterlingen na het eindigen der zelve. De Beschryver der Kerkelyke Plechtigheden van Saxen verhaalt, dat zyne landsgenoten voorheen zo nalatig warenGa naar margenoot+ in het stuk van den Doop, dat men menigmaal de kinderen niet eerder doopte dan nadat zy reets twaalf of vyftien dagen ter waerelt waren geweest, en men deet dat, vaart hy voort, om tyd te hebben tot het bereiden van gastmalen, waar mede men den Doop-dag onder het bedryven van gantsch heidensche vrolykheden vierde. Die zelve misbruiken gaan mede in zwang in verscheidene andere landen daar de Luthersgezindheit heerscht, en in de andere Hervorming wordt geen minder onverschilligheit omtrent den Doop gevonden. Volgens den vastgestelden regel in de Saxische Kerken, moet men zo veel mogelyk is op Zondag dopen, omdat de vergadering der gelovigen dan talrykst is: maar het is onmogelyk dat reglement nauwkeurig op te volgen, dewyl daar in veele verhinderingen konnen voorvallen. In een Rituaal van dat Land staat bevolen, dat de klok moet geluid worden om de Gemeente ter Kerke te roepen, in gevalle de Doop op een werkdag geschieden moet. In zommige Luthersche Kerken heeft men Doopvonten, maar niet in alle. In veele Kerken van Saxen ziet men een Engel, die een Doop-bekken vasthoudt, boven van het gewelf door middel van een katrol of eenig ander werktuig nederdalen, en het bekken aanbieden aan den Dienaar of Prediker die den Doop verrichten moet. Elders brengt men een tafel uit de Sacris- | |
[pagina 342]
| |
tie, zettende dezelve voor den Altaar, en men plaatst vervolgens het Doop-bekken daar op. Te Augsburg geschiedt dit byna op dezelve wyze, gelyk in de hier by gevoegde Figuur te zien is. Na de voorafgaande ondervragingen, dieGa naar voetnoot(a) aan al de waerelt bekend zyn, doet de Dienaar een redenvoering op de wyze van een vermaning, waar na hy den DuivelGa naar margenoot+ bezweert met deze woorden,Ga naar voetnoot(b) vertrek van hier, onreine Geest! en maak plaats voor den Heiligen Geest. Voorts maakt de Herder of Dienaar het kruis-teken over het kind, zeggende te gelyk, ontfang het teken des kruices enz. en vervolgens de hand op het kind leggende, leest hy de gebeeden, en herhaalt de Bezweering of Duivelbanning. (Ten minsten doet men deze herhaling inGa naar voetnoot(c) Zweden en op verscheidene andere plaatsen.) In het oogenblik des Doops vraagt de dopende Leeraar aan de peeten in plaats van aan het kind, of het den Duivel en zyne werken afzweert, of het gelooft in God den Vader, den Zoon, en den H. Geest enz. Voorts doopt hy 't kind met een drievoudige besprenging ter eere van de Drie-eenheit. De gantsche ceremonie eindigt met een dankzegging, met het spreeken van den zegen over het kind, en met een vermaning aan de peeten of doopheffers. Na den Doop doen de Peeten aan het kind een vereering, die in Saxen en andere Luthersche Landen Pathen-geld genaamtGa naar margenoot+ wordt. Men zou het misschien een Godspenning of onderpand konnen noemen: omdat ik geloof dat dat geld in den beginne door de peeten gegeven wierdt als tot een verbintenis, dat zy het kind by aflyvigheit zyner ouderen zouden opvoeden en verzorgen. Ik zal hier herhalen 't geen ik elders zeide, dat namelyk zommige godsdienstige gebruiken, zelfs zulke die van een Goddelyke instelling zyn, maar al te dikwyls eerlyke middelen zyn geworden om geschenken te bekomen. Ten bewyze dat de menschen al wat mogelyk is in 't werk stellen om aan hunne gierigheit te voldoen, zelfs met een schyn van Godsdienst, zal ik hier twee gebruiken aanhalen die gantsch niet godsdienstig zyn. In eenige plaatsen van Duitschland oefenen de Ambachtsgezellen een soort van Doop aan de jongelingen die ten einde van hunne Leerjaren zyn gekomen. Deze geven geld voor dien doop, waarmede de andere zich vrolyk maken. De zeeluiden hebben de gewoonte van hunne makkers, die zekere streeken van de zee nooit hebben bevaren, te verplichten om voor geld af te kopen zekere Ceremonie, waar aan zy ook den naam van Doop geven, bestaande in water te gieten over het lyf des geenen die onwillig is, of niets heeft om te betalen. Laat ons iet zeggen van het VormselGa naar margenoot+ der Lutheranen. Het verschilt byna geheel en al van dat der Roomsgezinden. 1. De Lutherschen gebruiken daar toe geen zalf-olie. 2. Een gemeene Dienaar of Prediker mag vormen. 3. Het kind dat het Vormsel ontfangt, moet behoorlyke reden van zyn geloof geven. Myn Autheur spreekt dus het van het Vormsel der Lutheranen van zyn land. Een kind van twaalf of veertien jaren (de meisjes behoren tot het eerste getal, en deGa naar margenoot+ jongens tot het tweede) wordt in staat geoordeelt om te communiceren, te weten als zy daar toe genoeg verstand en reden doen blyken. De eerste Communie dier kinderen wordt vastgestelt op Paaschen of op St. Michiels dag. Men leest hunne namen drie weeken te voren van den Predikstoel af, en geduurende dien tyd onderwyst en ondervraagt men hen tweemaal 's weeks. Men stelt hun ook voor, wat verplichting op de Communicanten legt, en van wat waardye de Communie is, enz. Eindelyk neemt men hun de Biecht af op den tweden Paaschdag, en den volgenden dag, zynde Dingsdag, geeft men hun het Nachtmaal, zomtyds in het particulier, en menigmaal ook te gelyk met de andere gelovigen. Die jonge communicanten schikken zich als in een halve maan voor den Altaar, te weten zo als zy een voor een de Communie uit handen van den Dienaar ontfangen hebben. Na die godvruchtige daat, doet dezelve Dienaar of Herder een gebed, en zich vervolgens tot de vergadering der gelovigen wendende, kondigt hy haar aan, dat die kinderen terstond goede redenen van hun geloof zullen geven, enz. Daarop ondervraagt hy hen over verschei- | |
[pagina 343]
| |
dene leerstukken van den Godsdienst, waarna hy hun een zeer uitgebreide vermaning doet, en voorts zingt de Gemeente een Lofzang, die gevolgt wordt van een Collecte of algemeen gebed, en van het uitspreken van den zegen. Zie daar het geen ik den Lezer moest doen aanmerken wegens het Vormsel der Luthersche aankomelingen in Saxen. Indien ik 'er byvoege,Ga naar margenoot+ dat de jeugt aldaar zeer regulier in 't openbaarGa naar voetnoot(a) gecatechizeert wordt, zegge ik juist niet dat zulks daar iet byzonders, en en van meer verdienste is dan elders: maar men behoort alles, zo veel mogelyk is, op te halen, wanneer men een beschryving van dezen of geenen Godsdienst doet; en zelfs verschaffen beuzelingen, wanneer zy op haar plaats worden bygebracht, menigmaal vermaak aan den Lezer. Laat ons een einde van deze stoffe maken met eenigeGa naar margenoot+ vragen, die eene klare oplossinge, van onwederleggelyke bewyzen verzeld, vereisschen. Waar koomt het van daan dat men dagelyks in alle de Gemeentens nieuwe Catechismen opstelt? Heeft die methode tot hier toe den Godsdienst klaarder en gemeenzamer gemaakt? Heeft die menigte van Catechismen het getal der onkundigen in den Godsdienst vermindert? Zyn de geene die de Catechismen opstellen, doorgaans de bekwaamste luiden? Hebben zy de vereischte nettigheit van verstand daar toe? Hebben zy zelve, door inwendige overtuiging en door dadelyke oefening van ware godvrucht, wel kennis genoeg van den Godsdienst en van de plichten die daar aan vast zyn? Zyn eindelyk zo veele Catechismen, die men zo stoutelyk voor volledig en voor wel beredeneert uitgeeft, inderdaat altoos en overal op bondige redenen gegrond? De Luthersche Kerken-Orde is ten opzichte van het Huwelyk zich zelve overalGa naar margenoot+ vry gelyk. Luther heeft in den aanvang der Reformatie een Huwlyks-formulier opgestelt, waar van men in 't vervolg niet is afgeweeken. Men begint daar met de geboden of Kerkelyke voorstellingen, om op de wyze der Protestanten te spreeken. Geen verhindering in het voorgenomen huwelyk gekomen zynde, begeeft men zich naar de Kerk en men stelt zich aan den Leeraar of Herder voor; deze vraagt aan de Gelieven, of zy onderling tot het aanstaande huwelyk bewilligen, 't geen zy beantwoorden met elkander de rechter hand te geven, en met het verwisselen van de ringen. Daar op uit zich de Herder ten naastenby in deze bewoordingen: Dewyl....zich aan elkander door het Huwelyk willen verbinden in de tegenwoordigheit van de gantsche Gemeente, verklare ik dat zy gehuwt zyn in den name des Vaders enz. Vervolgens leest of reciteert hy by den Altaar verscheidene texten uit de Heilige Schriftuur, die aan de getrouwden als tot zo veele vermaningen verstrekken, en die plechtigheit eindigt men een gebed dat hy voor de nieuwe Echtgenoten doet. Zie daar het voorschrift van Luther, waar aan men zich nog hedendaagsch omtrent de Kerkelyke Huwlyks-ceremonie gedraagt. Ik voeg daar by, dat de Luthersche KerkGa naar margenoot+ geen huwelyk inzegent op een Vast-en bededag, nog op een dag van voorbereiding ten Avondmaal: en zelfs houdt men zich op verscheidene plaatsen daar de Luthersgezindheit heerscht, aan den Canon of Stokregel van een oud Concilie, verbiedende te trouwen op een Zondag. De Heer Maichelius, zegtGa naar voetnoot(b) ‘dat luiden van een middelmatigen rang, 't zy door geboorte of door goederen, doorgaans in de Kerk trouwen, maar dat personen van groot aanzien zich des avonds of 's nachts in hun eigen huis in 't Huwelyk laten verbinden ... en dan is die plechtigheit, even als in de Kerk, met een lange vermaning en met toepasselyke gebeeden verzeld.’ Men ziet hier afgebeeld de manier hoe men te Augsburg getrouwt wordt. Myn Saxische Autheur haalt, voor het beschryven der Kerkelyke Huwlyks-plechtigheden, veele woorden overhoop, omGa naar margenoot+ die tot trouwen genegen zyn, te vermanen dat zy voor daar toe te besluiten de vreeze Gods voor oogen moeten hebben, en met alle mogelyke voorzorge en alle bedenkelyke voorzigtigheit overwegen wat het Huwelyk inheeft. Wie twyfelt daar aan? Maar wie gebruikt doch alle die voorzorgen? Immers in Saxen niet meer dan elders. De goede Prediker meent dat hy een krachtiger indruk zal geven van de droevige gevolgen die uit een ongelukkig en qualyk gepaart huwelyk ontstaan, met het gebruiken van een straat-spreekwoord zyns lands, waar van de zin is, dat men groot onderscheit moet maken tusschen het | |
[pagina 344]
| |
verzoeken van een vryster ten huwelyk, enGa naar margenoot+ het kopen van paard. Die gelykenis mag haar fraaiheit hebben in het land haarer geboorte, maar wat ons betreft, die de welvoegelykheit en beschaaftheit in acht nemen, zelfs omtrent zaken waar van wy de meeste afkeerigheit hebben, wy zullen dezelve altoos ruw en aanstotelyk vinden. De Luthersche Leeraar zegt ons vervolgens, dat op eenige plaatsen van zyn land de geenen die met elkander denken te trouwen, zich nevens hunne nabestaande en andere vrienden by den prediker van hunne parochie begeven, om zich daar aan elkander te verloven. Het overige van dat Hoofdstuk heeft niets byzonders in. Schoon de Kerkelyke plechtigheden van den Echten Staat overal ten naastenby eveneens zyn, is het echter met de burgerlyke ceremonien daar van zo niet gelegen. InGa naar margenoot+ Saxen en ook elders, gaan de Ambachtsluiden en al het ander burgervolkje in de Kerk trouwen, onder het geleide van speelnoten en muzikanten. In andere landen maakt men meer of min omslag, en overal vermengt men veel grilligheit en veeltyds buitensporigheit onder de huwelyksverbintenissen, en onder alle de voorbereidselen daar toe. Ik zal deswegen eenige gewoontens in aanmerking neemen. In zommige Provincien van het Noorden, biedt de Vader zyne dochter, nadat men genoegzaam vernomen heeft naar den staat en het gedrag des geenen die haar ten huwelyk verzoekt, op eene deftige wyze aan haren vryer of galant aan, en zegt tot hem, ‘Ik geve u myne dochter om u eere aan te doen, om u tot een vrouw te verstrekken, om by u te slapen, om den sleutel van uw deur te hebben, en om het derde gedeelte van uw geld en van uwe goederen te genieten.’ In veele Staten van Duitschland is het een gebruik, dat, schoon de ouders der gelieven gemeenlyk de kosten van de bruiloft op zich nemen, alle de bruiloftsgasten vereeringen en geschenken aan de bruid moeten doen, ‘Ga naar voetnoot(a) de geschenken die de genodigde by die gelegenheit aanbrengen, zyn menigmaal zo groot, dat, in plaats van by de gedaane onkosten te verliezen, zy (namelyk de vader en moeder van de Bruid) een merkelyke winst doen.’ Ik beeld my in, dat dat gebruik is ingevoert tot vervulling van de afgeschafte Morgengab, dat is MorgengaafGa naar margenoot+ of Morgengeschenk. Die Morgengab was een vereering of geschenk van den nieuwgetrouwden man aan zyne vrouw, als om haar te bedanken of liever te belonen voor den maagdom dien hy den voorgaanden nacht van haar genoten hadt. By die van Lombardyen bedroeg die Morgengaaf het vierde gedeelte van 's mans goederen: maar laat ons den geleerden Du Cange,Ga naar voetnoot(b) by wien men verscheidene andere zaken wegens dat geschenk vindt aangetekent, niet verder uitschryven, en ons vergenoegen met te zeggen, dat het zeer wel zou konnen wezen, dat de manier van aan zyne bruid by het huwlyks-contract een somme gelds die menigmaal zeer groot is, en zomtyds zelfs acht of tien maal de waarde van 's Bruids huwlyksgoed te boven gaat, toe te leggen, gelyk boven al in eenige Provincien van Vrankryk, in Holland enz. in gebruik is, in plaats van dieGa naar voetnoot(c) Morgengab of Morgengaaf gekomen is. By de aangehaalde gewoontens moet gevoegt worden het gebruik van bloemen te strooyen over den weg waar langs men bruid en bruidegom naar de Kerk geleidt, 't welk op eenige plaatsen van Swaben in zwang gaat, en 't geen my de gewoonte eener vermaardeGa naar voetnoot(d) Stad in Holland te binnen brengt. By deze gelegenheit zal ik hier inlasschen alle de byzonderheden der Huwelyks Ceremonien welke die Stad in gebruik heeft. Men weet dat de gewoonte der GereformeerdenGa naar margenoot+ is hunne huwelyken door drie geboden of voorstellingen te laten bekend maken. Die men Voorlezer of Voorzanger noemt, leest de namen van bruid en bruidegom overluid aan de Gemeente voor, te weten 's morgens voor de Predikatie, op drie achtereenvolgende Zondagen. Twee of drie dagen voor de eerste Voorstelling, laaten de Gelieven zich aantekenen op het Stadhuis: en dan wordt 'er doorgaans een gastmaal aangerecht om de verloving of ondertrouw te vieren; men maakt dan ook het Huwlyks-contract, enz. Op den Zondag van het eerste gebod, of | |
[pagina t.o. 344]
| |
A. Le Fiancé, et la Fiancée sous un Miroir.
B. La Mere, et les Parentes de la Fiancée. C. La Mere et les Parentes du Fiancé. D. Paranimphes quivont au devant des Dames, et les presentent aux Fiancés. FELICITATION telle qu'on la fait, aux FIANCÉS a Amsterdam. E. Celles qui apres avoir fait leur Compliment se plaçent aux deux cotez de la Chambre. F. Apartement, ou les Hommes vontféliciter les Parens apres avoir Complimenté les Fiancés. G. Consitures que l'on presente de tems en tems aux Dames. H. Homme destiné dans les Ceremonies. Nuptiales pour servir les Consitures, le Vin, et l'Hipocras.
B. Picart invenit et fecit 1732.
CEREMONIE appellée chez les Hollandois PALMKNOOPEN. Qui consiste à nouër et assortir des fleurs, et des feuïlles de trainasse qu'on jette aux MARIÉS le jour de leurs NOCES, De jeunes gens de l'un et de l'autre Sexe et invités à cette Ceremonie, font cet assortiment deux jours avant le mariage. On y mêle des feuïlles d'or & d'argent, et l'on en applique aussi sur les feuïlles de la trainasse. | |
[pagina t.o. 345]
| |
A. le Fiancé, et la Fiancée.
B. la servante qui leur jette des fleurs &c. C. le slée, ou Traineau, où les Fiancez vont entrer. FIANCEZ qui vont à L'EGLISE pour se MARIER. D. Carosse pour les Paranimphes, et Amis qui les acompagnent à l'Eglise. E. Celui qui jette des Dragées au Peuple. F.F. Sergens qui acompagnent le traineau pour écarter la foule.
B. Picart del. et fecit1730.
CEREMONIE du MARIAGE chez les REFORMEZ, à Amsterdam. A. le Marié, et la Mariée. B. les Paranimphes, et Amis. C. le Ministre. D. le Diacre avec la bourse, pour recevoir les Aumones des Mariez. | |
[pagina 345]
| |
op een van de dagen der volgende week, ontfangen Bruid en Bruidegom, doorgaans onder een groten spiegel geplaatst, en ter rechter en linker zyde van hunne ouderen en bloedverwanten verzelt, het ceremonieele bezoek of de gelukwenschingen, niet alleen van hunne vrienden, dat zou te gering zyn, maar menigmaal zelfs van de voornaamste inwoonders der Stad, en van veele vreemdelingen, die uit nieuwsgierigheit, uit begeerte van zich te vermaken, of uit andere diergelyke beweegredenen daar heen gelokt worden. Hoe meer aanzienelyke luiden zich daar vergaderen tot het aanschouwen van twee personen, die zeer kostbaar zyn uitgedoscht, en, om zo te spreken, ten toon staan om van het hoofd tot de voeten bekeeken te worden, die ook meest altoos een destige houding maken in het midden van een groten kring van andere personen die mede een destig gelaat vertonen, zo veel te meer blydschap ontstaat 'er in Bruid en Bruidegom, die zich nevens de Bloedverwanten verheugen over het genieten van zo veel eere: ook wordt ten dien einde het aanstaande huwelyk op eene plechtige wyze aan de voornaamste inwoonders van de Stad bekend gemaakt, en men gebruikt daar toe zekere aangestelde Kerken-Knegts, Aansprekers genaamt, wier gewoon werk is de doot der overledenen aan te kondigen, en de begrafenissen te bezorgen. Het overige van die eerste ceremonie sla ik over: men kan het een en 't ander door de plaatsnee veel beter afgebeeld vinden, dan ik in staat ben om door woorden uit te drukken. Alleen zal ik aanmerken, dat de manspersonen, na het afleggen van hunne gelukwenschingen, terstond uit de kamer van bruid en bruidegom vertrekken. Zy vergaderen in een andere kamer, daar men niets byzonders ontwaar wordt behalven een groot gedruis, en zomwyl eene onbesuisde vrolykheit die door de omstandigheit van den dag geoorloft is, en niet weinig door den wyn onder een geduurigen tabaksrook wordt aangezet. Vrydags of twee dagen voor de voltrekking van het Huwelyk houdt men eene andere ceremonie, dewelke al te wel in de bygevoegde figuur is uitgebeeld, dan dat ik my met de beschryvinge daar van zoude ophouden. Den trouwdag, waar toe men zeer dikwyls den Zondag verkiest, verschenen zynde, begeest de Bruidegom zich uit zyn huis naar dat van de Bruid: maar ik moest voorafzeggen, dat men wel zorgdraagt van eerst den ingang van zyn huis, als mede de stoep en zelfs de straat, te bestroojen met loveren en vergulde maagdepalm, buiten twyfel om aan de voorbygangers te verkondigen dat hy zich op dien dag zal in den Echt begeven. Uit zyn huis tredende, werpt een jonge dochter hem loveren en palm blaadjes in het aanzicht, waar na hy in een zeker rytuig stapt, getrokken van één paard 't welk een mooye quispel of kuif opheeft, met een fraai paardekleed overdekt, en veeltyds met kostbare striklinten en bloemen is opgeschikt. In zulk een rytuig worden de Gelieven ook naar de Kerk gevoert: dat rytuig, waar aan men den naam van Slee geeft, moet altoos op eenigen afstand van het Bruids huis blyven staan, opdat de toekomende Echtgenoten van alle de buuren en van een menigte volks, 't welk van alle kanten op dat huis aandringt, in hun vollen praal zouden konnen gezien worden, terwyl een jonge dienstmaagt, of ook wel een jonge juffer, hen in het aangezicht en over het hoofd bestrooit met vergulde loveren en bladeren van maagdepalm, uit een kleine benne met bloemen en linten geboord: maar als 'er een weduwenaar of weduwe trouwt, geschiedt deze stroojing niet. In de Kerk gekomen zynde, worden zy door een Predikant in den Huwelyken Staat ingezegent, waar van men de manier en de plechtigheit in de hier bygevoegde plaat beschouwen kan. Wanneer de getrouwden het gelukGa naar margenoot+ hebben van het vyfentwintigste jaar na hunnen trouwdag te bereiken, vernieuwen zy (ten minsten uiterlyk) hunne eerste bruiloft, en die plechtigheit draagt den naam van zilvere bruiloft. Brengen zy hun huwlyksvereeniging tot vyftig jaren, dan houden zy de goudene bruiloft. By het vieren van beide die Feesten bootst men de vreugt en het vermaak der ware bruiloften na: maar de eerste liefde wil niet wederkeeren op zulk een afgesleten weg, en die herhaalde bruiloften dienen op zyn best tot het opwarmen van de vriendschap, en tot versterking van de gemeenzame bywoning, die in een langduurig huwelyk doorgaans zo veel doet als de liefde zelve. De ryke luiden deelen dan zilvere of goudene gedenkpenningen uit, ter eere en ter gedachtenisse van die goudene en zilvere bruiloften, en de Poëten des lands maken dan bruiloftsgedichten, die veeltyds ruim zo koud zyn als de getrouwde luiden wier lof zy opzingen: maar die gedichten konnen ten minsten dienen tot | |
[pagina 346]
| |
grafschriften voor de verouderde minneplegingen. Zekere Gaya, die een verwarde en oordeellooze verzameling van veele Huwlyksplechtigheden gemaakt heeft, zegtGa naar margenoot+ dat by de Vlamingen en by de bewoners der andere nabuurige Provincien, voor zeer onbetamelyk gehouden wordt, dat een jongman met een oude vryster of vrouw trouwt, of dat een oud man met een jong meisjen in 't huwelyk treedt. Zie daar een zeer zeldzame aanmerkinge! Zulke huwelyken zyn immers overal in verachting, en echter geschieden ze in alle landen der waerelt. Hy voegt 'er by ‘dat men (by de Vlamingen en hunne nabuuren) nooit ziet, gelyk in Vrankryk, dat een heer of meester trouwt met zyne dienstmaagd, of een vrouw of juffer met haar knecht.’ Die aanmerking is ruim zo ongegrond als de voorgaande: want die huwelyken zyn veel gemeener en minder schandelyk by de Vlamingen en in de Vereenigde Provincien dan in Vrankryk. Ga naar margenoot+ Te Dantsig zyn de Bruiloften nog merkwaardiger, volgens het verhaal dat ik daar van vind in deGa naar voetnoot(a) Reisbeschryving van Charles Ogier. Een aanzienelyk getal Juffers, zegt hy, ‘vergadert zich 's middags ten huize daar de bruiloft zal gehouden worden; de heeren geleiden den Bruidegom tot in het voorhuis, en om die statelyke ceremonie wel te verrichten, moet 'er een soort van processie geschieden, want zy gaan twee aan twee voort. Met de Bruid gaat het van gelyken toe, zy verschynt ook met een gantschen sleep van jonge Juffers: doch zo, dat zy tusschen het achterste paar, waar toe men de bejaardste Juffers van den hoop neemt, koomt aantreden. De Bruid is in 't zwart gekleed: de andere Juffers hebben gecouleurde klederen aan. De Prediker die den Trouw verrichten moet, plaatst zich tegen over een bank welke men in 't midden van het voorhuis tusschen hem en de aanstaande Echtgenoten nederzet. Daar leest hy hun het Luthersche Huwlyksformulier voor, waar na hy aan die jonggetrouwden een vermaning doet, en voorts de ceremonie eindigt met het uitspreken van den zegen, die terstond gevolgt wordt van gezang en het geluid van speeltuigen, behalven nog andere gewoone tekenen van vrolykheit. Na den Huwlyks-zegen geleidt men de Bruid tot dicht aan de deur, en hier is het dat alle de bruiloftsgasten haar komen gelukwenschen, en hunne geschenken aanbieden. (Dit gebruik is niet nieuw by de Duitschers, doch men verzekert dat het allengskens wordt afgeschaft.) Op het Bruiloftsmaal, 't welk onze Reiziger bywoonde, dienden de speelnooten de gasten .... De muzyk en de dronkenschap gingen hand aan hand op dat feest. Het water (zegt onze Franschman) is zo gehaat in dat land,Ga naar voetnoot(b) dat men 'er geen bouillons, noch vleeschsoppen met groente kent. Onder de dampen van den wyn hoorde men van alle kanten een gedruis van gelukwenschingen en instellingen van gezondheeden, vermengt met eene uitgelatene Bacchus-vrolykheit, en in 't midden van die blyde verrukkingen deet men een algemeene uitdeeling van Huwlykszangen en Bruilofts-liederen.’ (DeGa naar margenoot+ Duitschers en doorgaans alle de Noordsche Natien hebben altoos een overvloed van diergelyke gedichten in voorraat. Het rym valt hun zo gemakkelyk als het onrym. Een Dichter die het geluk heeft van onder dat climaat geboren te zyn, brengt in minder dan een dag tyds zonder moeite twee of driehondert vaerzen te voorschyn, waar uit naar de omstandigheit van voorvallende zaken, Bruiloftsgedichten, Lierzangen, Grafschriften, en Minneklachten konnen gesmeed worden.) ‘In die Dicht-stukken, zegt verder onze Reiziger, zyn de Bruiden altoos Venussen en Helenaas, en de Bruidegoms zyn geestryker dan Apollo, schranderder dan Mercurius, voorzichtiger en wyzer dan Socrates.’ Maar laat ons de Duitsche Natie in dit stuk niet beschimpen: onze (Fransche) Poëten en onze fraaye vernuften, zyn, even als haare Dichters, voorzien van een bron van loftuitingen, van verhevene spreekwyze, en grootsche vergelykingen, dewelke zy zonder onderscheit op een Vorst of groot Heer, op een Magistraatspersoon, en op | |
[pagina 347]
| |
een Pachter of iemant van een gemeenen rang toepassen. Uit dat alles zaamgeflanst koomt op zekere tyden een fraaye Opdracht-Brief te voorschyn, en wederom by eene andere gelegenheit eene Academische Redenvoering; ook gebeurt het wel, indien een Poëtische luim het fraai vernuft verzellen wil, dat 'er een Heldendicht, of ten minsten een Lierzang uit geboren wordt. Ga naar margenoot+ Ik eindig deze stoffe met wegens de Luthersche Huwelyken in het Noorden aan te merken, dat men in Denemarken geen huwelyk kan aangaan, zonder, behalven de toestemminge van de vryster, ook die van haare ouders of voogden te hebben; de voogden hebben het recht van de goederen eener jonge dochter onder zich te houden, en zelfs de inkomsten daar van te genieten zo lang zy in leven is, indien zy zich buiten derzelver toestemming in den Echt begeeft: maar zo ook een voogd willens verzuimt zyne pupille uit te trouwen, na dat zy volkomen achtien jaren bereikt heeft, mogen haare nabestaande vrienden daar over klagen aan de Souvereine macht, om vryheit tot trouwen te bekomen. Ook is 'er in Zweden en Denemarken een wet, dat vrouwen en vrysters haare goederen niet mogen verkopen noch vervreemden op eigen gezag, en dat zelfs de weduwen wederom onder voogdy geraken, en de handlichting verliezen welke zy door het huwelyk vrekregen hadden. In Zweden trouwt men zeer laat, vooral onder personen van rang, en zelden begeeft men zich voor zyn dertigste jaar in het huwelyk, niet alleen omdat de liefde het hart der noordsche volkeren zo licht niet bevangt, maar ook omdat de vaders en moeders van weerkanten doorgaans een zeer gering huwlyksgoed medegeven, zo dat de kinderen genoodzaakt zyn de doot hunner ouderen af te wachten om fatsoenelyk te konnen bestaan. Eindelyk voegt men 'er by, dat de huiskrakeelen, de echtscheidingen, en de vrouwelyke trouwloosheit daar zeer zeldzaam zyn. Het een wordt voorgekomen door het gezag der mannen en de gehoorzaamheit der vrouwen, en misschien verhindert de koude van het climaat, by die gehoorzaamheit gevoegt, het ander. Zeker Schryver zegt ons echter, ‘dat 'er Zweedsche vrouwen gevonden worden die den naam hebben van zich voor haar trouwen kuisscher te gedragen, dan daar na.’ Voor my, ik geloof daarvan even als ik altoos gelooft hebbe, wegens al 't geen den naam van zeeden en gebruiken draagt; dat men overal exceptien ontmoet. Eertyds hadt men in Vriesland een zeer vermakelyke gewoonte, bestaande in aanGa naar margenoot+ de jonggetrouwde vrouw den ingang in het huis van haren man te beletten. Wanneer zy gereed stondt om binnen te treden, hieldt een der naastbestaande vrienden van den man den ingang gesloten met een langen stok of bezem; de jonge vrouw, over dien stok heen gestapt zynde, vondt een ander persoon die haar ook den doorgang betwistede met een bloten degen in de hand, en dit laatste beletsel kon de arme vrouw niet overwinnen dan met het doen van het een of het ander geschenk. Die gewoonte wierdt op veerlerleye wyzen goefent. Op zommige plaatsen spande men een touw dwars over de straat, en om door te komen moest de jonge vrouw een vereering geven aan die het touw gespannen hadden. Die gewoontens zyn door verscheidene plakkaten afgeschaft, dewelke in zeker BoekGa naar voetnoot(a), hier onder aangehaalt, te vinden zyn. Nog eene andere merkwaardige gewoonte der oude FriesenGa naar voetnoot(b) moest ik niet overslaan. Zy trouwden hunne dochters uit in een weduw-gewaad, om haar te doen gedenken dat de banden des huwelyks onverbrekelyk zyn, en dat de doot alleen de scheidinge maken moet. Na zulk eene lange beschryving vanGa naar margenoot+ verscheidene Huwlyks-plechtigheeden, zal het niet ongevoeglyk zyn van het kramen te gewagen. By de Hervormden volgens Calvinus vind ik dat de kraamvrouwen gantsch eenvoudig aan de gebeeden der Kerke worden aanbevolen, gelyk ook dat 'er een dankzegging gedaan wordt voor die haren eersten kerkgang na haar geliggen doen. By de Luthersgezinden, ten minsten in zommige landen, by voorbeeld in Denemarken, vind ik formulieren van gebeeden die uitdrukkelyk voor de kraamvrouwen zyn opgestelt; Ik vind ook, dat zy na haar bedlegering op eene ceremonieele wyze wederom in de Kerk worden ingeleid, als mede dat men dan een stuk gelds aan den Leeraar of Pastoor, die de introductie doet, voor zyne moeite ver- | |
[pagina 348]
| |
eert. Maar onder de burgelyke gebruikelykheden met opzicht tot de kraamvrouwen, valt 'er iet byzonders aan te merkenGa naar margenoot+ in Holland: namelyk deGa naar voetnoot(a) Van-Beeker, dat is een groot glas of een bokaal vol Rynschen wyn met veel broodzuiker vermengd, en met een kaneel-stok voorzien, dien men de Vrouwen welke de kraamvrouw en haar kindjen komen bezoeken, aanbiedt. Dat glas gaat in 't rond, en de ceremonie wordt herhaalt zo menigmaal als de kraamvrouw bezoek ontfangt. Ik verbeeld my, dat de Hollanders die gewoonte uit het Heidendom hebben overgehouden; dat het woord Van-Beeker zou konnen betekent hebben den Beker van Fan, dat is des Heeren, en dat die wyn gedronken wierdt ter eere van Fan, een Veld-God zo geacht by het volk des lands, omdat zyn naam zo veel te kennen gafGa naar voetnoot(b) als Heer by uitnemendheit. Ga naar margenoot+ Voor dat ik de laatste ceremonien, die in alle Religien altoos met meer of minder toestel het gelukkig of ongelukkig lot des menschen bepalen, aanroere, zal het niet ondienstig zyn hem, in de Luthersgezindheit, op zyn ziek-en sterfbedde te beschouwen. Hier vindt men geen laatste Oliesel, noch applicatie van H. Overblyfselen of van gewyde lapjes onder 't hembd, noch vertroosting in het godvruchtig omhelzen van een Crucifix, noch hoop tot aantrekking van veele godsdienstige deugden door het omdoen van een Monniksgewaaad, noch verzekering van na zyn doot door veele zielmissen te zullen vertroost worden. By de Lutherschen bestaat alles in het doen van godvruchtige vertogen en van herderlyke vermaningen, in geheel geestelyke vertroostingen, in het voorlezen van godsdienstige zaken, en in gebeeden. In eenige Gereformeerde Landen heeft men Ziekentroosters, die doorgaans Leeken zyn van een zeer middelmatige bekwaamheit, doch anders eerlyke luiden. Deze houden zich gestadig bezig met het lezen der Heilige Schriftuur, en verkrygen daar door zo veel wetenschap in de Godgeleertheit, ten voordeele van de zieken, als een gemeen Geneesmeester door het geduurig lezen van een Compleet Artzenyboekjen of van een Verzameling van Huismiddelen. Echter moet men deze vergelyking niet al te nauwkeurig opvatten; want daar is een merkelyk onderscheit in, en schoon de redenvoering van een Ziekentrooster geen vrucht doen mogt, kan zy nochtans de ziel nimmer beschadigen noch doden. Voorts zyn die krankenbezoekers niet altoos Leeken: men vindt 'er ook onder die het Predik-ampt reets waargenomen hebbende, vervolgens wegens gebrek der vereischte gaven, niet in staat zyn om een Gereformeerde Kerk te voldoen. Maar laat ons tot de Lutheranen wederkeeren: wanneer de zieke zieltoogt, verdubbelen zy hunnen yver jegens hem, gelyk in alle Christen-Gemeentens geschiedt, en gewisselyk is die yver, beoogende niets anders dan de ziel des stervenden, wel ernstig en geen daat van ceremonie: 't is nochtans waarschynelyk dat zy zich wyzigt naar de gebruiken en den Godsdienst des Lands, als mede dat zy van gedaante en manier verandert volgens de bejaardheit en het temperament der geenen die hunnen yver doen blyken. Hoe het ook zy, deze aanmerkingen strekken om aan te tonen dat 'er overal een regel en een methode valt waar te nemen, zo wel met opzicht tot de doot, als ten aanzien van het leven: en de menschen zyn zodanig geäart, dat zy maar al te dikwyls over het lot des overledenen oordeelen uit de regelmatigheit waar mede de godsdienstige gebruiken by zyne zieltoging zyn waargenomen. Veele Lutherschen geven den zegen aan een stervenden met hem by het hoofd te vatten, of met hem het voorhoofd alleen aan te raken, makende te gelyk het teken van 't kruis over hem. In de bygevoegde figuur ziet men deGa naar margenoot+ gewoonste manier van het begraven der dooden te Augsburg: maar dit zou den Lezer geen voldoening genoeg geven. Laat ons daar van een breeder verslag doen, beginnende met het geen de Heer Maichelius ons wegens die stoffe aan de hand geeft.Ga naar voetnoot(c) ‘De Lykplichten zyn altoos verzelt van veel devotie en godvrucht, en zomtyds ook van veel pracht. Boven dat heeft men het gebruik van een lykredenGa naar margenoot+ over den doden te doen, hoe hoog van staat, of hoe laag van ge- | |
[pagina 349]
| |
boorte hy wezen moge.’ (Men doet ook zulke redenvoeringen over kinderen die in de wieg sterven. Wat kan men over zodanige onderwerpen zeggen? Men haalt vertroostingen aan, die uit de Heilige Schriftuur zyn getrokken, men doet vermaningen aan de levenden. Indien men niets van de overledenen weet te zeggen, of indien men 'er meer quaads dan goeds van te verhalen heeft, koomt de Heilige Schriftuur echter te baat, en levert stoffe genoeg om voedzel aan de godvrucht der verzamelde Gemeente te verschaffen. Dus drukt zich myn Saxische Schryver uit. Het ware wel te wenschen dat alle de opstellers van Lyk-en Lofredenen zich aan die methode hielden, in plaats van zo menigmaal en zo stoutelyk geblankette zonden onder den naam van Christelyke Deugden te verwarren.) ‘Na het eindigen van de Predikatie, leest men nog in 't openbaar een kort begrip van het leven des overledenen, men roemt de genen die zich zulks door hunne vroomheit hebben waardig gemaakt; en van die een quaad leven hebben geleid, laat men niet na mede gewag te maken, tot verbetering van die nog in 't levenGa naar margenoot+ zyn. Men heeft ook de gewoonte van rouw-processien te doen, om het lyk des overledenen ten grave te leiden. Men zingt dan Liederen welke op die plechtigheit toepasselyk zyn. Op eenige plaatsen nodigt men de voornaamste van de Stad tot die Lykstatien, ten minsten als de gestorvene een persoon van aanzien geweest is; en die de statie bywonen, genieten eene vergelding, elk naar zynen staat en rang. De Lykstatien van ryke luiden zyn zeer voordeelig aan de Leeraren en andere diergelyke personen, en maken om zo te spreken een gedeelte hunner inkomsten uit.’ Op den dag der begrafenisse, zegt de Beschryver der Saxische Ceremonien, verzamelen zich de bloedverwanten, de buuren, en de vrienden in het huis van den overledenen; een of meer Luthersche Predikers verschynen daar ook met een meer of min talryken stoet van jonge scholieren, die van hunne Schoolmeesters worden geleid. Die bende van Schooljongens zingt eerst voor de deur van het sterfhuis twee of drie Lykzangen of Liederen, en als de Lykstatie begint, stappen zy voor uit, hebbende een groot Crucifix voor zich, of ook wel maar een gemeen kruis. Een kleine Klerk, of een ander jong scholier, gaat naast het lyk met een klein kruis, 't welk men vervolgens stelt op die plaats van het kerkhof daar de overledene begraven is. De nabestaande en andere vrienden volgen het lyk, eerst de mannen, en dan de vrouwen; onder het voortgaan van de statie worden gemeenlyk de klokken geluid, 't geen enkel ter eere van den doden geschiedt; men zingt ook Lofzangen en Treur-Liederen. Volgens gebruik, zegt men ons, opent men de kist by het graf, om het lyk nog eens te beschouwen, waarna men ze wederom toesluit onder het aanheffen van een toepasselyk lied. Vervolgens spreekt de Dienaar of Prediker eene Collecte of algemeen gebed, en voorts den zegen. De Lykstatie begeeft zich naar de Kerk wanneer daar een Predikatie ter eere of volgens de meening des overledenen moet gedaan worden. Alle die gebruiken, zegt men, zyn teGa naar margenoot+ Hamburg en op andere plaatsen van Duitschland ontaard in buitensporigheden, en in eene belagchelyke overbodigheit, welke zelfs menigmaal zeer lastig valt aan de familien. Volgens het verhaal van eenige Hamburgsche SchryversGa naar voetnoot(a), zyn de uitvaarten der inwoonderen van die Stad verzeld van beuzelachtige omstandigheeden, waar aan men zich zo ernstig verbindt als of het een werk van Godsdienst ware, en die door den ydelen waan dier Koopluiden als wezentlyk aan hunne Lykstatien geworden zyn. Het schynt ook dat men zeer nauwkeurig is in by testamentaire clausulen het stipt waarnemen van die omstandigheeden aan te beveelen. Daar moet, het kost wat het kost, een lofreden over den doden gedaan worden, en zelfs een zeer omstandige lofreden, waar in men, om zo te spreken, wel degelyk zorg draagt dat al 't geen aan den luister zyner geboorte, en aan den roem van zyn leven ontbreekt, met opgesierde uitbreidingen vervult werde. De gemeenste burgerman moet een wapen op zyn dootkist hebben. Hy legtGa naar voetnoot(b) daar in ten toon voor de aanschouwers, met een fraaye paruik op het hoofd, en met ceremonie-klederen om het lyf, verlicht | |
[pagina 350]
| |
door eenige waschkaarssen, en bewaart van vrouwen, die, volgens het zeggen dier Hoogduitsche Schryveren, weeten hoe men met de doden leven moet, en zich op voorzeggingen verstaan. De dootkist beantwoordt de pracht van al den anderen toestel. Men maakt dezelve altoos zo kostbaar en zo sierlyk als 't mogelyk is. Ik geloof wel dat de praal van die plechtigheit in staat is om veele voorname gebreeken des gestorvenen in den geest der toekykeren uit te wisschen, en zelfs menigmaal de verdienste van zyne deugt voor de menschen te verzekeren. Die hovaardy vertoont zich op dezelve wyze by het sluiten van de kist, en byGa naar voetnoot(a) de versnapering die men dan opdischt; ook met opzicht tot het loon der dragersGa naar voetnoot(b) die men gebruikt om het lyk ter aarde te bestellen, en zelfs in het geeven van aalmoessen der geenen die den rouw aannemen. Laat ons tot verscheidene andere gebruiken overgaan: ik weet niet of dit naastvolgende den Deenen in 't byzonder eigenGa naar margenoot+ is.Ga naar voetnoot(c) Wanneer het lyk ten grave gedaalt is, werpt de Pastoor tot driemaal toe een hoop aarde daar overheen: by de eerste inwerping zegt hy, gy zyt uit de aarde voortgekomen, by de tweede, gy zult wederom aarde worden, en by de derde, gy zult weder uit de aarde worden opgewekt. Daarna volvoeren de geene die het lyk gedragen hebben, de opvulling van het graf. De Lykreden volgt op de begrafenis, indien de bloedverwanten het betalen willen, of indien de overledene ten dien einde eenig geld heeft aangewezen. Wanneer men verscheidene doden te gelyk begraaft, kan men die alle in een eenige lykreden laten begrypen. Te DantsigGa naar voetnoot(d)Ga naar margenoot+ zag een Reiziger, die zich in het gevolg van den Graaf d'Avaux bevondt, een begrafenis, waar van de ceremonie was als volgt. ‘De scholieren gingen vooruit met hunnen Meester, alle in hun gewoon gewaad gekleed. De voornaamste schooljongens waren de eerste in rang, en de mindere de laatste. Zy zongen alle op de Luthersche wyze. Daar na volgde het lyk, op een baar gedragen door acht mannen, alle brave burgerluiden, hebbende elk een soort van een bouquet, uit goud-en zilverdraat gemaakt, in de hand. Achter het lyk volgden vier zonen van de overledene vrouw; de twee oudste gingen voor, en de twee jongste maakten het tweede paar; zy hadden alle lange rouwmantels aan, en hunne hoeden over de oogen hangen. De man of weduwenaar, die achter zyne zonen ging, was eveneens gekleed, en overdekte zyn aangezicht met zynen mantel. Hy wierdt verzelt en gevolgt van de naaste bloedverwanten, waar achter de voornaamste van de Stad nevens de Magistraatspersonen onmiddelyk volgde: en voor de vrouwen eenige tusschenruimte opengelaten zynde, kwamen dezelve vervolgens aan. De dochters der overledene gingen vooruit, bedekkende haar aanzicht met een neusdoek, en leunende onder het voortgaan op de schouderen van eenige dienstmaagden. De andere vrouwen kwamen vervolgens, alle in het zwart gekleed, met een deftig gelaat paar aan paar aantreden. Na de begrafenis, ging die lykstatie in de Kerk. Men zong daar, en men badt daar, enz.’ Het bekende gebruik der Oudheit vanGa naar margenoot+ het bekranssen der doden is nog overgebleven in Vriesland, ten opzichte van jonge meisjes en jongelingen; ten minsten op eenige plaatsen. Verscheidene Duitschers hebben ook nog die gewoonte, doch voornamelyk omtrent kleine kinderen. Eertyds versierden de Hollanders en deGa naar voetnoot(e) Friesen hunne dootkisten met drie kranssen: en dewyl zulks aan allerleye overledenen zonder onderscheit geschiedde, zag men welhaast verandering in de koleuren, de schikkinge, en verderen toestel van die kranssen, volgens den staat of rang des gestorvenen. Men ziet in die Provincie, als mede in andere der Vereenigde Nederlanden, nog onderscheit maken omtrent de lyken van jonge vryers en vrysters. By voorbeeld, op zommige plaatsen geeft men | |
[pagina *14-*15]
| |
CEREMONIES FUNÉBRES comme on les fait a AMSTERDAM & en plussieurs villes de la HOLLANDE.
B. Picart invenit 1732.
CEREMONIES FUNÉBRES comme on les fait à la HAYE, et en quelques autres villes de la HOLLANDE. | |
[pagina t.o. 351]
| |
DEUÏL de ZURICH.
DEUÏL d' AUGSBOURG.
B. Picart sculp. dir. 1733
DEUÏL des FRISONES. DEUÏL de SARDAM. | |
[pagina 351]
| |
bloemruikers aan de Dragers, men strooit bloemen over de kist, en het lyklaken of dootkleed is met linten versiert. Menigmaal ziet men het lyk van een jongman of jonge dochter door vryers gedragen. In de volgende beschryving gaa ik het grootste gedeelte van hunne andere LykplichtenGa naar margenoot+ verhandelen. Men ziet de deuren en vensters der huizen, waar in iemant gestorven is, gesloten. Nadat het lyk gekist is, zet men de kist op twee schragen in het voorhuis of in de zykamer, welke vertrekken doorgaans met zwarte baay behangen worden, als mede de kamer waar in de bloedverwanten van den overledenen overendstaande, en in rouw gewaad gekleed, op de allerstatelykste wyze het bezoek afwachten van hunne vrienden, en menigmaal ook van een groot getal andere luiden die geen ander tydverdryf hebben, en meest altoos toeleggen om hunne ydele nieuwsgierigheit te voldoen. De Aansprekers, die de doot der gestorvenen komen bekend maken, worden te gelyk gelast den dag en het uur van dat bezoek tot rouwbeklag aan te zeggen, 't welk beide doorgaans met het overleveren van gedrukte briefjes geschiedt. De dag van rouwbeklag gaat voor, of volgt op de begrafenis, volgens het goedvinden van die den overledenen naast in den bloede bestaan. Wat aangaat de Statie van den uitvaart, op zommige plaatsen moeten die het lyk volgen, vierentwintig in getal zyn, alle in 't zwart gekleed; het zyn de bloedverwanten, de gemeenzaamste vrienden, of goede bekenden van den gestorvenen. Indien de begrafenis by avond of in den nacht geschiedt, wordt de Statie verlicht met zo veel lantaarnen, als 'er paaren zyn. In yder lantaarn staan twee of drie kaarssen, en men huurt luiden om dezelve ter zyden de paaren te dragen. In den Haag en in eenige andere Steeden wordt de overledene in een lykkoets, om den rouw te verbeelden met zwart geverst en gedekt, naar de Kerk of het kerkhof gevoert, en achter die koets volgen menigmaal veele andere karossen, waar in de naastbestaande en andere vrienden gezeten zyn. Ik moet ook aanmerken dat in die Republyk het rouwgewaad zich doorgaans treuriger vertoont, en langer gedragen wordt dan in Vrankryk. Behalven de rouwklederen en den zwarten mantel, dragen de mans een langen tyd een zeer breden lamper of rouwband om den hoed, die tot op het midden van den rug afhangt, en de vrouwen, voornamelyk de weduwen, hebben rouwkuiven op, met zwarte kappen daar over heen, die haar het aanzicht eenige maanden achtereen overdekken. Men heeft ook de gewoonte van een zeker getal vrienden te nodigen tot hetGa naar voetnoot(a) bywonen van de begrafenis, die alle in den diepen rouw wezen moeten, te weten metGa naar voetnoot(b) lange afhangende lampers om den hoed, en met rouwmantels die langs den grond sleepen. Eertyds woonden de vrouwen des Lands de begrafenissen ook by, maar tegenwoordig ziet men dat gebruik alleen onder de huisluiden of boeren, als mede op eenige plaatsen in Vriesland. Ik zegge niets van de dootmaalen, alsGa naar margenoot+ dewelke meest afgeschaft zyn, uitgenomen dat men daar van nog eenige overblyfselen vindt in Duitschland, als mede in Holland, te weten het schenken van wyn aan de geenen die den overledenen ten grave geleid hebben, hoewel ook deze gewoonte dagelyks meer en meer wordt afgeschaft. Laat ons deze Verhandeling eindigen met zekere laatste plichten die men by de Lutheranen, gelyk ook in andere Religien, aan de doden bewyst, nietGa naar voetnoot(c) tot vertroosting van hunne zielen, volgens het gebruik der Roomsgezinden, noch om henGa naar voetnoot(d) beter te doen ontfangen worden in | |
[pagina 352]
| |
Ga naar margenoot+ den Hemel, volgens het gevoelen der Russen, maar om ten minsten hunne gedachtenis onder de menschen te vereeuwigen. Dit geschiedt door grafschriften, door prachtige grafzerken, door het oprichten van standbeelden, en door wapens die in de Kerken worden opgehangen. De Lyklofredenen der Duitschers blyven zo lang niet in het geheugen: want schoon men die stukken door de drukpersse van de vergetelheit poogt te bevryden, is het echter bekend genoeg dat zy welhaast wederom daar in vervallen door de kleinachting die het gemeen voor die lofspraken heeft. Daar moet dan iet bestendigers wezen, en men poogt de kortheit van een leven, 't welk in moeite en zorgen versleten wordt, te vergoeden door middel van zekere dingen die veel duurzamer dan wy zyn, en bekwaam om de aandoeningen van een onnoemelyk getal voorwerpen, die ons vernielen, te wederstaan. Hoe valsch en bedriegelyk de denkbeelden, welke die manier van zich onsterfelyk te maken in ons verwekt, ook wezen mogen, nochtans trachten wy ons op die wyze te vertroosten over dat het werk van een God korter van duur is dan dat der menschen, om de taal eenerGa naar voetnoot(a) Fransche Poëtesse te spreken. Schoon men de meeste menschen van dat begrip vindt, dewyl veele ontbloot zyn van de middelen om uit zich zelven een groten naam na te laten, ontmoet men echter ook zulke die van edeler en verhevener gedachten zyn.Ga naar voetnoot(b) Deze willen geen rouwstatie, noch grafschriften, noch gedenktekenen, noch praalryke graftomben na hun doot. Zy zyn aan zich zelve bewust: zy zyn verzekert dat hunne verdiensten hun gedachtenis zal vereeuwigen. Hier mede troosten zich de meeste groote mannen en de fraaiste vernuften. Hier aan moet men ook toeschryven hunne uiterlyke kleinachting voor de waereltsche zaken in 't algemeen, en dat zy zo weinig werks maken van al 't geen den naam van heldendeugt noch van verhevenheit van geest niet dragen kan. Alle deugden zyn hun byna natuurlyk, maar geen eene is 'er waar mede zy ooit pronken, gelyk M. de RetzGa naar voetnoot(c) van den Maarschalk de Turenne zeide. Gaat men eindelyk nog verder, men vindt luiden van een ten uiterst geloutert geloof, die de gantsche ydelheit der twee gemelde manieren om een onsterfelyken naam te bekomen kennende, zich vergenoegen met voor God te verschynen in de grootste eenvoudigheit. |
|