Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 5
(1736)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 287]
| |
Tweede verhandeling Over den godsdienst Der protestanten.Eerste hoofdstuk.
| |
[pagina 288]
| |
Ga naar margenoot+ zonde Leere,Ga naar voetnoot(a) dewelke zy meenen dat van ouds af onder hun is bewaart gebleven. Uit dien hoofde noemen zy hunne KerkGa naar voetnoot(b) de Catholyke, of algemeene, en Apostolische Kerk, die van alle verdorvenheit is bevryd geweest, tot dat met den aanvang der negende eeuwe,Ga naar voetnoot(c) Claude Aartsbisschop van Turyn en van de Piemontsche Valleyen, die Calvinist was voor Calvyn, zich tegen de ingeslopene misbruiken aankantede, en door zyne schriften te weegbragt dat de Valleyen zich aan de Gemeenschap met Romen onttrokken, om een groter verdorvenheit voor te komen. De Prelaat, die stoutmoedig was, en zich wist te doen gelden, voegde by zyne schristen dadelykheden, want hy nam uit de Kerken van zyn Bisdom de kruissen, de beelden, enz. weg. Dus is het, zeggen de Vaudoizen nog tegenwoordig, dat de Evangelische Waarheit in hun land is staande gebleven, zonder door menschelyke overleveringen zodanig verandert en bezwalkt te zyn geworden, dat zy eenige Reformatie nodig hadt. ‘Uit onzeGa naar margenoot+ Valleyen, dusGa naar voetnoot(d) varen zy voort, ging de Waarheit over in Provence; in Languedoc, daar die Sectarissen den naam kregen van Albigenzen, naar Alby een Stad dier Provincie; ook wierdt zy aangenomen van Valdo, het Hoofd der Armen van Lions; gelyk mede in Picardien en het Walsch Land, daar zy de Kettery derGa naar voetnoot(e) Picarts genaamt wierd; in Engeland, daar zy gebragt wierdt door Lollard, en vernieuwt door Wiclef; eindelyk in Bohemen.’ Zelfs was 'er, volgens Leger, een zeer groot verband tusschen de Bohemers en de Waldenzen. ‘De Valleyen, zegt hy, waren vermaard als de moeder en de Universiteit van alle de andere Vaudoische Kerken...... zelfs der geenen die zeer verre afgelegen waren.’ Dezelve Leger brengt het volgende opschrift van eenen brief derGa naar voetnoot(f) Waldenzen aan Ladislaus Koning van Bohemen by, waar uit blykt dat men ze toen ter tyd voor een en 't zelfde volk met de Armen van Lions hieldt: Al Serenissimo Prince Rei Ladislaos &c. lou petit tropel (troupeau of Kudde) de li Christians apella per sals nom paures, (pauvres of armen) ô Valdés &c. De Roomsgezinde Schryvers verzettenGa naar margenoot+ zichGa naar voetnoot(g) gestadig tegen de duurzaamheit der Orthodoxie of Rechtzinnigheit waar op de Waldenzen zich beroepen, en de welke hun wat al te lichtvaerdig zo veele Secten, aan doemwaerdige dwalingen schuldig, doet eigenen, als behorende tot het lichaam dier Apostolische Kerke welke zy zeggen in hunne Valleyen te zyn bewaart gebleven. ‘Het is wel waar, zegt men tegen de Vaudoizen, dat die Ketters verscheidene leerstukken, welke gy verworpen hebt, mede verwerpen; maar hebt gy, met die Ketters voor uwe voorgangeren te erkennen, wel gelet op de verfoeielyke stellingen welke hun door de Autheuren van hunnen tyd worden toegeschreven?’ Het is zeker, dat, indien het Manicheensche gevoelen dier Secten, en alle hunne andere buitensporigheden, duidelyk bewezen zyn, men het Christendom groot ongelyk doet met zodanige Ketters voor leden van eene | |
[pagina 289]
| |
Kerk, welke zich de ware Apostolische noemt, te erkennen. Maar, zonder my op te houden met eene stoffe die onlangs van een vermaardGa naar voetnoot(a) Protestant grondig verhandelt is, het blykt klaar genoeg dat de Autheuren die de historie der oudste Waldenzen hebben opgestelt, zeer zorgvuldig zyn geweest in hen te onderscheiden van die Secten waarmede Leger en eenige Protestanten de Evangelischgezinden der Valleyen hebben willen paren. Men kan in allen gevalle geen beter bewyzen bybrengen dan uit Schryvers van de zelfde Eeuwe: want waar zal men staat op maken, indien men zulke getuigen wraakt, en indien men weigert geloof te geven aan Autheuren op welkers verstand de blinde yver van partyschap, noch de onkunde des tyds magts genoeg gehad hebben om hen onrechtvaerdiglyk de Waldenzen te doen verwarren met de andere vyanden der Christen-Kerk van dien tyd, gelyk zulks zo meenigmalen gebeurt is, en nog tegenwoordig, in weerwil onzer verlichtte Eeuw, onder alle de partyen geschiedt? Derhalven onderstelt zynde dat het bewezen is, dat de Vaudoizen der Valleyen niet zyn noch de Picarts, noch de Albigenzen, noch de Petrobrusianen of Navolgers van Pierre de Bruys, noch zo veele andere Secten die te recht of te onrechte onder den hatelyken naam van ManicheenGa naar margenoot+ worden voorgestelt, zie hier de pointen waar om in den beginne een gedeelte der geenen die men wettiglyk onder den eigentlyken naam van Waldenzen heeft konnen begrypen, zich van de Catholyke Kerk heeft afgezondert. Behalven het omhelzenGa naar voetnoot(b) der Apostolische Armoede, welke hen van andere Christenen onderscheidde, verwierpen zy het Priesterdom, en geloofden (ten minsten schryft men hun die dwepery toe) ‘dat het den Leeken geoorloft was te prediken, biecht te horen, en de andere Sacramenten te bedienen.’ Zy geloofden mede dat men geen gehoorzaamheit schuldig was aan Prelaten van een slecht gedrag en een quaad leven; dat het eedzweren ongeoorloft was, om welke zaak het ook wezen mogte; als mede dat het niet was geoorloft eenig mensch ter doot te brengen. Men zegt ook dat zy de magt van prediken tot de Vrouwen zelfs uitstrekten, en dat zy aan de Priesteren weigerden den tytel van navolgeren der Apostelen te geven, omdat zy goederen in eigendom bezaten: maar men vindt niet dat die Waldenzen wegens het Nachtmaal eenige zwarigheden gemaakt hebben, ten minsten blykt niet dat de historischryvers van dien tyd hun iets dien aangaande te last leggen. AlleenlykGa naar voetnoot(c) stelt een der zelve onder de dwalingen der Waldenzen; dat de Transubstantiatie in de gemeene taal geschieden moest; dat een Priester niet konde consacreren in dootzonde; dat men uit de hand van een onwaardig Priester communicerende, de Transubstantiatie niet geschiedde in de hand des geenen die de Consecratie onwaardiglyk deet, maar in den mond des geenen die het Nachtmaal waardiglyk ontfing; dat men konde consacreren aan de gemeene tafel, dat is in de gewoone maaltyden ..... enz. Dat zy de Misse verwierpen, voegt 'er M. Bossuet by,Ga naar voetnoot(d) was om de ceremonien die daar mede verzelt gingen: zy deeden dezelve alleen bestaan in de woorden van J.C. in de gemeene taal uitgesproken. De Autheuren die lang na de opkomst dier Secte geschreven hebben, hebben haar mede geene andere nieuwigheit omtrent het Avondmaal te last gelegt, dan 't geen reets is aangehaalt, uitgenomen dat zy gewag maken van hare bittere berispingen over het gedrag der Roomsche Kerke en Geestelykheit, tot zo verre dat zy die Kerk de hoer uit de Openbaringe noemt, den Paus voor den Antichrist en het Opperhoofd der dwaalgeesten, en de Leeraren voor Schriftgeleerden en Pharizeen uitscheldt. Wat de Vaudoizen der Valleyen aangaat,Ga naar margenoot+ Claude Seyssel Aartsbisschop van Turyn, die in 't begin der zestiende Eeuw geleeft heeft,Ga naar voetnoot(e) | |
[pagina 290]
| |
den Paus en de Prelaten verwerpen als ondeugende menschen, en die geen Apostolisch leven leiden, hebbende by gevolg geen magt van God bekomen, noch om te consacreeren, noch om te absolveeren enz. Zy beweerden dat onder hen alleen de ware Kerk was, omdat zy alleen het Evangelie opvolgden, en dat alle de aanhangers van den Roomschen stoel de Synagoge van den Antichrist uitmaakten: maar dewyl hy niets van hunne dwalingen over het Nachtmaal rept, onderstelt men dat hy dezelve niet kende. Hy zegt blotelyk, dat eenige onder hen daar van spraken op eene wyze die eerder onbegrypelyk, dan dwaalzuchtig voorkwam. Op eene andere plaats doet hy een Waldenzer zeggen, ‘dat, dewyl het gebed van een ondeugend Priester geen de minste kracht inheeft, hy ook niet in staat is om de tekenen van brood en wyn door zyne woorden te transubstantieeren.’ By het verhaalde moet men voegen 't geen dezelve AutheurGa naar voetnoot(a) meldt van eene ondervraging aan een Waldenzer van Piemont gedaan, waar in men de Transsubstantiatie zonder eenige bewimpeling beweerd vindt, gelyk mede de penitentie, de biegt, en de absolutie: maar de aanroepinge der Heiligen, het bidden voor de doden, het Eedzweren, en de Bedieningen der Roomsche Geestelykheit worden daar in verworpen, om zulke redenen als reets zyn bygebracht. Men bespeurt in het zelfde geloofs-onderzoek, dat de Waldenzen hunne Leere verborgen hielden, dat hunne Barbes (zo noemden zy hunne Herders of Voorgangers) hun een verbod deeden van niet te zeggen dat zy Vaudoizen waren, en eindelyk dat zy ten minsten eenmaal 's jaars op Paasch-tyd Communiceerden, na behoorlyk te hebben gebiegt. Ten aanzien van 't geen men hun heeft konnen te last leggen wegens het getal der Sacramenten, en wegens derzelver verborgenheeden en waarde; men ziet uit het geen bygebragt is, dat zy het Nachtmaal en de Biegt hebben erkent. Uitgenomen de Verordeningen die zy verwierpen, blykt ten minsten dat de Waldenzen de vier andere Sacramenten in hunnen grond hebben goedgekeurt, schoon zy de form en de ceremonien daar van afkeurden. Maar de Waldenzen brengen van hunnenGa naar margenoot+ beschuldigt hen dat zy kant verscheidene zeer oude Tractaten in hunne taal geschreven voor den dag, waar in, zeggen zy, het geloof hunner voorvaderen vervat is, conform met hunne hedendaagsche gevoelens volgens Leger, die 'er byvoegt & à ce qui est enseigné & cru à present ès Eglises Reformées of en met het geen tegenwoordig in de Gereformeerde Kerken geleert en gelooft wordt. Een van de oudste dier boeken draagt den tytel vanGa naar voetnoot(b) Noble Leyçon. In een uittreksel van dat boek, door Leger bygebragt, vindt men zeer zware klachten tegen de misbruiken in de Biecht begaan, en tegen de misdadige gierigheit der Priesteren van dien tyd. De Autheur lochent, overkomstig met het geen wegens de Leere der Waldenzen gemeld is, dat sedert Sylvester, (hy meent Sylvester den eersten) geen Paus, geen Kardinaal, geen Prelaat enz. een dootzonde heeft konnen absolveeren noch vergeven, omdat God alleen vergiffenisse geven kan, en niemant anders. ‘De Herders, voegt hy 'er by, moeten prediken voor het volk, gestadig in den gebeede zyn, en den gelovigen menigmaal met de ware Leere voeden. Zy moeten de zondaren kastyden door de discipline of den tucht (waarschynelyk verstaat hy daar door de Boete of Penitentie) en door vermaningen.... De gelovigen moeten zich wachten van den Antichrist, van zyn voorbeeld, en van zyne Leere. Volgens de H. Schrist zyn 'er reets verscheidene Antichristen, en alle die de geboden van J.C. schenden, zyn Antichristen.’ In de overgeblevene brokken van eenige uitbreidingen over het Gebed des Heeren, ziet men niets dat met het geloof der Roomsche Kerk strydt: doch daar in straalt veel eenvoudigheit door, daar is weinig netheit van denkbeelden in te vinden, volgens den aart dier eeuwe, en men bespeurt daar in eene lichtgelovigheit die aan min verlichte Schryvers zo gemeen is. By voorbeeld, de autheurs | |
[pagina 291]
| |
dier uitbreidingen halen en pryzenGa naar voetnoot(a) de Levens der Heiligen aan, zy adopteeren de fabuleuze, of ten minstenGa naar voetnoot(b) zeer onzekere historien van het martelaarschap van eenige Apostelen. De verklaring der Tien Geboden, getrokkenGa naar voetnoot(c) uit het Boek der Deugden, vervat mede niets 't welk de Roomsch-Catholyken niet toestemmen, al was het zelfs 't geen tegen de Beelden gezegt wordt: zynde niets waarachtiger, ‘dan dat het geen Christen past figuuren of Beelden te hebben, om daar aan tegen het Bevel van God die eere en hoogachting te bewyzen welke alleen aan een eenig God toekoomt.’ Het zelfde zy gezegt van 't formulier van hunne Belydenisse of Biecht, door den historischryver der Waldenzen bygebracht. Ga naar margenoot+ Laat ons overgaan tot hunnen Catechismus. In den Catechismus van Leger aangehaalt als een kort begrip van de Leere der Waldenzen, gegeven in 't jaar 1100., wordt de Drie-eenheit vastgestelt, als mede de rechtvaerdigmaking door de genade, het levendig geloof, dat is 't welk met goede werken gepaart gaat, en het aanbidden van God alleen. Zy merken daar de Christen-Kerk aan in twee opzichten; in haare ware zelfstandigheit, volgens welke de Kerk alleen in Uitverkoornen bestaat:Ga naar voetnoot(d) dan heeft zy geen geëxcommuniceerden. In haare bedieninge, en dan bestaat de Kerk uit eene volle vergadering van haare Dienaren en van het volk. De ware Dienaren worden gekend aan hun vroom leven, aan de prediking van het Evangelie, en aan eene oprechte en wettige bediening der Sacramenten. Onder de tekenen waar aan men de boze Dienstknegten kan onderkennen, stelt de Waldenzische Catechismus het waarnemen vanGa naar voetnoot(e) menschelyke uitvindingen. Een van de merktekenen der quade leere is het onderwyzen van Afgodendienst, of de Eere aan eenig schepsel bewezen, indiervoegen dat de menschen, door die valsche Religie en door de Simonie der Priesteren verleid, wanen aan God voldaan te hebben, en hem te behagen. Door de onwettige of onbehoorlyke bedieninge der Sacramenten verstaat de Catechismus zulk eene waar in de Priester de intentie van J.C. niet kent (of liever niet waarneemt), dat is, met staande te houden dat de genade en de waarheit in de uiterlyke plechtigheden vervat zyn, zonder de Christenen te leiden tot het geloof, de hoop, en de liefde, die de ziel der Sacramenten zyn. Zie hier iet dat nog merkwaardiger is. De Catechismus stelt twee ministeriale dingen, het woord en twee Saramenten, namelyk den Doop en het Nachtmaal. Het levendig geloof en de hoop of het vertrouwen op God, verzelt van eene ware boetvaerdigheit, geleiden ons tot de Genade door J.C. maar 't geen ons van dat vertrouwen in J.C. afwendt, is het doode geloof, de verleidinge van den Antichrist, het vertrouwen op anderen buiten J.C., te weten op deGa naar voetnoot(f) Heiligen en op de magt vanGa naar voetnoot(g) den Antichrist enz. Op de Reliquien, als mede op hetGa naar voetnoot(h) Vagevuur, 't welk eene uitvinding, een droom of harssenschim is, en op andere middelen die recht tegen de waarheit aanlopen, voor de welke men de levende wateren der Genade laat varen, om zich op te houden met vastendagen, met Offerhanden, met Bedevaarten aanbiddinge van Schepselen enz. Eindelyk verklaart de Catechismus wegens de Maagd Maria, dat zy in zich zelve met genade ver- | |
[pagina 292]
| |
vult isGa naar voetnoot(a) (om de eere die zy genoten heeft van den Zaligmaker der waerelt in haar ingewand te dragen,) maar niet om die genade aan anderen mede te deelen. Ga naar margenoot+ Wegens den Doop, wordt in een ander overgebleven stukGa naar voetnoot(b) de noodzakelykheit des Doops vastgestelt, omdat die den zelven ontsangt, van allen erkent en gehouden wordt voor een broeder en Christen, biddende alle de andere voor hem dat hy een Christen in zyn hart wezen mag, gelyk hy uiterlyk daar voor te boek staat: hoewel die stoffelyke Doop de gedoopte persoon noch goed noch quaad maakt. Boven dien worden alle de Ceremonien die de Roomsche Kerk in gebruik heeft, verworpen als onnut, en bekwaam tot het invoeren van dwaling en bygeloof, in plaats van tot stichting en ter zaligheit te dienen. Ga naar margenoot+ Wegens het Nachtmaal staat in een uittrekselGa naar voetnoot(c) van het Boek over den Antichrist, dat te eeten het brood des Sacraments, is te eeten het lichaam van Christus in verbeelding. Voorts wordt de Misse met alle haare ceremonien, van de Inleiding af, ten einde toe, geheel en al verworpen. 't Is nochtans merkwaardig dat men in dat uittreksel van de Consecratie van het Avondmaal spreekt. Ga naar margenoot+ Een ander overgebleven stuk, genomen uit den Geestelyken Almanak, zegt wegens de Verordeningen niets anders, dan dat men den naam van Ordening geeft aan het vermogen dat God den mensch verleent om het woord en de Sacramenten in de Kerk wettiglyk te bedienen: maar ter zelver tyd erkent men die Verordening alleen voor eene instelling der Kerke, zo wel als de plechtigheden die daar aan vast zyn. Men oordeelt van gelyken over het Vormsel en het laatste Oliesel. Men voegt 'er wegens het Vormsel by, dat men daar in lastering spreekt tegen God, en dat het door een duivelsche ingeving is ingevoert. Zie daar ten naastenby den inhout van het geloof der oude Waldenzen, volgens de fragmenten of overgeblevene schriftstukken die de Prediker Leger in zyne historie heeft bygebragt. Onderstellende dat die Uittreksels volkomen geloofwaardig zyn, zal men noodwendig de scheidingeGa naar margenoot+ der Waldenzen van de Roomsche Kerk ten minsten in 't begin van de twaalfde eeuw moeten plaatsen; aangezien men, na een zeer wydlopig verslag der werken van den Antichrist, en van de misbruiken der Christen-Kerk in die eeuw, formeellyk verklaart,Ga naar voetnoot(d) dat men zich zo wel inwendig, als uitwendig van dien Antichrist afzondert. De oorzaak onzer afzonderinge, vervolgt men, is de wezentlyke waarheit des geloofs. Waarna menGa naar voetnoot(e) de dwalingen en de onreinigheden van den Antichrist nog wederom ophaalt. Volgens die onderstelling zal het ook waar zyn dat Valdo een Leerling der Waldenzen geweest is, in plaats dat men hem doorgaans voor hunnen MeesterGa naar margenoot+ houdt. M. Bossuet schynt niet veel acht te slaan op dieGa naar voetnoot(f) fragmenten door Leger bygebracht, en hy noemt dezen Schryver den stoutsten en onkundigsten aller menschen. Die overgeblevene stukken worden ook gewraakt om de taal waar in zy zyn geschreven, als de dewelke al te nieuw schynt te wezen, en te veel overeenkomst te hebben met het hedendaagsch Provençisch: 't geen waar is. Want wat waarschynelykheit is 'er, dat 'er in de brabbeltalen van de nabuurschap der Waldenzen verandering zou zyn gekomen, gelyk zulks blykt uit het geen ons van de oude boersche spraak van Provence, het Dauphiné, Savoyen enz. nog overig is, terwyl de Vaudoische spraak geduurende vyf of zes hondert jaren geen de minste verandering zou hebben ondergaan? Daarenboven is 'er veel overeenkomst van styl in alle die onderscheidene fragmenten. Overal steekt een en dezelve geest en trant door. Men voege hier by het geen M. BossuetGa naar voetnoot(g) heeft aangemerkt op het Milleloquium van S. Augustinus, 't welk in het uittreksel van het Boek over 't Vagevuur, in de Historie van Leger met het jaar 1126. getekent, onder den naam van Mille Parlement geciteert wordt, schoon die Verzameling eerst in de dertiende eeuw gemaakt is. Dat is een merkelyke misslag. De andere tegenwerpingen van dien Prelaat sla ik over, als mede al 't geen hy | |
[pagina 293]
| |
aanhaalt om te bewyzen dat de Waldenzen, die men verscheidene eeuwen eerder dan de Reformatie voor Gereformeerden wil doen doorgaan, den Godsdienst dien zy tegenwoordig belyden, alleen van Luther en Calvyn hebben ontfangen. Dat alles kan men lezen in het elfde boek van zyne Historie des Variations: maar hoe het ook wezen moge met de voorgemelde onderstelling, of met de enkele vervalsching, of met de volkomene geloofwaardigheit van de stukken die de Waldenzen, of hunne Historieschryvers voor hen, bybrengen, ik ga nu over tot eenige andere getuigenissen van hun Geloof, volgens de Belydenissen die daar van ons zyn ter hand gekomen. Ga naar margenoot+ In eene Geloofsbelydenisse, mede van den jare 1120., worden de Kanonyke Boeken van de H. Schriftuur aangehaalt, eveneens als in den Bybel der Protestanten. De Apocryphe Boeken vindt men daar ook in den zelven rang. Men verwerpt daar het Vagevuur, en alle de Overleveringen; men erkent daar geene andere Sacramenten dan den Doop en het Avondmaal. DeGa naar margenoot+ Geloofsbelydenisse van het jaar 1532., door Leger en anderen bygebragt, koomt genoegzaam overeen met de vereeniging die de Waldenzen met de Protestanten aangingen. Men lochent daar den vryen wille; het eedzweren wordt daar voor geoorlost gehouden; men erkent daar geene goede werken, dan alleen zulke die God uitdrukkelyk bevolen heeft. De Oorbiecht wordt daar in verworpen. Volgens die zelve Belydenisse mag een Christen het ampt van Magistraaten Rechter bekleeden; daar is geen bepaalde tyd meer tot het onderhouden van Vastendagen: niemant wordt voortaan uitgesloten van het huwelyk; een Dienaar der Kerke of Prediker mag goederen in eigendom bezitten; en men erkent geene andere Sacramenten dan Doop en Communie. De Waldenzen hielden ook voor rechtzinnig eene andere Belydenisse, dewelke in de Historie van Leger den tytel voert van Geloofsbelydenisse,Ga naar voetnoot(a) den Koning van Bohemen aangeboden door zyne onderdanen deGa naar margenoot+ Waldenzen, in 't jaar 1535. (de Waldenzen zyn hier of de afkomelingen der Hussiten, of Waldenzen die tot de Hussiten gevlucht waren.) Men vindt dat 'er omtrent dien zelven tyd betuigingen van vereeniging en broederschap aan de Waldenzen, zo van Provence als van de Valleyen, gedaan zyn door Melanchton, Bucerus, en Oecolampadius. Zedert is 'er geen onderscheit meer geweest tusschen de Vaudoizen en de Protestanten van Zwitserland en Geneve. De Belydenisse welke zy in den jare 1556. tegen de vervolgingen van hetGa naar margenoot+ Turynsche Hof opstelden, gelyk ook de geene die zy aan den Kardinaal Sadolet overgaven, zyn volstrekt overeenkomstig met het Geloof der Protestanten. Men verwerpt daar alle de overleveringen, alle de plechtigheden van de Mis, van den Doop, van de lykdiensten, en al 't geen de Roomsche Kerk wegens het Nachtmaal leert, enz. Meerder over deze stoffe te zeggen, zou onnodig zyn. By Leger kan men nalezen de Belydenisse der Waldenzen van Provence, aan Francois den Isten overgelevert in 't jaar 1544., als mede de verklaring der Waldenzen van eenige Valleyen in 't jaar 1603. gedaan, gelyk ook de BelydenisseGa naar margenoot+ van den jare 1655. In alle die Belydenissen en in veele andere door Leger aangehaalt, roemen de Waldenzen gestadiglyk op de oudheit van de leere hunner Kerken, die zo Calvinische leere: maar de Bisschop van Meaux betwist hun die oudheit met redenen waar in zo veel verstand als geleerdheit uitblinkt. Wat zyde zal men hier dan verkiezen? Myns oordeels deze, dat 'er namelyk, behalven Valdo en de afkomelingen zyner Secte, lang voor de Reformatie, en zelfs lang voor Valdo, in de valleyen en in de rotsen van Piemont vluchtelingen uit verscheidene Landen van Europa konnen geweest zyn, die als vyanden van de Roomsche Kerk waren verdreven en vervolgt, of om hunne dwalingen en gevoelens met de leere der Kerke strydig, of om hun geschreeuw tegen de Geestelyken, en tegen de misbruiken die zy meenden in den Christelyken Godsdienst te zyn ingeslopen; dat die van alle kanten allengskens verzamelde menigte hare verschillende gevoelens heeft onderhouden in het midden van veel onkunde en domheit; dat uit die onkunde veel ongestadigheit en onzekerheit kan ontstaan zyn; dat die valleyen altoos zyn gebleven de toevlucht der geenen die zich van het lichaam der Kerke afzonderden, tot dat de inwoonders der zelve zich eindelyk met de Protestanten hebben vereenigt. | |
[pagina 294]
| |
Voor dat ik tot de Discipline en 't Kerkgebruik der Waldenzen overga, zal ik iet aanhalen 't welk zeer merkwaardig is; namelyk dat zy reets ten tyde van Rainier den Bybel in de Fransche taal hadden. Die SchryverGa naar voetnoot(a) voegt 'er by, dat verscheidene Waldenzen het Nieuwe Testament van buiten konden opzeggen, en dat hy een zeer lompen boer gezien hadt, die het Boek Jobs van woord tot woord reciteerde. Maar, vervolgt hy, dewyl ze onkundige Leeken zyn, leggen zy de Heilige schrift gantsch averechts uit. Dit valt my niet moeilyk te geloven. Immers zyn 'er zo veele Leeraars die het niet beter maken. |
|