Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 5
(1736)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijVyfde hoofdstuk.
| |
[pagina 170]
| |
zy, dat zy de verborgenheit der Vleeschwordinge, met maar eene Natuur te stellen, dewyl 'er niet meer dan eene Jezus Christus God en Mensch is, beter verklaren dan de Latynen, die, zeggen zy, van die beide Natuuren zodanig spreken, als of zy van elkander afgescheiden waren, en geen waar geheel uitmaakten. 't Is ook in dien zin dat Dioscorus, die eenige al te harde uitdrukkingen van Eutyches verzacht heeft, zeide te erkennen dat Jezus ChristusGa naar voetnoot(a) uit twee Natuuren bestondt, maar niet dat hyGa naar voetnoot(b) twee Natuuren was; 't geen als rechtzinnig voorkoomt: want zy willen niet belyden dat 'er twee Natuuren in Jezus Christus zyn, uit vreeze van twee Jezussen teGa naar margenoot+ stellen. Ook twyfel ik niet, of, indien men het gevoelen van Eutyches eenige al te sterke uitdrukkingen ontnam, als mede de gevolgen die men 'er gemeenlyk uit trekt, men zou het lichtelyk met dat der Roomsche Kerke konnen overeenbrengen. Het gantsche verschil is veroorzaakt door de onderscheidene manieren waar op men zich van de woorden Natuur en Persoon bedient heeft: en de begeerte om staande te houden het geen men eens heeft voorgestelt, heeft Eutyches zyne opinie met hoofdigheit en grootspraak doen verdedigen. Zo dat men niet ten strengsten moet opvatten alle de spreekwyzen die hy gebruikt, maar liever dezelve verklaren en bepalen volgens zyn denkbeeld dat 'er maar eene Jezus Christus, en dus maar eene Natuur zyn konde, na dat de vereeniginge van beide de Natuuren, te weten de Goddelyke en de Menschelyke, op eene voor ons onbegrypelyke wyze geschiedt was. Want dat men aan Eutyches toeschryft, gelooft te hebben dat het lichaam van Jezus Christus Goddelyk was en van eene andere Natuur dan het onze, is veel eer een vergrotende wyze van spreken in een Prediker, die wilde zeggen dat het lichaam van Jezus Christus na de vereeniginge met de Goddelyke Natuur als vergood was, dan eene natuurlyke en wezentlyke waarheit. Men heeft echter met reden dat gevoelen veroordeelt, omdat men zich behoort te wachten van zulk soort van spreekwyzen, die men verkeerdelyk zou konnen uitleggen, en waar uit dwalingen in den Godsdienst zouden konnen ontstaan. Wat belangt de andere pointen vanGa naar margenoot+ geloof en ceremonien der Jacobiten, het geenGa naar voetnoot(c) Brerewood daar van verhaalt, wordt niet altoos waar bevonden. By voorbeeld, zy lochenen het Vagevuur niet, noch ook het gebed voor de doden, gelyk hy na Thomas de Jezu verzekert; maar zy zyn daar omtrent van 't zelfde gevoelen met de Grieken en de andere Oosterlingen. Het is ook onwaar, dat zy met ongerezen brood consacreren, ten ware men zulks van de Armeniers, en volgens Alvares van de Ethiopiers verstondt: want de ware Jacobiten, waar van wy hier spreeken, consacreren met gerezen brood; en ik twyfel niet of Gregorius XIII. die voornemens was te Rome een Collegie van Jacobiten op te rechten, gelyk 'er een voor de Maroniten is, zou hun hebben toegelaten met gerezen brood te consacreren, op die wyze als men het aan de Grieken heeft toegestaan. Wat de Biegt aangaat, 't is mede niet waar, dat die by hen niet in gebruik is: doch dewyl zy niet geloven dat dezelve van eene goddelyke instelling is, even als de meeste der andere Oosterlingen,Ga naar voetnoot(d) verzuimen zy ze te oefenen. Wat deGa naar voetnoot(e) Besnydenisse bretreft, zulks kan alleen waar zyn van eenige Cophten en Abyssynen; ook houden deze de Besnydenis eerder voor eene oude gewoonte, dan voor eenen Godsdienst-plicht. Daar is dan een groot onderscheitGa naar margenoot+ tusschen de Jacobiten, als men onder dien naam de Cophten, de Abyssynen, en de Armeniers verstaat, en tusschen die eigentlyk Jacobiten genaamt worden: want schoon zy alle het gevoelen van dienGa naar voetnoot(f) Jacob, waar van zy den naam voeren, omhelzen, verschillen zy | |
[pagina 171]
| |
echter van elkander in eenige ceremonien. Abraham Ecchellensis waant dat de Jacobiten, zo wel als de Latynen, geloven dat de Heilige Geest uitgaat van den Vader en van den Zoon: maar hy bedriegt zich in dit stuk, gelyk in veele andere zaken die het geloof en de gebruiken der Levantsche Christenen betreffen.’ Ga naar margenoot+ (Ik voege by 't geen P. Simon van de Jacobiten zegt,Ga naar voetnoot(a) dat zy voor den Doop het teken van 't Kruis op den arm en zelfs op het aangezicht van het te dopen kind drukken; dat zy geloven, ‘dat de zielen der rechtvaerdigen tot den dag des oordeels onder de aarde blyven, verwachtende de tweede komste van Jezus Christus, en dat de Engelen uit twee zelfstandigheden, vuur en licht, bestaan.’ De Jacobiten die in Syrien en daar om heen verspreid zyn, maken tegenwoordig nog meer dan vyftig duizent huisgezinnen uit. Brerewood brengt een citatie by, volgens welke men toen ter tyd het getal op hondert en zestigduizent rekende.) |
|