Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 5
(1736)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijTwede hoofdstuk.
| |
[pagina 137]
| |
gedaan te hebben, men hem voor het algemeen Oordeel uit de Helle kan trekken, met God voor hem te bidden. Ik meen echter, dat dat geloof, 't welk dat van Origenes zeer na by koomt, en door eenige nieuwe Grieken schynt omhelst te worden, het ware gevoelen der Iberiërs, die het Geloof der Grieksche Kerke nauwkeurig opvolgen, niet is: doch 't geen gelegenheit zal gegeven hebben om hun zulks toe te schryven, is dat zy niet meer dan een plaats hebben, daar zy de zielen der verdoemden, zo wel als die gemeent worden in het Vagevuur te zyn, stellen. Dewyl zy nu voor alle de zielen in die plaats, welke zy de Helle noemen, zonder onderscheit bidden, dat God dezelve van de straffen der Helle wil verlossen, en uit die duistere gevankenisse tot de plaatze des lichts en der blydschap, welke het Paradys is, overbrengen; is het niet moeielyk geweest daar uit te besluiten, dat zy de straffen der Helle niet voor eeuwig houden: 't geen echter met uitzonderinge moet verstaan worden, en alleen ten aanzien van zommige zielen, aan welke die plaats tot een Vagevuur dient. Ga naar margenoot+ De Iberiers zyn het ook wegens de Biegt met de Grieken eens, en spreken daar van op dezelve wyze’ (maar, volgens P. Zampi, biegten de Mingreliërs, die onder de Iberiërs moeten getelt worden, zeer zelden, zelf niet wanneer zy op 't sterven leggen. Hy voegt 'er by, dat de Priesters de Biegt zeer dier doen betalen. Ook wordt zy zeer verwaarloost, en dit, gelyk blykt, is eerder toe te schryven aan de gierigheit der Geestelyken, dan aan de onkunde en de armoede des volks.Ga naar margenoot+ Dewyl de Grieksche Priesters gewoon zyn zich van de angsten en zwakheden der Penitenten te bedienen, hen noodzakende hunne zonden door geschenken af te kopen, hebben de Papassen zulks nagevolgt, en het gebruik van de Biegt op prys te stellen ingevoert. Zie daar den waren oorsprong van dat misbruik. Die zelve Zendeling voegt 'er by, dat die volkeren gewoon zyn zich met een titulairen Biegtvader te vergenoegen, dien zy Moraguary heeten. Den tytel dien zy hem opdragen, betalen zy met eene vereeringe, en biegten nooit. Men heeft ook in gebruik de absolutie van voorgaande, tegenwoordige, en toekomende zonden te kopen, doch die vergevinge van zonden wordt zeer hoog aangerekent. De stervende nemen die absolutie mede naar de andere waerelt. Eindelyk zegt men ons, dat de Geestelyken zelve de Biegt schuwen, dewyl de meeste zich aan veelwyvery, hoerery, en overspel schuldig maken. In plaatze van te biechten, gaanGa naar margenoot+ zy zich in een rivier afwasschen, voor dat zy de Misse gaan lezen. Men kan een uitvoeriger verslag van die misbruikenGa naar voetnoot(a) in het Relaas van P. Zampi vinden.) Ik keer weder tot het Verhaal van P. Avitabolis. ‘Zy arbeiden op de allerplechtigste Feestdagen, zelfs op den dag der Geboorte onzes Heeren: doch dit wykt niet af van het gebruik der eerste eeuwen. Hunne manier van dopen isGa naar margenoot+ deze. Eerst leest de Priester een groot getal van gebeden over het kind; en gekomen zynde tot de woorden waar in wy de form van den Doop doen bestaan, houdt hy niet op, maar leest voort zonder het kind op dien tyd te dopen: maar zo ras het lezen volbragt is, ontkleedt men het kind, en het wordt eindelyk gedoopt door den Peet, en niet door den Priester; 't geen geschiedt zonder andere woorden uit te spreken, dan die reets een wyl te voren uitgesproken zyn. Zy bekommeren zich weinig over het ontfangen van den Doop. Zy herdopen de geenen die tot het Geloof wederkeeren, schoon zy te voren voor afvalligen verklaart zyn. De Priester alleen is by hen de ware Bedienaar des Doops:Ga naar voetnoot(b) invoegen dat by gebrek van Priesters de kinderen ongedoopt sterven: echter zyn eenige hunner Leeraren van gevoelen, dat in zulk een geval de Doop van de Moeder bestaan kan tot behoud van het kind. Zy bedienen het VormzelGa naar margenoot+ en het Nachtmaal aan de Kinderen te gelyk met den Doop. Zy biegten voor de eerste maal wanneer zy zich in 't huwelyk begeven, gelyk ook wanneer zy meenen dat zy sterven zullen: maar met vier woorden is hun Biegt gedaan. Indien een Priester, eenige onkuisheit gepleegt hebbende, zulks belydt, verbiedt hem de Biegtvader het doen van de Misse: maar doorgaans wachten zich | |
[pagina 138]
| |
de Priesters wel van hunne zonden te belyden.Ga naar voetnoot(a) Zy geven de Communie aan de kinderen die op sterven leggen, doch de bejaarden ontfangen dezelve zeer zelden. Zelfs sterven 'er veele zonder die te ontfangen. De Vorst dwingt de Geestelyken, de Bisschoppen niet uitgezondert, mede ten oorlog op te trekken: en op hun wederkomst celebreren zy de Misse, zonder eenige dispensatie van hun ongeregelt leven Zy zyn van gevoelen, dat men in yder Kerk op eenen dag niet meer dan eene Misse op eenen Altaar lezen moet. Zy Consacreren in houte bekers, enGa naar voetnoot(b) zy brengen het Nachtmaal aan de zieken zeer oneerbiedig, zonder eenig licht, en zonder eenige statie. Op zekere feestdagen wonen alle de Priesters de Misse van den Bisschop by, die hun dan het Nachtmaal in handen geeft, 't welke zy zelve aan den mond brengen. De Geestelyken lezen niet alle dagen het Getyboek: maar een of twee lezen het, terwyl de andere toeluisteren. Die het Officie leest, is gemeenlyk een Priester, doch de omstanders luisteren 'er den meesten tyd niet na. Het meerendeel der Iberiërs verstaat nauwlyks de beginselen van den Godsdienst. Indien zy by hunne vrouwen geen kinderen verwekken, verlaten zy ze met verlof der Priesteren, en trouwen met andere; dit doen zy ook inGa naar margenoot+ geval van overspel en huiskrakeel. Zy meenen dat 'er geen mirakelen meer geschieden in de Roomsche Kerk, enGa naar voetnoot(c) dat de Paus geene dispensatien kan verleenen, dan in zaken die tot het vastgestelde recht behoren, welke dan nog van geen groot gevolg wezen moeten. Ga naar voetnoot(d) Vader Avitabolis beschryft ook in dien zelven brief aan Paus Urbanus VIII. den Politiquen staat der Iberiers; en onder anderen merkt hy aan het grootGa naar margenoot+ gezag dat de Vorsten en Edellieden hebben: want de Princen, zonder zich over eenige Kerkelyke vrydommen te bekommeren, bedienen zich van de Priesters even als van hunne knegts. Zy hebben geene achtinge voor de Bisschoppen, en kastydenze als 't hun lust. Dat meer is, zy gehoorzamen niet aan den Patriarch, die den tytel van Catholyk of Algemeen aanneemt; en echter bekleedt de Patriarch den voorrang niet in het Geestelyke, maar de Vorst zelv, die volstrekt meester is, zo in 't tydelyke als in 't geestelyke. De Edelluiden handelen in hunne Heerlykheden met de Bisschoppen en Priesters van gelyken. De Prins heeft nevens de Bisschoppen zyne stem in het verkiezen van een Patriarch, en elk stemt zulk eenen als hy begeert. 's Vorsten wille, gelyk ook die van elk byzonder Landsheer, strekt den onderdanen tot een wet, en daar zyn geen Rechters tot onderzoek van zaken aangestelt. Zy weten ook van geene plakkaten, en ordonnantien om zich daar na te gedragen; zy laten zelfs geene getuigen toe. De Vorsten leven naar hun goeddunken met de goederen van hunne onderdanen, zo wel als met hunne personen. Eindelyk, de Patriarch van Constantinopolen zendt menigmaal Caloyers naar dat land, om de vyandschap der inwoonderen tegen den Paus gaande te houden. Die brief is in den jare 1631. aan Paus Urbanus VIII. door P. Avitabolis, dien toen te Goris in Georgien of Iberien was, geschreven; men heeft ook in het zelve boek van Galanus ingelascht de brieven van den Vorst der Georgianen aan Urbanus VIII., die in de Archiven van de Congregatie de Propaganda Fide te vinden zyn. Die Prins merkt onder andere zaken in zynen brief aan, dat het Geloof in zyne Staten zuiver is bewaart gebleven 't zedert Constantyn den Groten tot op zynen tyd toe, en hy biedt den Missionarissen van Romen een Kapelle aan, om daar in God te bidden voor hem. Die brief is opgestelt in het jaar 1629. Paus Urbanus antwoordde den Vorst, en deet 'er een brief by aan den Metropolitaan, Zacharias genaamt. 't Geen de Prins der Georgianen aan Paus Urbanus wegens het Geloof in zyne Staten 't zedert Keizer Constantyn schreef, koomt overeen met deGa naar voetnoot(e) Historie van Socrates.Ga naar voetnoot(f) En Balsa- | |
[pagina 139]
| |
mon stelt ook onder de opperste Kerken die van Iberien of Georgien, zonder eenig Hoofd, waar van zy afhangen, te erkennen. Hy merktaan, dat zulks geschiedde ten tyde van Pieter den Patriarch van Antiochien, door middel van een Synodaal Besluit; en dat toen die Kerk van die van Antiochien afhing. Om die reden was het, dat de Metropolitaan van Georgien den tytel van Patriarch aannam. Ga naar margenoot+ Galanus voegt by de Iberiers die van Colchide of Mengrelien, en zegt, dat gelyk zy buuren zyn, zy ook een en 't zelve geloof hebben, met dit onderscheit nogtans, dat de Mengreliers de gebergtens en de bosschen bewonende, nog ondeugender dan de Georgianen zyn. Zy zyn zo onkundig in de Religie, dat zy zelfs niet weten wat woorden vereischt worden tot den Doop, dien zy naar de manier der Georgianen bedienen; en om 'er meer plechtigheit aan toe te brengen, dopen zy zomwylen met wyn zonder inmenginge van water. Dit zy genoeg van de Georgianen gezegt. Het voorstellen van hun Geloof bevestigt dat der Grieken. Het zou niet moeilyk vallen te bewyzen, dat hun geloof zeer oud is, en zelf aan te tonen dat hunne manier van denGa naar margenoot+ Doop, het Huwelyk, en de andere Sacramenten te bedienen wettig is, schoon zy met het gebruik der Roomsche Kerke niet overeenkoomt. 't Geen wy hedendaags stoffe en form der Sacramenten onder ons noemen, moet niet tot een regel dienen voor andere Christen-Natien, waar aan die namen onbekent zyn. Het is zeker, dat de Oosterlingen geene andere form van die Sacramenten erkennen, dan de gebeeden die zy onder de Bedieninge doen. Ik hebbe onlangs een met de hand geschrevenGa naar voetnoot(a) Verhaal gelezen, 't welkGa naar margenoot+ men aan Vader Zampi Theatyner Monnik toeschryft, waar in van de onkunde en dwalingen dier volkeren zeer wydlopig gehandelt wordt, en wel voornamelyk van de Mengreliers, waar van de meeste Priesters, naar 't zeggen van dien Autheur, niet verzekert konnen zyn dat zy de Priesterlyke waardigheit waarlyk ontfangen hebben, aangezien het menigmaal gebeurt, dat hunne Verordeners niet gedoopt zyn geweest. De Bisschoppen, die gemeenlyk onwetenderGa naar margenoot+ zyn dan de Priesters, onderzoeken niet of zy bekwaam zyn, maar alleen of zy de Verordening konnen betalen, 't geen de waarde van een goed paard beloopt.’ (Onder die Bisschoppen, waar van de ondeugt nog groter is dan de onkunde, zyn 'er veele die het lezen zelfs niet magtig zyn, en, om niet beschaamt te staan, de Missen van buiten leeren. Ook zeggen zy ze niet op, zonder zich wel te doen betalen.) ‘DeGa naar margenoot+ Priesters mogen niet alleen trouwen, volgens het gebruik der Grieksche Kerke, voor dat zy geördent zyn, maar zich ook in een tweede huwelyk begeven, door middel van de dispensatie van hunnen Bisschop, waar voor zy een pistool betalen moeten.’ (zelfs mogen zy ten derden, ja ten vierden male trouwen, mids dat zy het dispensatiegeld telkens verdubbelen.) ‘De Patriarch zal ook geenen Bisschop ordenen, voor dat hy hem een somme van vyf hondert ryksdaalders heeft ter hand gestelt. (Zy geven dien Patriarch den naam van Catholicos, als die zyn Geestelyk gezag over het meerendeel dier volkeren oefent, zonder zich aan den Patriarch van Constantinopolen te laten gelegen zyn. Zo spreekt 'er Vader Zampi van.) ‘Zo dra iemantGa naar margenoot+ ziek is, ontbiedt hy een Priester, niet zo zeer tot zynen geestelyken Vader, want hy rept van de Biegt niet, als wel tot zynen Geneesmeester; deze houdt zich, onder het aandachtig doorbladeren van zeker boek, als of hy bezig ware met naar de ware oorzaak van de quaal te zoeken. De quaal nu schryft hy eindelyk toe aan de gramschap van het een of het ander hunner Beelden: want die volkeren geloven, dat hunne Beelden op hen vertoornt konnen worden. De ordonnantie van den Priester bestaat dan hier in, dat de zieke aan die Beeltenisse eene offerhande doen moet tot bevrediginge. Die offerhande bestaat in vee, of in geld, waar van niemant genot heeft dan de Priester alleen.Ga naar margenoot+ ‘In dat Relaas wordt daar en boven | |
[pagina 140]
| |
aangemerkt, dat zo ras een kind ter waerelt gekomen is, de Priester zich vergenoegt met het terstond te zalven, een kruis makende op het voorhoofd, en dat men den Doop uitstelt tot dat het kind omtrent twee jaaren bereikt heeft. Dan geschiedt de Doop met het kind in warm water te dompelen, en het vervolgens byna over alle de deelen des lichaams te besmeeren. Eindelyk geeft men het gewyd brood te eeten en wyn te drinken; dit schynt de oude manier van dopen te wezen, volgens welke men ter zelver tyd den Doop, het Vormzel, en het Nachtmaal toediende. Die volkeren geloven, dat de Doop voornamelyk bestaat in het zalven met de olie die door den Patriarch is geconsacreert: 't geen niet afwykt van de leere der Oosterlingen, die die zalvinge de volkomenheit van den Doop noemen. (Dewyl P. Simon van die ceremonie maar ter loops gewag maakt, zal ik uit het Verhaal van P. Zampi aanhalen de plechtigheden en gebruiken die de Mengreliers in hunnen Doop waarnemen. Onmiddelyk na de geboorte van een kind, maakt de Papas het teken van 't Kruis op deszelfs voorhoofd, acht dagen daar na zalft hy het met Mirone, dat hunne heilige olie is; doch men doopt het niet dan omtrent tweeGa naar margenoot+ jaren daar na, in dezer voegen. Men brengt het kind ter Kerke voor den Papas, die eerst den naam van het kind vraagt en een klein waschkaarsjen ontsteekt, en dan een geruimen tyd bezig is met gebeden te lezen en op te zeggen. Vervolgens ontkleed de doopheffer het kind, en steekt het gantsch naakt in een vlootjen vol laauw water, waar onder men olie van noten vermengt heeft, en wascht het over het geheele lyf, zonder dat de Papas 'er aanraakt, of een eenig woord spreekt. Maar na die algemeene afwasschinge, treedt hy toe, en geeft de Mirone over aan den peet, om het kind daar mede te zalven. Daar op besmeert de gevader het voorhoofd, den neus, de oogen, de ooren, de borst, den navel, de knien, de voetzolen, de hielen, de waayen, de billen, de lendenen, de ellebogen, de schouders, en den kruin van het hoofd. Daarna zet hy 't kind wederom in het tobbetjen, en geeft het een stuk gezegent brood te eeten, en wat wyn te drinken. Zo 't kind eet en drinkt, is het een goed teken. Het zal welvarend en sterk wezen. Eindelyk stelt de doopheffer het wicht wederom in handen van de moeder, zeggende tot driemaal toe, gy hebt het my als een Jood gegeven, en ik geeve het u als een Christen wederom. Geduurende die ceremonien zwygt de Papas ook stil. Eenige andere min merkwaardige byzonderheden sla ik over: men kan ze in het Verhaal van P. Zampi nalezen.) ‘Vader Zampi, die niet minder metGa naar margenoot+ vooroordeelen van de Godgeleertheit der Latynen bezet was dan de andere bovengemelde Missionarissen, deet hun verscheidene vragen met opzicht tot die zelve Godgeleertheit. Hy vroeg hun onder anderen, of, wanneer zy een Sacrament bedienden, zy wel een ware intentie om het te bedienen hadden? Dewyl zy nu niet weten wat die intentie zeggen wil,Ga naar voetnoot(a) twyfelt hy, of zy het brood en den wyn wel waarlyk consacreren. Voorts vroeg hy hun, waar in zy de vorm van de Consecratie deeden bestaan? Die vraage aan veelen onder hen gedaan hebbende, was 'er maar een die hem voldeet, en inderdaat de woorden van die Consecratie wist uit te spreeken. Maar men kan gemakkelyk begrypen, dat de Mengrelier, die P. Zampi in dat stuk voldeet, niet zo zeer volgens het gevoelen van zyne natie, als wel naar dat van den goeden Vader sprak. Iet dat meerder opmerkinge verdient, en nauwlyks gelooflyk voorkoomt, is het antwoord van een Mengrelisch Priester, aan wien de VaderGa naar voetnoot(b) vroeg, of na de Consecratie des broods en des wyns, dat brood en die wyn waarlyk verandert wierden in het Lichaam en het Bloed van Jezus Christus? Waarop de Priester grimlagchende antwoordde, dat men niet konde begrypen dat Jezus Christus den Hemel wederom zou verlaten om op de aarde te verschynen, en dat hy in een zo klein stukjen brood zou konnen besloten wor- | |
[pagina 141]
| |
den. Maar dit koomt gantsch niet overeen met het getuigenis dat P. Zampi elders wegens het geloof dier volkeren aangaande het Nachtmaal gegeven heeft. Dewyl ook die soorten van vragen niet te pas komen by de volkeren van den Levant, die immers van onze disputen over dit Sacrament niet onderrecht zyn, behoeft men zich niet te verwonderen, dat hunne antwoorden niet altoos met onze grondstellingen overeenkomen. Die Mengrelische Papas ging in dat geval alleen met zyne zinnen te rade, en antwoordde byna op dezelve wyze als de Capernaiten aan aan onzen Zaligmaker deeden, Quomodo potest hic nobis dare carnem suam. P. Zampi voegde by zyne vragen nog eene andere, welke immers zo onnut was als de voorgaande. Hy vroeg aan dien zelven Papas, of, in gevalle de Priester de woorden van de Consecratie vergat, de Misse dan wel van kracht ware? Waar op geantwoordt wierdt, Waarom niet? De Priester zou inderdaat zondigen; maar echter zou 'er aan de Misse niets ontbreeken. 't Is wonder dat een Zendeling zulke soorten van vragen doet aan volkeren die hy weet dat in eene diepe onkunde steeken, en die, verre van gevat te zyn op de geschillen welke zedert eenige eeuwen alleen in de scholen der Latynen verhandelt worden, niet dan een zeer flaauw denkbeeld van de gronden des Christelyken Godsdiensts hebben. Ga naar margenoot+ Maar 't geen den Vader Zampi meest ergerde, was dat hy zag hoe weinig eerbied de Papassen van Mengrelien voor het Sacrament des Nachtmaals hadden, het zelve niet gelyk wy bewarende in kostelyke vaten, maar in een kleinen lederen of linnen zak, dien zy altoos aan hunnen riem hebben hangen, en overal met zich omvoeren, om zich daar van by alle gelegenheden voor de kranken te bedienen.’ (Wanneer zy gaan slapen, leggen zy die beurs of dien zak onder hun hoofdpeuluwe.) ‘Zy maken zelfs geen zwarigheit van het te dragen te geven aan andere personen, 't zy man of vrouw: en dewyl het geconsacreerde brood hard is, breeken zy het in kleine brokjes om het te doen weeken, zich weinig bekreunende over de kruimels die van dat geconsacreerde brood op de aarde vallen, of aan hunne handen blyven hangen.’ (Menigmaal stoten zy het Brood tot poeder, weeken het in wyn, en geven dan dat gepulverizeert Reisgeld den zieken te drinken, biddende met eenen het Beeld waar voorzyGa naar voetnoot(a) eerbied hebben,Ga naar voetnoot(b) dat het hem toch niet doden wil. Hunne ruwheit gaat nog verder: weinige Mengreliers bedienen zich van dat Reisgeld, dewyl het in 't huis van een zieken voor een quaad voorteken gehouden wordt. In plaats van het aan den kranken te geven, doet men 't in een fles met wyn, of in een kleine Kalabas, waar op men vervolgens observatien maakt. Indien het brood naar den grond zinkt, is 't een teken dat de kranke sterven, maar zo het bovendryft, dat hy opkomen zal.) ‘Ik bekenne dat die volkeren geen eerbied genoeg hebben voor dat hoogwaardig Sacrament: maar het is ook niet billyk, dat men hun wil opleggen al den uiterlyken eerbied, dien men in de Westersche Kerke daar aan bewyst, aangezien zy dezel- | |
[pagina 142]
| |
ve redenen niet hebben om zulks te doen, zynde onder hen geene Berengariussen, noch Protestanten, die hen verplichten om die uiterlyke blyken van hun geloof te geven. Wy konnen van hen niet meer vergen dan 't geen in de eerste eeuwen der Kerke in gebruik was: Ook is het niets byzonders in de Mengreliers, dat zy het Sacrament, 't welk voor Reisgeld verstrekken moet, in een lederen zak besluiten. Dit ziet men mede by zommigen onder de ware Grieken, die het op dezelve wyze in hunne Kerken ter bewaringe aan de muur hangen.’ Ga naar margenoot+ (P. Zampi verhaalt, dat de Mengrelische Monniken nooit vleesch eeten, dat zy op eene zeer geregelde wyze vasten en bidden, doch dat zy zich met dat alles niet bekommeren over de zaligheit der zielen die hun zyn aanbetrouwt. Om iemant tot een Bere (dit 's de naam dien zy aan de Monniken geven) te maken, zetten zy hem, menigmaal nog maar een kind zynde, een kalot op die hem de ooren overdekt. Van dien tyd af moet hy zich van vleesch onthouden, en men beveelt aan de andere Beren de zorge over de opvoedinge van dien jongen Nieweling. Wat de Nonnen aangaat, zy bewaren niet alleen het Klooster niet, maar zelfs zyn zy aan het Kloosterleven niet meer verbonden dan voor zo verre het haar goeddunkt. Uit het verhaal van dien Missionaris blykt, dat de verzameling dier Nonnen bestaat uit meisjes die geen zin in 't huwelyk hebben, uit dienstmaagden die buiten huur zyn, uit verlepte weduwen, uit verstotene vrouwen, uit arme dochters die blyde zyn dat zy ergens onder dak konnen komen, en uit oude dorpelwyven die buiten dienst zyn. Haar veldteken is een zwarte kap en een kleed van dezelve verwe. Ga naar margenoot+ Tot vervullinge van 't geen P. Simon van de Misse der Mengreliers gezegt heeft, zal ik hier de beschryvinge daar van laten volgen. Men leest de Misse by hen in de Georgiaansche taal, welke P. Zampi de letterlyke noemt, (die taal is niet meer de gemeene). De Priester draagt de sieraden in een lederen zak, den wyn in een kalbas, een blein brood onder den arm, een waschkaars in de hand, en begint reets zyne Oremus wanneer hy gekomen is by de Kerk waar in hy de Mis lezen moet. Aan de Kerkdeur legt hy zyne vracht af, en slaat op het gewyde hout: dat hout is een dun plankjen omtrent een hand breed, en vier of vyf maal zo lang, waar op hy klopt om het volk by een te roepen; vervolgens luidt hy een klok, steekt zyne kaars aan, neemt zyn vracht weder op, gaat in de Kerk, en doet onder het hard opzeggen van eenige gebeeden zyne versierselen aan. Daar mede bekleed zynde, maakt hy den Altaar gereet, dat is, hy legt daar een doek over heen, zet een schotel, die voor het Kelkdekzel dient, ter zyde van het Evangelie, en naast den Brief eenen beker die voor den Kelk verstrekt; tusschen beide legt hy het brood dat hy consacreren moet. Die schikkinge gemaakt zynde, giet hy wyn in den Beker, neemt het brood, snydt 'er stukken af naar het merk toe, legt die stukken in den schotel, en daar bovenop de Camara, 't welk is eene sterre uit twee halve cirkels zaamgestelt. Indien hy te veel brood gesneden heeft, legt hy het overige aan een kant. Hy overdekt ook den schotel met een witten doek, gelyk mede den wyn. Daarna zich een weinig bezyden het Altaar begevende, laat hy zynen kasuifel achter af vallen, (te weten zo hy 'er een heeft) zegt eerst het Pater, dan den Brief, voorts het Evangelie, en gaat van daar met het Misboek in de hand, onder 't zingen van het Credo, tot in het midden van de Kerk, daar hy nog eenige Gebeeden voor het Offerdeel der Misse opzegt. Tot den Altaar wedergekeert, licht hy het kleed van den Schotel af, legt het op zyn hoofd, neemt den schotel in de linkerhand, en brengt dien aan zyn voorhoofd; met de rechter handt vat hy den Beker, en houdt hem tegen zyn borst. Dan nadert hy zeer langzaam naar de gemeente, tot in het midden van de Kerk, en dus de Processie met de Tekenen in de ronde doende, zingt hy den Lofzang dien zy denGa naar voetnoot(a) Chambynschen noemen, terwyl het volk neervalt of diepe buigingen maakt. De Processie geëindigt zynde en de Priester tot den Altaar wedergekeert, zet hy den Schotel en den Beker weder op hun plaats, neemt het kleed van zyn hoofd af, houdt het voor de Tekenen, zegt nog eenige gebeeden op, en spreekt eindelyk overluid, byna als of hy zong, de woorden der consecratie over het brood en den wyn uit. Met de Sterre, welke hy te voren over | |
[pagina 143]
| |
den Schotel en den Beker kruisgewyze gelegt heeft, maakt hy eenige kruissen over de Tekenen; met het geconsacreerde brood, dat hy tot boven zyn hoofd opheft onder het opzeggen van eenige Gebeeden, maakt hy drie andere kruissen, en steekt het vervolgens in zyn mond en kaauwt het. Indien 'er eenige kruimels van dat brood in den schotel overblyven, eet hy die ook op. Onder het drinken van den wyn, houdt hy den beker met beide zyne handen vast. 't Is byna onnodig aan te merken, dat in die Ceremonie de Dienstdoende Priester met zyn aanzicht naar de gemeente ziet, en dezelve tot devotie opwekt. Dit doet hy met het woord Suscit, 't welk beevinge betekent, en hier mede eindigt de Misse, volgens het verhaal van den gemelden Italiaanschen Missionaris. Het brood dat tot de Consecratie dient, is rond, en ten naasten by een once zwaar; het bestaat, zegt de Zendeling, uit meel, water, en wyn. Het merk van dat brood is eveneens als dat der Grieken van Constantinopolen. Ga naar margenoot+ Ik eindige deze beschryving der Mengrelische Misse met eenige misbruiken, waar uit de onkunde en de domheit van dat volk volkomelyk blyken. Een Priester die de Mis wil gaan doen, en de Kerk gesloten vindt, zet zyn waschkaars gerustelyk neder, en leest de Mis voor de deur. Indien 'er verscheidene komen om ze te lezen in dezelve Kerk, in plaats dat elk de zyne afzonderlyk doen zou, leezen zy zeGa naar voetnoot(a) alle te gelyk. Zy zyn zo hardnekkig in 't vasten, datze, zegt Tournefort, zich ten tweeden male zouden laten dopen, indien zy hunne vasten hadden afgebroken; en zy onthouden zich met zulk eene bygelovigheit van vleesch, dat zy zich inbeelden dat J.C. het Avondmaal met visch gedaan heeft, en dat hy nooit eenig vleesch heeft geproeft. In hunne schilderyen wordt het Nachtmaal als een maaltyd van visch verbeeld. By deze gelegenheit koomt my te binnen de buitensporigheit van zeker Hollandsch Schilder, die in zyn tafereel J.C. het Avondmaal met haring doet houden. Zeer bygelovig en onweetend zynde, houden zy ook veel van fabelen. Volgens den zelven Tournefort, voegen zy by het Evangelie van Jezus Christus nog een ander klein Evangelie, dat vol van buitensporigheden is, en, als men daar van oordeelen zal uit het kort uittrekzel dat die Reiziger daar van geeft, ten minsten zo vermakelyk voorkoomt als de gulde Legende, en die der welgelukzalige Maria a la Coque. Ik ga over tot het huwelyk der Georgianen.Ga naar margenoot+ Men ontmoet daar zeer byzondere gebruikelykheden in. 't Is als een contract van koop, naar het verhaal van onzen Missionaris, aangezien de nabestaande van de vrouwspersoon koop maken met dien die haar begeert, en de prys, waar voor zy ze aan hem leveren, zo min vastgestelt is als die van andere koopwaaren. By voorbeeld, een maagd moet veel meer kosten dan een weduwe, en bygevolg is een jonge maagd ook veel duurder dan een oude vryster. De bedongene somme in gereetheit zynde, recht de Vader van den Vryer een maaltyd aan, dan verschynt de toekomende Man met zyn geld, en betaalt zyne toekomende Vrouw, voor dat hy zich aan de tafel zet. Ter zelver tyd vertoont men hem een soort van huwelyksgave, ten naasten by van gelyke waarde als 't geen hem zyne bruid gekost heeft. Die huwlyksgave bestaat in meubelen en huisraad, in vee, klederen, slaven, enz. Dit is een overblyfzel van het gebruik der oude waerelt, waar in de vrouwspersonenGa naar margenoot+ op die wyze wierden uitgetrouwt. Men kan lichtelyk begrypen dat het Mengrelische vrouwspersonen van eenigen rang wezen moeten, die zo wel uitgezet worden. Na het gastmaal, begeeft zich de Bruid naar de woonplaats van den Bruidegom, verzelt van haare bloedverwanten, goede vriendinnen, enz. De trein wordt vervrolykt door het geluid van speeltuigen, en door een Georgiaansch muzyk: maar de geene die den koop van het Huwelyk hebben helpen sluiten, gaan vooruit, en haasten zich om den Bruidegom de aankomst van zyne Bruid te komen boodschappen. Men biedt hun terstond brood en wyn aan, zelfs vleesch. Dan schroeven zy, zonder in huis te komen, den wynfles los, en gieten den wyn rondom het huis uit. Die plenging word als geheiligt door hunne zegenwenschingen tot vrede en eenigheit der Gelieven. Die Boden keren vervolgens te rug, de Bruid te gemoed, en geleiden haar by den Bruidegom, in het vertrek daar de nabestaan- | |
[pagina 144]
| |
de en andere vrienden vergadert zyn. In het midden van dat vertrek staat op een tapyt, dat op den vloer legt, een kruik met wyn, en een ketel vol van deeg 't welk den MengreliërsGa naar voetnoot(a) voor brood verstrekt. De Bruid stoot die kruik met haaren voet om, en werpt het deeg met volle handen over de gantsche kamer heen. 't Is moeilyk te raden wat zulks beduiden mag. Zou het eene verbeelding van den overvloed en van de vruchtbaarheit des huwelyks wezen? of zou het te kennen geeven een recht, gelyk aan dat van eenen Overwinnaar die praaltekenen van zyne overwinningen begeert? of liever, zou het onmooglyk zyn dat zulks by een dom volk niets beduidde? Hoe het ook zy, die ceremonie wordt gevolgt van eene uitgelatene blydschap, waar in alle bruiloften, waar zy ook mogen voorvallen, overeenkomen. Maar het wezentlyke van het Echtsgeheim hebbe ik nog niet gemeld. Men zegt ons dat de Huwlyksplechtigheit in 't heimelyk geschiedt, uit vreze dat de tovenaars de gelieven mogten belezen. Zy stellen zich met een doopheffer voor den een of den anderen Priester, die het formulier by het licht van zyne aangestekene waschkaars leest. Men ziet daar op een tafel twee bloemkranssen, 't zy natuurlyk of versiert, met afhangende zyde linten en pluisjes van verscheidene kleuren; een tavaiole (dat is een dekkleed), een schaal vol wyn, eenige stukken brood, garen, en een naalde. De gevader legt het kleed over de hoofden van bruid en bruidegom, en naait hen met hunne klederen aan elkander vast, terwyl de Priester leest. Die zelve peet zet hun de kranssen op 't hoofd, verwisselende dezelve drie of viermaal van de een op de ander, volgens den inhoud van de gebeden die de Priester voorleest. Daarna neemt de doopheffer den schaal en het brood; steekt een stukjen in den mond des Bruidegoms, en een ander in dien van de Bruid, herhaalt dit tot zes maal toe, en eet het zevende stukjen, 't welk hy voor hem gehouden heeft, zelv op. Voorts laat hy het paar tot driemaal toe uit den schaal drinken, en gebruikt het overschot voor zich zelven. Ga naar margenoot+ Zie hier eene uitlegginge van eenige ceremonien. Het kleed 't welk de gelieven over 't hoofd gelegt word, is een zinnebeeld van het echtelyk byleger; het garen waar mede zy aan elkander gehecht zyn, verbeeldt hunne onderlinge vereeniging: maar dewyl de Echscheiding, de onkuisheit, en de veelwyvery by de Mengreliers in zwang gaan, zou men ook konnen zeggen dat de broosheit van het garen een zinnebeeld van de broosheit dier vereeniging was. Het geven van brood en wyn, waar mede de gemeenschap te kennen gegeven wordt, zou ook wel een verbastering konnen wezen van een oud godvruchtig gebruik, 't welk wil dat de getrouwden na den Huwlyks zegen de Communie zullen ontfangen. De peet drinkt en eet het geen het getrouwde paar overlaat, om te betekenen, zegt men, dat hy een soort van verwandschap met hen heeft aangegaan, dat hy de toekomende geschillen zal moeten byleggen, en zyn best doen tot het bevredigen van hunne gemoederen; een werk dat in Georgien en over al ruim zo moeilyk is, als dat van twee Godgeleerden, die elkander de Rechtzinnigheit betwisten, te verzoenen. In hunnen rouw gaan zy, volgens hetGa naar margenoot+ verhaal der Reizigers, wanhopig te werk. Men doet 'er niet dan schreyen, of liever vreeselyk huilen ter eere van de gestorvenen, en zich ter liefde van hen den baard en winkbraauwen glad af te scheeren, gelyk Vader Zampi ons zegt.Ga naar voetnoot(b) Een vrouw die haar man verliest, of ook wel een van haare naastbestaanden, scheurt haare klederen, ontkleed zich ter halver lyf naakt, rukt zich de hoofdhairen uit, quetst en kneust haar lyf, en krabt zich het aanzicht te schande. De mannen gedragen zich van gelyken, meer of min geweldig, naar de grootheit van het verlies of van andere omstandigheden; en die droefheit duurt veertig dagen met verminderinge van de toevallen, naar mate men meer en meer ten einde nadert. De eerste tien dagen vergaderen de bloedverwanten en de boezemvrienden op een gezetten tyd, om het lyk te beweenen. Volgens Chardin vervangen het geschreeuw, het gehuil, de vervoeringen van droefheit, de stilzwygendheit en de gelatenheit elkander beurt om beurt. Den tienden dag begraaft men den doden.Ga naar voetnoot(c) De Catholicos legt op de borst der lyken van zyne gezinte eenen brief, waarmede hy aan St. Pieter | |
[pagina 145]
| |
verzoekt hun de deure des Hemels te openen. Dat geschiedt zelfs voor dat men ze in den zweetdoek legt. Tournefort, die zulks verhaalt, voegt 'er by dat de Mahometanen het zelfde doen met opzicht tot Mahomet. Wat 'er van zy, op den veertigsten dag van den rouw geeft men een gastmaal aan de nabestaanden, de goede vrienden, en de buuren van den overledenen, waar in de vrouwen van de mannen worden afgezondert. De Bisschop doet een Zielmisse, en geniet voor zyn recht al 't geen tot des overledenens lyf behoorde. Ga naar margenoot+ Vader Archangelus LambertiGa naar voetnoot(a) zegt, dat men op sommige plaatzen van Mengrelien, uit eene barbaarsche liefdadigheit de hooftpeuluwe van onder het hoofd des stervenden, en zelf al 't geen het zou konnen ondersteunen, wegneemt, opdat die zieltogende te rasser zou stikken. Dat gebruik is zulk een volk waardig, by wien de luiden van rang het beuls-amptGa naar voetnoot(b) zo hoog in eere houden, dat zy het voor den schoonsten luister van hunne familie rekenen, een groot getal beulen onder hunne voorouders te konnen optellen. De beweegreden van dien roem is het valsche gevolg uit een zeer waarachtig beginsel getrokken, dat 'er niets zo schoon is dan de gerechtigheid te handhaven. Wyders dient aangemerkt, dat het gastmaal over de doden, en de veertig dagen van rouw ook getelt worden onder de gebruiken der oude Scythen, en 't is van deze of van hunne nabuuren dat de Mengreliers die barbaarsche gewoonte van den doot der zieltogenden te verhaasten, hebben overgeërft. Het eenigste middel tot hunne verontschuldiging zou weezen, dat men in hen een soort van barmhertigheit onderstelde, waar door zy de smerten en het lyden des stervenden kranken poogden te verkorten. Ga naar margenoot+ Ik zal geene beschryvinge doen van hunne meeste feestdagen, dewyl zy die met de andere Christenen, en voornamelyk met de Grieken, gemeen hebben. Ik zal dan alleen spreken van zommige dagen, die door eenig particulier gebruik, of door bygelovige observantien, van de andere onderscheiden worden. Dus vieren zy den eersten maandag van 't jaar, en dien van yder maand. Den eersten dag van 't jaar gaan de Amptenaars van het Hof in Processie voor hunnen Vorst heenen, met al 't geen tot hun ampt behoort. Dus ziet men, na de Kroon en de kleinodien, te voorschyn komen het paard van den Stalmeester, den os van den Aartsherder, den kookketel van den oppersten Kok, enz. De Bisschoppen en de Priesters volgen, en dat alles passeert de revue voor den Prins en zyn Hofgezin. Men stelt zich in eene linie, elk heeft een waschkaars in de hand, en men raakt al 't geen voorby gaat, devotelyk aan, want indien men die aanrakinge niet deet, zou men 't gantsche jaar ongelukkig zyn. Die bygelovigheit gaat over van het Hof tot op het Gemeen, 't welk diergelyke Processien nadoet. Hun Driekoningendag is merkwaardig door eene benedictie over de wateren, welke niet minder belagchelyk is. Een Priester, voorgegaan van een trompetter, gevolgt van eenen die de Kerkvaan draagt, van een ander die olie draagt, nevens een kalbas waar op vyf waschkaarssen kruisgewyze steeken, en van een derden die vuur en wierook draagt, begeeft zich naar de naastbygelegene rivier, leest op den kant van het water eenige gebeeden, steekt daar na het wierook in brand, giet olie op het water, en onsteekt eindelyk de vyf kaarssen van den kalbas, dien hy dan in de rivier laat dryven. Vervolgens werpt hy een kruis in 't water, doopt daar zyn wyquast in, en besproeit de omstanders die zich komen wasschen in dat gewyde water, waar van ydereen zo veel voorraat opdoet als zyne devotie medebrengt. Hun Feestdag van St. Agnis dient tot bevryding van oogqualen. Men gaat in de kerk geschenken offeren, elk naar zyn vermogen. De Priester ontfangt die vereeringen, en draait ze over het hoofd des geenen die ze doet, en die ze vervolgens het Beeld aanbiedt, opdat het hem tot beloning het gezicht spare. Op den dag der veertig Martelaren gaatGa naar margenoot+ de oudste der Beren, na het doen van een plechtig gebed, staan voor een tobbe vol water, die in het midden van de Kerk geplaatst is. In die tobbe dryst een vierkant kruis, dat op yder uitsteeksel met tien brandende kaarssen versiert is. De oude Bere doet een zeer eerbiedige buiging voor de tobbe, en bluscht die veertig kaarssen, de eene voor en de andere na, ter eere van die veertig Martelaren in het water uit. | |
[pagina 146]
| |
Ga naar margenoot+ De Maandag na Paaschen is by de Mengreliers de Feestdag der doden. 's Morgens vroeg doen de bloedverwanten van den overledenen een lam aan zyn graf brengen. De Priester wyd het, keelt het, en giet het bloed van 't dier over het graf; dit dient, meenen zy, om de ziel van den gestorvenen in rust te houden. Men geeft den Priester het hoofd en de pooten van het lam, en neemt al het overige metzich naar huis. Die ceremonie wordt gevolgt van een dootmaal, op het graf aangericht. De Priester zegent de spyzen, en ontsangt voor zyn deel eyeren, kaas, en brood, of Gom, behalven nog eenige ellen linnen die men hem vereert. Daarna wordt het gezelschap in twee hopen verdeelt. Als de maaltyd byna gedaan is, staat de eene party op, en gaat de andere al zingende begroeten. Dit gezelschap beantwoordt die beleeftheit met aan het ander drank en spyzen van zyne tafel toe te zenden, en gaat ook op zyn beurt de begroetinge doen. Vervolgens begeeft men zich aan 't danssen en zingen tot in den nacht toe, en dat alles uit liefde voor de doden en in den name des Heeren. Ga naar margenoot+ Op St. Pieters dag doen de Mengreliers nog een anderen Lykdienst, bestaande in het brengen van brood, peeren, en hazelnoten in de graven. De Priester gaat daar den zegen spreken over die gaven, en krygt aalmoessen daar voor ten loon. Zy doen ten naasten by het zelfde op Kersdag. Men zegt dat de bygelovigste onder hen op dien tyd duiven keelen, en het bloed daar van ten dienste der doden op het graf storten. Ga naar margenoot+ De Benedictie der Velden door middel van een tak met drie bladen, daar gom, wasch, en een klein aardbeziën takje aan vast is, door den Priester gewyd, en vervolgens in het midden van het veld geplant, is een Ceremonie van Maria Hemelvaartsdag. Het opofferen van eenige geiten ter eere van den Profeet Elias, dien zy aanroepen om een goeden oogst, is een ceremonie van zynen Feestdag. De Dag van St. Joris is genoeg onderscheiden door eene gewoonte die zeer merkwaardig is, en met de neigingen van het volk volkomelyk overeenkoomt. In de onderstellinge dat die Heilig nooit nalaat eenmaal 's jaars (dat is op zynen Feestdag) een os te steelen, wil elk het werk van den Heilig voorkomen, en doet vyftien dagen lang zyn best om die van zynen buurman te roven. Men moet aanmerken dat de Priesters helpen tot den diefstal, dien zy vervolgens schuiven op St. Joris, met denGa naar margenoot+ Os by nacht in de Kerk te dryven. 't Is een guitestukjen: de Priesters bekennen 't zelve: maar dewyl 's volks averechtsche devotie daar door gaande gehouden wordt, bedienen zy zich daar van. En gemerkt de eene bedriegery gemeenlyk door de andere wordt staande gehouden, verbieden zy de onwetende menigte te naderen tot de plaats daar het mirakel geschieden moet, onder voorwendzel dat de Heilig, geene getuigen willende hebben, alle de geenen die op zulk een tyd zyne Kerk naderen, omhalsbrengt. Die godloze gewoonte steunt daar op, dat eertyds, volgens hun verhaal, zeker Heiden die aan de Mirakelen van den Heilig geen geloof sloeg, al spottende zeide, ik zal aan de mirakelen van St. Joris geloven, indien hy kan maken dat 'er morgen tot mynent zekere Os, dien hy beschreef, gevonden werdt. Men vatte den Heiden by zyn woord. Den volgenden nacht verscheen de Os, die meer dan hondert mylen van daar was, reets op de bestemde plaats. Ter gedachtenisse van dat gebeurde, bouwde men daar een Kerk, welke toen P. Zampi schreef, nog zeer ryk was, en in groot aanzien by die halve Christenen, en by de Ongelovigen. Die achtinge koomt voort uit de vreeze, welke de eene zo wel als de andere voor St. Joris hebben, en door de Priesters, gelyk aangemerkt is, behendiglyk onderhouden wordt. Op den dag van het Feest offert menGa naar margenoot+ aan St. Joris den Os dien hy gestolen heeft. Daar na wordt dat slacht-offer in verscheidene stukken verdeelt, die aan de Vorsten van Georgien, aan de Grooten, en aan de Beren of Monniken gezonden worden. Ik moest niet vergeten, dat, voormen den Os geheel afmaakt, men verscheidene voorzeggingen doet uit de bewegingen, en uit de in- en uitwendige gesteltheit der deelen van het dier. Dewyl ik van de offerhanden der Mengreliers heb begonnen te gewagen, zal ik hier beschryven hunne Oquamiris, een soort van offerhanden, gelyk die der Feesten: de eene zo wel als de andere zyn van hetGa naar voetnoot(a) Heidendom, of | |
[pagina 147]
| |
van het Jodendom ontleent. De merkwaardigste is die waar in de Priester, na eenige gebeeden over den Os, of eenig ander dier dat hy offeren moet, te hebben uitgesproken, het beest met de vlam van een waschkaars op vyf plaatzen tot in de huid brandt, het vervolgens omleidt om den persoon voor wien dat slachtoffer gedaan moet worden, en 't zelve eindelyk slacht, en het vleesch laat kooken, 't welk men daar na op een tafel zet. Dan plaatst zich het volk van den huize rondom de tafel, elk met een waschkaars in de hand. De persoon, die het voorwerp van de offerhande is, knielt neder voor de tafel, houdende ook een kaars in zyne hand, terwyl de Priester zyne gebeden doet. Wanneer hy met bidden ophoudt, werpt de ander die op zyn knien legt, als ook zyne nabestaande of vrienden, wierook in het vuur dat ter zyde van het slachtoffer is. De Priester snydt een stuk van het geslachte, draait het over 't hoofd des geenen die de offerhande verzogt heeft, en doet hem van dat vleesch eeten; waar na de verzamelde vrienden, tot hem naderende, hunne waschkaarssen mede rondom zyn hooft draajen, en dezelve ook in het zelfde vuur werpen, waar in zy den wierook geworpen hebben. Alle de geenen die de devotie bywonen, mogen van het slachtoffer eeten, doch iet mede te nemen is hun verboden. Het overschot koomt den Offeraar toe. Eene andere Oquamiri, welke voor de doden geschiedt, heeft niets byzonders dan de gewoonte van eenige bloedige offerhanden te doen, waar op men olie en wyn giet, onder een gemengt zynde. Men offert ook wyn aan de Heiligen, en dat geschiedt op veelerleye wyzen, waar van de beschryvinge van zeer weinig aangelegenheit zou zyn. Ik zal alleen zeggen, dat zy behalven den wyn, ook een speenvarken en een haanGa naar margenoot+ aan St. Michiel opofferen, en dat de Oquamiri, welke zy in den wynoogst voor St. Joris doen, bestaat in een geschenk van wyn, gedaan in een zekere maat die twintig schroefflesschen houdt, welke wyn niet dan na Pinxter op den Feestdag van St. Pieter gedronken wordt. Thans brengt het Hoofd des huisgezins een weinig van dien wyn naar de Kerk van St. Joris, en doet zyn gebed voor dien Heilig, waar na hy tot zynent wederkeert, en met zyne familie naar de kelder gaat. Daar zetten zy zich alle te zamen rondom de ton die den Heilig is toegewyd. De Huisvader legt op die ton brood, kaas, en bieslook, en doet nog een gebed. Eindelyk slacht hy een varken of een geitjen, en stort een gedeelte van het bloed rondom de ton. Dat alles eindigt met eeten en drinken. Zy hebben ook het gebruik van drankofferen,Ga naar margenoot+ dat is, voor dat zy zich aan de tafel zetten, neemen zy van den wyn die eerst ingeschonken wordt, en storten daar van een gedeelte uit, na dat zy den naam van God aangeroepen, en het gantsche gezelschap gegroet hebben. Ik hebbe maar een woord te zeggenGa naar margenoot+ van het kruis-teken dat die volkeren maken. Zy doen 't aan tafel, wanneer zy niezen, wanneer de klok luidt, enz. Als zy voorby een Kerk gaan, maken zy het kruisteken zonder daar in te treden, en draajen zich om naar de vier deelen van de waerelt. Zy maken hunne kruisjes van de rechter naar de linker zyde, even als alle de Grieken; waar op P. Zampi christelyk aanmerkt, dat zulks bewyst dat zy van de Benedictie of den zegen, tot de maledictie of den vloek zyn overgegaan. Indien de Abassen en Circassen, nabuurigeGa naar margenoot+ volkeren van Mengrelien, zich niet voor Christenen uitgaven, men zou hen daar nimmer voor aanzien. Uitgenomen dat zy den naam dragen, en dat eenige Priesters van het Grieksche Kerkgebruik hen zomwylen bezoeken om den Doop te bedienen, en hen te onderwyzen, voor zo veel hunne eigene domheit zulks toelaat, vindt men by die volkeren niets dat naar het Christendom zweemt. Zy onderhouden eenig soort van vasten, en brengen spyzen op de graven hunner doden. Brerewood zegt ons, dat de aanzienelykste onder die Naamchristenen niet in de Kerk komen voor dat zy 60 jaren bereikt hebben, dat is, wanneer de ouderdom hun de kracht en den moed tot roven en steelen begint te ontneemen. Maar zouden die Cirkassen ook Kerken hebben? Wat 'er van zy, de roof maakt hunne gantsche bezigheit uit, en is zelfs de grondslag van hunne zamenleving, dewyl zy elkander besteelen, zonder vreeze voor straf, en zelfs om zich te doen achten en eeren. Men voege hier by, dat zy door dootslag en moorderyen reputatie verkrygen. Hunne huwelyken bestaan door elkander het jawoord te geven in de tegenwoordigheit van eenige getuigen. De vereering, die de toekomende man aan den vader van zyne toekomende vrouw doet, geeft de klem aan dat woordelyk contract: want, | |
[pagina 148]
| |
voegt men 'er by, zonder die vereeringen zou men geen vrouw konnen krygen. De rouw begint met het schreeuwen en huilen der geenen die omtrent den doden zyn. De nabestaande geesselen zich, de vrouwen krabben zich, terwyl de Priester over het lyk zingt, en het zelve bewierookt. Vervolgens zetten zy eeten op het graf, gelyk gezegt is. Dat graf is met een hoop aarde versiert. De Abassen geven hunne doden tot kisten stammen van bomen die daar toe uitgehoolt zyn; die kisten hangen zy aan wyngaard-ranken op. |
|