Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 5
(1736)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijTiende hoofdstuk,
| |
[pagina 103]
| |
gewoonte in hunne Kerk, en eene navolging van Jezus Christus Presentatie in den Tempel van Jeruzalem. Wanneer echter het kind in dootsgevaar is, doopt men het eerder, uit vreeze, zeggen zy, dat het niet buiten het licht sterve. De Priester nadert tot het portaal van de Kerk, om het kind aan te neemen, en het den zegen of de Benedictie te geven gelyk eertyds St. Simeon aan Jezus Christus deedt. Daar ter plaatze tekent hy het reets met een teken van 't kruis op het voorhoofd, op den mond, en op de borst. Door deze voorafgaande Ceremonie nu is het in staat gestelt om den Doop te ontfangen, en dat heet men een kindGa naar voetnoot(a) Verzegelen. Op die eerste plechtigheit volgt een gebed van den Priester. Vervolgens neemt hy het kind tusschen zyne armen, en heft het op voor de deur van de Kerk, of voor het Beeld van de heilige Maagd, onder 't maken van eenige kruisjes over het zelve. De Doop geschiedt door een drievoudige indompeling: maar voor de toedieninge van het Sacrament,Ga naar voetnoot(b) blaast de Priester driemalen over het kind, als om het te bezweren en van den Duivel te verlossen, voorts steekt hy het driewerf in het Doopbekken, noemende by elke indompeling den naam van een persoon der Drie-Eenheit.Ga naar voetnoot(c) De ouders of bloedvrienden, die het kind ten Doop aanbieden, dragen zorge dat het Doop-water warm gemaakt werde, en werpen daar veele bloemen van eene aangename geur in. Terwyl dat water warm wordt, zegent de Priester het zelve met een gebed, blaast daar op, en giet 'er olie onder. Met die zelve olie zalft hy het kindGa naar voetnoot(d) kruisgewyze: de olie is het teken van 's menschen verzoeninge met God. Die zalvinge geschiedt door den Priester aan het voorhooft, op de borst, rondom de ooren, en op den rug, onder het uitspreken van deze woorden, de dienaar van God is gezalft: by de zalvinge van de borst of maag zegt hy, ter genezinge der ziele en des lichaams; by die der ooren voegt hy 'er by, opdat het geloof door het gehoor ingaa. ‘Als 'er een zoon gedoopt wordt, zegtGa naar margenoot+ Ricaut, staat de Peet of Doopheffer aan het Doopvat; is het een dochter, vertoont zich daar de Peete of Doophefster. De een zo wel als de ander meent volstrektelyk verplicht te zyn om voor de opvoedinge van het kind te zorgen, even of zy daar van inderdaat de Vader en Moeder waren.’ Indien zy zich van dien plicht nauwkeurig quyten, zyn zy, ten minsten daar in, veel beter Christenen dan men elders vindt. Die het kind ten Doop gepresenteert hebben, maken geen huwelyksverbintenisse met elkander. ‘Een Peet, volgens den zelven Ricaut, mag niet trouwen met de weduwe van zynen Gevader, noch de zoon van geenen met de dochter van deezen...... De familien die zich door die Ceremonie vereenigt hebben, zouden niet aan elkander durven huwelyken, dan na verloop van eenige generatien, ten ware zy zich wilden schuldig maken aan bloedschande, en de Kerkelyke Censuren ondergaan. Alle die schroomachtigheit heeft maar een eenigen oorsprong. Het scheen namelyk oneerlyk te zyn, dat een man zich in den echtzou begeeven met eene dochter welke hy zelv onder den Doop hadt gehouden. In de drievoudige indompeling moetGa naar margenoot+ men, volgens de Grieken, aanmerken de doot, de opstandinge, en de onsterfelykheit van een Christen. De eerste indompeling begraaft den ouden mensch, de tweede maakt hem weder levendig, en de der- | |
[pagina 104]
| |
de verheft hem ten eeuwigen leven. Deeze Allegorie, waarmede de Grieksche Kerk den Doop heeft willen uitbeelden; het klaar bewys dat zy gelooft heeft de Drie-Eenheit daar in te vinden door de overeenkomst van drie indompelingen met drie personen; het onderscheid dat zy van ouds door die indompelingen maakte tusschen de Rechtzinnigen, en zekere Ketters die de Drie-Eenheit lochenden; dat alles, ondersteunt en versterkt door eene lange en oude overlevering, kan de Grieken overtuigt hebben, dat het gieten van water of de besprenging, welke by ons op het hooft der kinderen geschiedt, niet genoeg is tot den Doop. Men verzekert zelf, dat veele Grieken hunne vooroordeelen zo verre laten gaan, dat zy de Latynen, die tot hen overgaan, herdopen. Andere, naar 't verhaal van eenGa naar voetnoot(a) Zendeling, vergenoegen zich met hen te doen herzalven. Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot(b) De Grieken dopen en vormen te gelyk; maar voor dat ik van die Plechtigheit spreke, zal ik eerst beschryven de manier waar op men de Zalf-olie maakt. ‘Ga naar voetnoot(c) De goede Vrydag is vastgestelt tot de Consecratie dier heilige Olie. De Bisschop, of de Aartsbisschop maakt daar van zo veel als hy voor het gantsche jaar nodig oordeelt. Die Olie is byna zo dik als boter. De gemeene Olie maakt daar het grootste gedeelte van uit.’Ga naar voetnoot(d) Men mengt daar verscheidene speceryen onder. De Priester, tusschen twee Diakens gaande, die denGa naar voetnoot(e) waajer in de hand houden, en voorgetreden van den Huisdiaken en andere Diakonen met lampen in de hand, draagt die Compositie in eene albaste doos, of liever in een klein vat dat dien naam draagt, om dat het eertyds vanGa naar voetnoot(f) albast of marmer was, schoon het hedendaagsch van glas of kristal is enz. Aan de deur des Heiligdoms gekomen zynde, biedt hy het vat, met een doek overdekt, den Bisschop aan, die het op de Heilige Tafel aan de linkerhand nederzet. Dan zegt een der Diakens, laten wy onze gebeeden doen aan den Heere. Vervolgens nadert de Prelaat tot den rand dier Heilige Tafel, en den doek van deGa naar voetnoot(g) Zalf-Olie afgeligt hebbende, consacreert hy die Olie, en wydt ze door een drievoudig Kruis-teken, waar op een lang gebed volgt. Ik moet hier aanmerken, dat men in dat gebed de Zalf-olie niet alleen vergelykt met de olie en de zalvingen van het Jodendom, maar dat men daar in ook verzekertGa naar voetnoot(h) dat de Apostelen gezalft zyn geweest, even als de Priesters van het oude Testament. Wat 'er van zy, de uitdrukkingen in dat gebed zyn zeer sterk en krachtig. De Apostelen vormden of bevestigdenGa naar margenoot+ de Nieuwbekeerden alleenlyk met de oplegginge der handen, waar op toen ter tyd de zichtbare en onmiddelyke invloed van den H. Geest volgde. Toen de uitwerkzelen van dien invloed zich niet langer uiterlyk openbaarden, stelde de Kerk daar andere uiterlyke tekenen in de plaats, om aan de Gelovigen te verbeelden 't geen de genade van den Heiligen Geest in haar moest werken; dit nu is de oorsprong van de Zalf-olie. Na het laatste Gebed desGa naar margenoot+ Doops, vormt men het kind op de volgende wyzeGa naar voetnoot(i). Zie hier het zegel van de gave des H. Geestes, zegt de Priester, terwyl hy kruisgewyze het voorhoofd, de oogen, de neusgaten, den mond, de ooren, de borst, de handen, en de voeten van het kind met de Zalf-olie bestrykt. Ik zal met weinig woorden aantekenen het onderscheit tusschen de Vorminge der Grieken en die der Latynen. 1. De Latynen | |
[pagina 105]
| |
doen het teken der Vorminge alleen aan het voorhoofd. 2. Het formulier van deeze is een weinig nadrukkelyker. 3. By de Latynen heeft de Bisschop alleen het recht van te vormen. Ga naar margenoot+ ‘Ga naar voetnoot(a) Zeven dagen na den Doop brengt men het kind in de Kerk om de afwasschinge te doen. De Priester wascht niet alleen, onder het opzeggen van de gebeeden in het Ritueel of Kerkgewoonteboek voorgeschreven, het hembd van 't kind, maar reinigt het kind zelv met een nieuwe spongie, of met zuiver linnen, en zend het te rug met deze woorden, nu zyt gy gedoopt, van het Hemelsch licht bestraalt, gewapent met het Sacrament des Vormzels, geheiligt en gewasschen in den name des Vaders, des Zoons, en des H. Geestes.’ Ga naar margenoot+ Dat de Biegt by de Grieken in gebruik zy, daar aan kan men redelyker wyze niet twyfelen. Een hedendaagsch Protestant pryst die praktyk zeer, en houd zeGa naar voetnoot(b) voor een der grootste steunzels van de Oostersche Kerk. 't Is op dien spil, zegt hy, dat de Geestelyke Staatkunde draait. Zonder dat behulp zou de Geestelykheit nauwlyks eenig gezag over de conscientien hebben, en zeer zelden de misdaden konnen beteugelen in een land, daar de waereltlyke arm der Ongelovigen tot een toevlucht zou dienen tegen de verontwaardiging van de Bedienaars der Religie. Hy gaat verder. Hy durft de Biegt noemen eene Evangelische Inzettinge, een wonderbaar middel om de devotie te ontsteken ..... waar van men het gebruik verworpen heeft na dat men deszelfs misbruik bemerkt hadt. Waarom verwierp men ook niet het gebruik van God te bidden? daar omtrent is immers zo veel misbruik ingeslopen. Veele Secten begeven zich tot zinnelooze buitensporigheden, onder voorwendzel van meditatien en goddelyke bespiegelingen. Daar worden zelf misbruiken begaan in zich in 't openbaar in de Kerken te verzamelen. 't Is inderdaat de streng te verre getrokken, wanneer men het goede afkeurt, onder voorwendzel van het quade, dat daar onder schuilt, te stuiten. De Biegt moet viermaal 's jaars geschiedenGa naar margenoot+ voor een Priester die wettig geordent is, en aan wien de Bisschop de magt van de Biegt te horen verleent heeftGa naar voetnoot(c). Die zyne zonden belyden wil, begeeft zich tot den Priester, en deze, hem ondervraagt hebbende, geleidt hem in een afgelegen hoek van de Kerk.Ga naar voetnoot(d) De penitent of boetdoende zit daar neder blootshoofds. De Biegtvader verklaart eerst aan den Penitent, datGa naar voetnoot(e) de Engel des Heeren daar tegenwoordig is om zyne Belydenisse te ontfangen: draag zorge, voegt hy 'er by, dat doch geene schaamte of eenige andere beweegreden u verhindere uwe zonden te openbaren. Ik ben een mensch en een zondaar gelyk gy. Terwyl de Boetdoende biegt, vaart de Biegtvader voort met hem aan te manen dat hy niets zal verbergen. De oplegging van Boete volgt op de Biegt. Zy bestaat in een zeker getal van dagen te vasten, en aalmoessen te doen.Ga naar voetnoot(f) Ricaut voegt daar by de bedevaarten, en het opleggen van eenige andere diergelyke boeten. De straffen die de Biegtvader oplegt, zyn tegenwoordig veel gematigder dan eertyds. Ga naar voetnoot(g) Na de Biegt geeft de Priester deGa naar margenoot+ Absolutie in deze bewoordingen. Uit kracht van het vermogen dat de Apostelen van J.C. ontfangen hebben, 't welk zy hebben overgegeven aan de Bisschoppen, en dat myn Bisschop my voor het tegenwoordige heeft verleent, absolvere ik u in den name des Vaders, des Zoons, en des H. Geestes, en ik verklare u dat uw deel is met de rechtvaerdigen. Vervolgens leest hy een gebed boven het hoofd van den Penitent, die daar op den Biegtvader eenig geld in de hand steekt. De Priesters en alle die geördent zyn,Ga naar margenoot+ zyn verplicht eens 's maands te biegten, en het volk eens 's jaars, voor het aangaan van de groote Vasten van Paaschen. Ik voeg 'er by, dat de Grieken de Biegt aan de zieken en zwakken uitdrukkelyk aanbeveelen, als een krachtig en noodwendig middel om de ziel te vertroosten en het geweten te bevredigen. Zie daar het geen ik den Lezer te zeg- | |
[pagina 106]
| |
gen hadt wegens de Biegt der Grieken: maar indien menGa naar voetnoot(a) een verstandig enGa naar margenoot+ verlicht Reiziger geloven moet, gaat de Biegt zeer gebrekkelyk en ongeregelt toe, zo wel aan de zyde van den Biegtvader, als aan die van den Penitent. ‘De Papassen, die het ampt van Biegtvaders bekleeden, verstaan zelf de form der Absolutie niet. Indien een Penitent bekent gestolen te hebben, vragen zy terstond of de diefstal begaan is aan een inwooner of aan een vreemdeling. Antwoordt de Penitent dat het aan een vreemdeling gepleegt is, dat is geen zonde, zegt de Papas, zo wy den buit te zamen deelen.’ Dat zyn de gevolgen van de onkunde en de armoede derGa naar margenoot+ Grieken. Het vooroordeel, dat de onkunde in hen verwekt, doet hen ook twyfelen aan de deugdelykheit van de Biegt der Latynen, die zelfs by hen als een zonde te boek staat. Doch men moet niet te luid roepen over die onwetenheit. Hoe veele menschen ziet men niet onder de Roomsgezinden, die deGa naar voetnoot(b) baarblykelykste waarheden verwerpen zouden, indien zy ze uit den mond van een zo genaamt kettersch Prediker hoorden? Hoe veele Geestelyken, die geneigt zyn van ketterye verdagt te houden, en zelf te excommuniceren de geenen die met luiden van eene andere GemeenteGa naar voetnoot(c) gemeenzaam verkeeren, en daar onder leven, of die met die Filosofische vryheit spreken, welke in de voorgaande eeuw de allerklaarste waarheden heeft doen ontdekken? Ga naar margenoot+ De weigering van zich aan de Godsdienst-plichten, en zelfs eenvoudiglyk aan de Wetten der Kerke te onderwerpen, maakt de onboetvaardigheit, en de ongehoorzaamheit uit: de eene zo wel als de andere sleept de Excommunicatie na zich. Christophorus AngelusGa naar voetnoot(d) geeft in weinig woorden het formulier van die Excommunicatie op, waar door de geëxcommuniceerde wordt afgescheiden van het lichaam der Kerke, berooft van de vereeniginge met den Vader, den Zoon, en den Heiligen Geest, afgesneden van alle gemeenschap met de drie hondert en achtien Vaders van het eerste Concilie van Nicea, en met de Heiligen; verzonden tot de gemeenschap met den Duivel en den verrader Judas, en eindelyk veroordeelt om na zyn doot hard te blyven als een steen, of als yzer, indien by zich niet bekeert. De Grieken vertellen wonderlyke dingen van die arme geëxcommuniceerden, maar voor dat ik daar van melde, moet ik het Formulier vanGa naar margenoot+ Excommunicatie, 't welk by Ricaut gevonden wordt, aanwyzen.Ga naar voetnoot(e) Het is vervult met de allerverschrikkelykste vervloekingen, en zo het den geëxcommuniceerden niet direct van het genot der vier Hoofdstoffen berooft, ten minsten zendt het hem veel meer qualen op 't lyf, dan nodig is om dat genot onverdragelyk te vinden: waar na het hem nog de begrafenisse na zyn doot ontzegt. Ik ben overtuigt, dat zulke verschrikkelyke denkbeelden veel helpen om de Grieken eenigzins in hun plicht te houden; waar by koomt het geen men van de lyken der onboetvaerdig gestorvene geëxcommuniceerden verhaalt, dat zy namentlyk niet konnen verrotten zo lang zy van de Excommunicatie niet ontheft worden. De Duivel vaart, naar 't zeggen der Grieken, in dieGa naar voetnoot(f) geëxcommuniceerden, bezield hen, en doet hen werken naar zyn believen. Men | |
[pagina 107]
| |
Ga naar margenoot+ noemt die zo bezielde lyken Vroucolaquen, een zaamgesteld woord van bourca of vrouca, 't welk, zegt men, modder of slyk betekent, en van laccos, dat kuil of graf zeggen wil. De Historie dier waargeesten vervat even zo veel bedriegeryen en looze streeken als die van onze spoken en nachtgezichten. Maar 't zy hoe 't zy, het volk wordt daar door zo gedwee en gehoorzaam, dat de Papassen niet anders behoeven te doen dan met den Ban of de Excommunicatie te dreigen, om alles te verkrygen dat zy begeeren: en aan den anderen kant is de armoede van die ongelukkige Papassen zo groot, dat zy genoodzaakt zyn zo wel de straf als de absolutie op prys te stellen, en alle die guiteryen te verzinnen, om zich in die achtinge te houden, welke, gelyk ik reets te kennen gaf, voordeelig is aan het Grieksche Christendom. Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot(a) Christophorus Angelus maakt ook gewag van die geëxcommuniceerde dooden, die op 't einde van 't jaarGa naar voetnoot(b) Tympanitiquen worden. Dat is dat hun buik, als men 'er op slaat, geluid geeft even als een trommel: daar en boven zyn die dooden hard, gelyk alle de Vroucolaquen, en staan recht op tegen een muur zonder eenig steunzel. Alle die geëxcommuniceerden worden zwart; hun hair is van gelyken, maar hunne nagels zyn wit. Die lichamen rotten, gelyk andere, door middel van de bezweering, die bestaat in het lezen van eenige gebeeden, welke de Priester, in zyn Pontificaal gekleed, uitspreekt in de tegenwoordigheit der geenen die, direct of indirect, gelegenheit tot de Excommunicatie van den doden gegeven hebben, zo zy in staat zyn om daar by te verschynen. Na die gebeeden, waar door het lichaam de Absolutie verkrygt,Ga naar voetnoot(c) wordt het ontbonden, en daar blyft niets van overig dan de assche. Onderstelt zynde dat die ontbindinge waarlyk geschiedt, kan dit de natuurlyke oorzaak wezen. De bykomende lucht namelyk, penetreert de lyken, die door de aardachtige zouten, de poren, de vezelen, en de zenuwen dier lichamen bezet hebbende, hard zyn geworden. Door de lucht smelten die zouten, en de zenuwen en vezelen worden door de vochtigheit der zelve los gemaakt: dus verandert dan het lichaam, en geschiedt het mirakel dat de natuur onder het gebed der absolutie uitwerkt. Uit de gemelde bygelovigheden is deGa naar margenoot+ gewoonte onstaan van de dooden een jaar na hunne begraafenisse wederom op te delven. De schone verwe en de goede reuk zyn by de waangelovige Grieken een onbetwistbaar bewys van de heiligheit hunner dooden. Het vooroordeel gaat by hen zelfs zo verre, dat zy geloven dat de persoon die de Excommunicatie heeft uitgesproken, ook de Absolutie uitspreeken moet, al was hy een Mahometaan of Heiden. Dus nam, volgensGa naar voetnoot(d) Allatius, een Patriarch zyn toevlucht tot een Renegaat, ter ontbindinge van een doden die door hem nog Christen zynde geëxcommuniceert was. De Duivel heeft het niet alleen op deGa naar margenoot+ doden geladen: hy vaart ook, by de Grieken zo wel als elders, in de lichamen der levenden. Men bezweert hem, om hem uit te dryven. Christophorus Angelus beschryft ons, als ooggetuige,Ga naar voetnoot(e) de bezweringe van een Bezetenen. Men bondt den Bezetenen aan een paal, en daar na lazen de Priesters, met hunne heilige sieraden omhangen, hem zes uuren lang een gedeelte van de vier Evangelien voor. De- | |
[pagina 108]
| |
wyl een plaats by den EvangelistGa naar voetnoot(a) Mattheus uitdrukkelyk zegt, dat men de Duivelen alleen door vasten en door gebeeden uitdryft, hadden de bezwerende Priesters de voorzichtigheid gehadt van omtrent vier en twintig uuren te vasten. Des anderendaags vasteden de Priesters als voren, en voeren met lezen voort: dat lezen was den derden dag nauwlyks volbragt. Onderwyl vervloekte de bezetene God zo wel als de menschen, zweerende, misbaar makende, en den mond scheef trekkende: doch alle die misselyke gebaarden verhinderden de Priesters in het lezen niet, dewyl zy zich niet verwaardigden de Godslasteringen van den Satan met een enkel woord te wederleggen. Men moet aanmerken dat de Priesters beurt om beurt zonder tusschenpozing lazen, en dat geschiedde metGa naar voetnoot(b) zulk eene zorgvuldigheit, dat op het laatste woord van den eenen, de ander strax met lezen voortging. Toen zy de vier Evangelien hadden uitgelezen, verkoor men een anderen Priester, die door zyne deugt en door de vroomheit van zyn leven vermaard was. Deze las den Duivel de Bezweeringen van St. Basilius voor. Dit lezen scheen den bozen Geest volkomelyk van zyn stuk te brengen: wat 'er van zy, de boze Geest beantwoordde den Priester met lasteringen, maar de Priester vervolgde de Censure tegen hem, en gaf hem zulk een volstrekt bevel van te verhuizen, dat hy eindelyk heenen voer. Onder het uitvaren speelde hy zyn laatste rolle, handelende den bezetenen zo qualyk als hem mogelyk was, tot hy hem voor doot aan de paal liet staan. Ga naar margenoot+ Voor dat ik tot het Huwelyk en de daar toe behorende plechtigheden overga, zal ik hier eenig onderscheit aanhalen dat de Grieken omtrent de Vroucolaquen hebben waargenomen. Zy geloven dat de Excommunicatie haare werkinge regelt naar de misdaat van den Geëxcommuniceerden, of naar de waardigheit van den geenen die de excommunicatie doet; en dat is, volgens de Grieken, de oorzaak van dat onderscheit. Het voorste gedeelte van het lichaam des geenen die eenig gebod overtreden heeft, of die zich eenige vervloekinge op den hals heeft gehaalt, blyft na zyn doot volkomen in 't geheel. Iemant waar over de Vloek is uitgesproken geweest, wordt geel, en zyne vingers krimpen geheel en al in: die door de goddelyke wetten is geëxcommuniceert, koomt heel wit voor den dag, maar die door een Prelaat geëxcommuniceert is, vertoont zich gantsch zwart. Ik ga over tot het Huwelyk: het heeft zyneGa naar margenoot+ byzondere plechtigheden, en daar gaat al zo veel merkwaardigs voor af, als voor dat van andere landen: maar eer ik het beschryve ten aanzien van de burgerlyke en waereldsche gebruikelykheden, willen wy het eerst beschouwen met opzicht tot de Religie. De Dienst des Huwelyks begryptGa naar voetnoot(c) een gebed voor de aanstaande vrouw, die voortaan gesluyert, of gekapt moet wezen. Die zich willen verbinden door de banden des huwelyks, zo onverbrekelyk in het Christendom, daar men zich meenigmaal gekoppelt vindt aan Duivels die de stoutste Bezweerder zich nietGa naar margenoot+ zou durven beroemen te konnen uitdryven; die, zegge ik, vertonen zich voor den Priester na de Misse. De toekomende Man neemt de hoger, en de Bruid de lager hand. Daar leggen op de heilige Tafel, en wel ter rechter zyde, twee ringen dicht by den ander. De eene ring is van zilver, naar de rechter zyde gekeert, en de ander van goud, ter linker gewend. De Priester, die die twee personen vereenigen moet, maakt de tekenen van 't kruis over hen, geeft hun brandende waschkaarssen in de hand, bewierookt hen Kruisgewyze, en geleidt hen naar den Tempel. Daar op volgen beurtwisselende gebeeden tusschen het Koor en den Diaken, voor het welvaren en voor den vrede en de vruchtbaarheit der aanstaande gehuwden. Na die gebeeden geeft de Priester den gouden ring aan den Bruidegom, en den zilveren aan zyne Bruid, zeggende tot driemaal toe, Ik vereenige (of verbinde) N.N. met N.N. dienaar en dienaresse van God, in den name des Vaders enz. Dat formulier uitgesproken hebbende, maakt hy het teken van 't kruis over hun hooft met de ringen, voor dat hy hun dezelve aan de vingers van de rechter hand steekt. EenGa naar voetnoot(d) Paranymf of Speelnoot doet | |
[pagina 109]
| |
vervolgens de uitwisseling van die twee ringen, en de Priester spreekt een zeer lang gebed uit, waar in de deugt en de waardigheit des trouw-rings op eene voorbeeldigeGa naar margenoot+ wyze vergeleken worden met de ringen van Joseph, van Daniel, van Thamar enz. Als men de getrouwdenGa naar voetnoot(a) kroont, verzelt de zelve Priester die Ceremonie met verscheidene benedictien, en eenige zielroerende gebeeden. De Echtgenoten treden door de Kerk met hunne brandende waschkaarssen, terwyl de Priester met het wierookvat vooruitgaat, zingende den 128. Psalm, die den gelovigen van het Jodendom een gelukkig en vruchtbaar huwelyk voorspelt. Op elk vers van den Psalm antwoord de gemeente met Gloria enz. De Diaken hervat de gebeeden als de Psalm geëindigt is, en het Koor beantwoordt zulks naar gewoonte. Indien na zo veel zegenwenschingen en zo veele gebeeden, waar in menGa naar voetnoot(b) alle de zegeningen ophaalt die geschiedt zyn aan Abraham, aan Isaäk, aan alle de Patriarchen, aan Zacharias en Elizabeth, Vader en Moeder van den voorloper van onzen Zaligmaker enz. Indien, zegge ik, na alle die benedictien een huwelyk ongelukkig uitvalt; wat zal men 'er van moeten zeggen? Niets anders dan dat de menschelykheit het werk van den Godsdienst te leur stelt. Na alle die gebeeden, kroont de Priester den Bruidegom onder het uitspreeken dezer woorden, N.N. Gods dienaar is gekroont om te trouwen met enz. Vervolgens kroont hy de Bruid, herhalende het zelve formulier, waar op een drievoudige benedictie, eenige vermaningen, en eenige gebeeden volgen. Ten laatsten doet de Priester het Paar drinken uit eenGa naar voetnoot(c) beker of glas vol wyn, dien hy te voren gewyd heeft; waar na hy hun de kronen afneemt. De Plechtigheit neemt een einde met het laatste gebed dat de Priester doet, verzelt van zyne benedictie, en van eenige kuschjes die de nieuwgetrouwden elkander toebrengen. Voor dat ik overga tot de andere Ceremonien, die minder gemeenschap met de Religie hebben, doch daar en tegen altoos vrolyk en vermakelyk, ja zelf zomwyl kluchtig zyn, moet ik met één woord aanhaalen zekere gebruikelykheden, die by de Grieken de kracht van een Wet verkreegen hebben, en eindelyk wezentlyke puncten van Godsdienst zyn geworden.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot(d) Een Priester die hertrouwt na de doot van zyn eerste vrouwe, wordt door zyn tweede Huwelyk waereldsch. Hy wordt voor een leek gehouden. Een waereldlyk lidmaat der Kerke, die ten vierden maal zich in den Echt begeeft, wordt buiten de gemeenschap van de Kerk gesloten. Daar is geen middelweg voor iemant die driemalen getrouwt is geweest: hy of zy moet ongetrouwt blyven, of zich in een Klooster begeven. De reden welke men van die gestrengheit geeft, is, zegt men ons,Ga naar voetnoot(e) dat vier huwelyken een ware polygamie of veelwyvery uitmaaken. De Grieken geloven niet dat drie achtereenvolgende huwelyken zulks zyn, omdat zy door eene hairklovende subtiliteit, welke ten naasten by onverstaanbaar is, zeggen dat de polygamie in twee koppelingen bestaat, en dat drie huwelyken maar eene meerderheit en eene eenheit uitmaken. Ricaut geeft 'er een beter reden van, zeggende dat die practyk der hedendaagsche Grieken gegrond is op de gestrengheit der oude Kerke, welke (mogelyk met al te grote strafheid) veroordeelde 't geen het vleesch en de zinnen streelde. Eenige Vaders dier eerste eeuwen hebben geen acht willen geven noch op temperament, noch op Climaat, noch op andere omstandigheden, gelyk wy nog tegenwoordig een menigte van devotarissen van dien smaak hebben. Ga naar voetnoot(f) Tournefort doet ons een beschryvingeGa naar margenoot+ van een Huwelyk dat hy te Mycone heeft zien voltrekken. Onder de plechtigheden, welke men de Godsdienstige noemen mag, zyn 'er die in eenige omstandigheden van het bovengemelde verschillen. By die beschryvinge voege ik het verhaal van Spon, en uit die beide zaamgevoegt kan men zich genoegzaam een volkomen denkbeeld van het Waereldsche der Grieksche Huwelyks-Plechtigheden vormen. ‘Wy verzelden, zegt Tournefort, het Paar naar de Kerk met deszelfs doopheffer en doophefster. Het is geoorlooft drie of | |
[pagina 110]
| |
vier zulke speelnooten te verkiezen, en dat geschiedt voornamelyk wanneer de Bruid de oudste dochter van den huize is.’ Hy merkt aan, dat de oudste dochter het meest bevoordeelt wordt. Een vader die tien duizent ryksdaalders bezit, geeft 'er vyf duizent van aan zyne oudste dochter, en het overige wordt onder zyne andere kinderen verdeelt. ‘Ik hebbe niet konnen naspeuren, voegt hy 'er by, om wat reden men zulks doet.... Nadat de Papas het gezelschap aan de deur van de Kerk ontfangen hadt, vroeg hy de Gelieven of zy het eens waren, en zette op yders hoofd een krans van wyngaartranken, met linten en kanten doorvlochten. Vervolgens nam hy twee ringen, die op het Autaar lagen, en deet ze hun aan de vingers: te weten den gouden ring aan den vinger des jongmans, en den zilveren aan dien der dochter, zeggende N.N. enz. (gelyk reets verhaalt is)... hy verwisselde meer dan dertig maal de ringen, stekende dezelve dan aan des eenen hand, en dan aan die der andere. Als hy dien der Bruid aan den vinger des Bruidegoms stak, zeide hy N.N. enz. Eindelyk verwisselde hy die ringen nog verscheidene malen, en liet ten laatsten den goudenen aan den Bruidegom, en den zilveren aan de Bruid behouden .... De Doopheffers deeden na den Papas dezelve verwisselinge der Ringen. Daarna lichtte men de kranssen af, toe drie of vier duimen boven het hoofd van den Bruidegom en van de Bruid. Daarna dansten zy alle tegelyk driemaal in 't ronde, terwyl de omstanders, namelyk de bloedvrienden, de goede bekenden, en buuren hen op eene gantsch onbeleefde wyze met vuistslagen begroeteden, en eenige schoppen onder den aars gaven, volgens ik weet niet wat belagchelyke gewoonte des lands .... Na dat soort van Ballet, sneedt de Papas eenige stukjes brood, en leide die een kom met wyn. Hy at daar eerst van, en gaf daar van een lepel aan den Bruidegom, en een aan de Bruid. De Doopheffers en omstanders proefden 'er ook van .... en dus wierdt het Huwelyk in de Kerk voltrokken. Men las geen Misse, omdat die ceremonie des avonds geschiedde..’ Zie hier wat SponGa naar voetnoot(a) wegens eenigeGa naar margenoot+ gebruikelykheden voor het aangaan des Huwelyks by de Grieken van Athene verhaalt: ‘De jonge dochters gaan niet uit voor dat de Bruiloftsdag verschenen is, en de minnaars moeten haar vryen door middel van een procureur, en door een derden die toegang tot haar heeft, zynde dit een bloedvriend, op wiens bescheid de minnaar zich verlaten moet ... Men ziet derhalven zyne verloofde bruid niet eerder dan op den dag wanneer men haar gaat trouwen. Op dien dag laat men de Bruid een lange wandelinge doen, schoon men haar niet veel weegs laat afleggen, dewyl zy zeer langsaam, en met een zeer statigen en deftigen tred voortgaan moet. De marsch duurt twee geslage uuren, van de Kerk af tot aan het huis van den Bruidegom, onder het geluid van hoboôs, bommen, en andere instrumenten waar mede men vooruittrekt. Geduurende die ceremonie en de wandelinge, dragen de bruiden een zware kroon van goud of zilver draatwerk, met paerlen bezet, op 't hoofd, welke hun zo lastig valt, dat zy gedwongen zyn zich zo recht op als een staak in postuur te houden. Het spel zou niet volmaakt wezen, indien zy niet geblanket, of liever zeer lomp gepleistert waren, en men kan by de Grieken op den trouwdag zo min een blanketster misschen, als in onze landen een kapster.’ Ik vind daarenboven byGa naar voetnoot(b) Ricaut, ‘dat de nabestaanden van de Bruid haar geleiden tot in de kamer van haren Bruidegom. Daar zet zy zich neder onder de andere vrouwen, met een sluier over haar aangezicht, gelyk te voren. De Bruidegom treedt dan binnen, licht met een bevende hand den sluier af, en kuscht zyne Bruid.’ Zou dat bevenGa naar margenoot+ tot de ceremonie behoren, of zou het een uitwerkzel zyn van de bloheit van den galant, zo onbedreven en beschaamt als Thomas Diaphorus? Neen: geen van beide. De vrees van den Griek is dat hy onder het dekzel een baviaans-tronie mogt vinden. Maar hoe lelyk hem haar aanzicht voorkomen mag, zy is evenwel zyn vrouw, en hy haar man. Mogelyk moet men aan gebruiken die zo weinig redelykheit in- | |
[pagina 111]
| |
hebben, toeschryven, ten minsten voorGa naar margenoot+ een gedeelte, de toegevendheit welke de Grieksche Kerk voor de Echtscheidinge heeft. Men verzekert ons, dat zy weinig zwarigheit maakt van een huwelyk te ontbinden, en dat men den Patriarch door middel van geld lichtelyk daar toe kan bewegen, zo dat de man zich weder aanGa naar margenoot+ eene andere vrouw kan verbinden. Zou men ten aanzien van die gemakkelykheit der Grieksche Kerk niet konnen zeggen, dat zy de veelwyvery der Turken eenigzins navolgt, schoon zy den Grieken niet geöorloft is, als strydig met de Wetten van het Christendom. 't Is echter verwonderens waardig, dat zy onder de Mahometanen levende, wier Religie de veelheit van vrouwen zo voorstaat, zich hebben konnen bevryden van eene besmettinge welke hun zo naby is? Wat ons belangt, die verre genoeg afzyn van dat gevaarlyk quaad, wy worden, behalven door de Wetten van het Christendom die wy met de Grieken gemeen hebben, weerhouden door het licht der reden, 't welk ons doet zien dat de polygamie de rampen van het menschdom, en de oneenigheden en verwarringen in de huisgezinnen vermenigvuldigt. Men heeft onder ons eene andere Veelwyvery, die maar eenige uuren duurt in daar toe geschikte huizen, of ook wel gepleegt wordt door de wederzydsche ontrouw der Echtgenoten, die zelfs zomwylen, als men het zeggen mag, daar toe hunne onderlinge toestemminge geven. Ga naar margenoot+ By alle die gebruiken zou men nog andere konnen voegen waar van Ricaut ook gewag maakt; gelyk het wiegen van bruid en bruidegom, en het binden van dezelve aan elkander door middel van een kousseband. In de Grieksche plaatsen, daar de beide sexen meer gemeenschap met elkander hebben, maakt men partyen van vermaak, van minnehandelingen, en van heimelyke byeenkomsten, waar over de moeders, als wreeksters van de eere haarer dochteren, straffe oefenen, zegt men, door middel van een nestel-knoop.Ga naar voetnoot(a) Om wederom tot zich zelven te komen, en zich tot den huwlyksplicht bekwaam te voelen, moet men zyn toevlucht nemen tot haar die het quaad heeft aangebragt, en zich daar van voor groot geld laten ontknopen. Ik kome tot het Euchelaion, dat is, olieGa naar margenoot+ van gebed, of liever olie met gebed. Dus noemen de Grieken hun laatste oliesel. VolgensGa naar voetnoot(b) Tournefort, lopen de Monniken van Montesanto, waar by de gierigheit en Simonie plaats heeft, even als by alle de andere Grieksche Geestelyken, zo door die verouderde verdorvenheit, welke noch het Heiligdom noch deszelfs Bedienaars gespaart heeft, als door de armoede en diepe onwetenheit van het volk en deszelfs Leeraaren; lopen die Monniken, zegge ik, ‘gantsch Griekenland af,Ga naar margenoot+ en zelf Moscovien, om die olie te verkopen. Zy gaan in de huizen de biegt horen, en geven het laatste Oliesel, zelf aan personen die frisch en gezond zyn. Zy bestryken de ruggestreng van den penitent voor elke zonde die hy belydt, echter zo dat zy noch hunne olie, noch hunne moeite verliezen. De minste zalving kost een ryksdaalder: die voor de zonde van het vleesch geschiedt, is de duurste van alle.... Die die Zalvinge regelmatigst doen, bedienen zich van gewyde olie, en spreken telkens deze woorden van Psalm 123. het net is gescheurt, en wy zyn verlost geworden. Een weinig verder zegt Tournefort,’ datGa naar margenoot+ ‘de Grieken het laatste Oliesel meermaalen aan gezonde, dan aan zieke personen bedienen. Den zieken besmeeren zy alleen het voorhoofd, de wangen, de kin, en de handen met gemeene olie, die niet gewyd is. Vervolgens bemorssen zy met dat zelve vocht alle de vertrekken van het huis onder het doen van gebeeden, en maken met die zelve olie grote kruissen op de muuren en op de deuren, terwyl men den 90. Psalm zingt.’ Uit al dat verhaal blykt 1. dat de zalvingeGa naar margenoot+ geschiedt aan boetdoenden en aan zulken die de eene of de andere dootzonde begaan hebben. 2. dat zy geschiedt aan zieken, aan quynenden, en aan stervenden. Misschien koomt deze laatste met de eerste enkel overeen in de stoffe die men 'er toe gebruikt. De Bisschop, of de Aartsbisschop, verzelt van zevenGa naar voetnoot(c) | |
[pagina 112]
| |
Priesters, bedient dat laatste Oliesel, 't welk met een gebed aanvangt. De andere zalvingeGa naar margenoot+ wordt by de Grieken ook Apomuron geheten. Zy halen den oorsprong van dat Apomuron uit de parabel van den Samaritaan, en om de overeenkomst volkomener te maken, mengen zy wyn onder het Apomuron,Ga naar voetnoot(a) omdat de Samaritaan olie en wyn gebruikte tot de compositie, waar van hy zich ter genezinge van den gewondden reiziger bediende. Voor dat ik het onderscheid aanmerke dat 'er tusschen de Grieken en Latynen omtrent de wyze van het laatste Oliesel te bedienen gevonden wordt, zal ik eerst eenige gebruikelykheden, die in 't byzonder tot de tweederlei zalvinge der Grieken behoren, beschryven. De Aartsbisschop, of in plaats van hem de Bisschop, consacreert op Asschewoensdag de Zalf-olie voor het geheele jaar.Ga naar voetnoot(b) Op witten Donderdag bedient de Patriarch of de Bisschop de zalvingen in 't openbaar aan alle gelovigen. De Oeconomus zalft den Prelaat, en de Prelaat vervolgens alle de gelovigen. Men rekent dat gebruik reets ingevoert te zyn ten tyde van St. Jan denGa naar margenoot+ Damascener. De Grieken gaan nog verder. Zy zalven de doden byna met dezelve ceremonien als de levendigen. Zeven Priesters verrichten die zalvinge. Yder van hen neemt een papier met olie en aluin doortrokken, als om door dat soort van offerhande de ziel van den overledenen te zuiveren, en te bevryden van de verdiende straffen. Men moet dat bygelovig gebruik aanmerken als een overblyfzel van de verzoeninge of zuiveringe van het Heidendom. Men zegt zelfs dat de Grieken geloven, dat de zalvinge der doden zommigen van de eeuwige verdoemenisse bevryd heeft, en op die wyze verhalen zy dat Trajanus en zekere Beeldstormer Theophilus zyn zalig geworden. Ga naar margenoot+ De andere byzonderheden in de zalvinge en in het laatste Oliesel der Grieken zyn, dat de Priester zyn boomwolle, aan 't einde van een stokjen vastgemaakt, in de heilige olien gedoopt hebbende, den Penitent of den zieken daar mede kruisgewyze bestrykt aan het voorhoofd, aan de kin, aan elke wang, en boven op zo wel als in de palmen van de handen. Daar na doet hy een kort gebed. De zeven Priesters, zo 'er zeven by de plechtigheit tegenwoordig zyn, zalven alle den zieken een voor een: de eerwaardigste van de zeven legt het Evangelie op het hoofd des genen die de zalvinge ontfangt, terwyl de andere hem de handen opleggen. Nu kome ik tot het onderscheid dat menGa naar margenoot+ tusschen de zalvinge der Latynen, en die der Grieken bespeurt heeft. Ik melde niets van het verschil der gebeeden, noch van de ydele tegenwerpingen die men doet over den naam van Sacrament, dien de Latynen aan het laatste Oliesel geven, en over dien van Mysterie gelyk de Grieken het noemen, even als zy ook over de andere Sacramenten van de Westersche Kerk doen. De Protestanten hebben eenig werk gemaakt van dat onderscheit, 't welk ten strengsten getrokken, op zyn best alleen in een verkeerde toepassinge van namen zou bestaan. Zie hier dan het ware onderscheit. By de Latynen is een eenig persoon genoeg om het laatste Oliesel toe te dienen; by de Grieken is de zalvinge onregelmatig, zo zy niet ten minsten door drie Kerkbedienden verricht werdt. Het Latynsch Ceremonieel wil, dat het den Bisschop alleen toekoomt de olie te consacreren; by de Grieken consacreren de Priesters de olie ook. Behalven het onderscheitGa naar voetnoot(c) in de zalvinge der lichaams deelen van den zieken, hebben de Grieken de gewoonte van het gantsche huis mede te zalven, overal kruistekenen makende. Van het laatste Oliesel ga ik over tot de Lykplichten. Deze overgang is gevoegelyk; en schoon de gelovige zieke zich meermalen de eerste zalvinge te binnenGa naar margenoot+ brengt, blyft het echter altoos waar dat het laatste Oliesel tot oogmerk heeft de zwakheden der gelovige ziele te geneezen, die door de onzekere gevolgen van de ziekte bekwamer zyn om dezelve te vernederen, dan in de geruste bezittinge van gezondheit, waar in de geest zich zo zeldzaam den tyd geeft om op het toekomende te denken. Het laatste Oliesel heeft ook tot oogmerk den Christenen in het smertelyk lyden des lichaams te vertroosten, en hunne hoop te wenden naar de eeuwigheit. Ik zou 'er veel meer van konnen | |
[pagina 113]
| |
zeggen, maar het is hier niet te doen om uittrekzels van de gebeeden der Euchologen en Rituels te maken. Ik keere dan weder tot de Ceremonien die de Zieltoging van den stervenden verzellen, en tot die even na de doot volgen, daar ook de ware Lyk-plechtigheden van alle Volkeren haren aanvang nemen. Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot(a) Ricaut meldt ons van eenige merkwaardige gewoontens der Grieken in hunne ziektens. By voorbeeld, hy zegt, ‘dat de Priester het dekkleed van de Kelk om het hoofd van den zieken bindt, en hem een teug Wy-water, waar in men welriekende kruiden te weiken heeft gelegt, te drinken geeft. Dat water moet geconsacreert zyn door de aanrakinge van het Crucifix, of van de beeltenisse der Heilige Maagd. Men biedt het den kranken aan, als een geneesmiddel tegen de qualen der ziele, zo wel als tegen de zwakheden des lichaams..... Wanneer de zieke erger wordt, neemt men zyn toevlugt tot het laatste Oliesel..... daar men eenige overeenkomstige gebeeden byvoegt, als mede eenige texten uit het Nieuwe Testament, waar in van de opstandingeGa naar margenoot+ der doden gesproken wordt.’ De Grieken hebben mede het godvruchtig gebruik van geloften aan God en aan de Heiligen te doen, tot wederbekominge van hunne gezondheit. Die geloften worden volbragt, even als in de Latynsche Kerk, met het offeren van een oog, of arm, of been van goud of zilver. Dit zelve gebruik is in zwang geweest by de alleroudste Heidenen, gelyk onder anderen by de Philistynen, die, nadat zy geneezen waren van de ziekte, welke zy zich door deGa naar margenoot+ Arke des Heeren, daar zy zich meester van hadden gemaakt, op den hals gehaalt hadden, de Arke te rug zonden met een nevensgaande verbeeldinge in goud van de lichaams deelen daar zy in geleden hadden. De Christenen schikten zich al vroeg naar dat gebruik der Heidenen. Het is zo gemakkelyk eene offerhande van stoffelyke dingen in de plaats van het hart-offer te stellen, dat het wonder is dezelve te zien doorgeschrapt onder de gebruikelykheden van zekere Religien, die aan hunne stoffelyke devotarissen geen ander weerwerk overlaten dan het nauwkeurig onderzoek van ééns andérs bedryf, en die ledigheit des verstands, welke hun in de Kerk zo wel als elders dient om hunne gedachten over 's naastens gedrag te laten gaan. Ik hebbe in eenige verhalen van MissionarissenGa naar margenoot+ gelezen, dat de Grieken (te weten zulke die of onkundigst of bygelovigst zyn) hunne gelovigen, die op den Feestdag van den eenen of den anderen groten Heilig sterven, gelukkiger achten dan die op eenigen anderen dag van de week overlyden: doch dat byzonder gevoelen raakt alleen de Grieksche Devotarissen. Eene diergelyke aanmerkinge ontmoet men ook by de Roomsgezinden. Dus hebben zommige, volgens het verhaal van eenGa naar voetnoot(b) Zendeling, ‘aangemerkt, dat de grootste gunstelingen van Onze lieve Vrouw uit dit leven verhuist zyn onder het vieren van het een of het ander Feest ter harer eere, gelyk St. Bernardus, St. Hyacinhus, St. Ephrem, St. Bernardinus, St. Philippus van Thudert, de B.H. Stanislaus Kostka enz.’ Dewyl alle verstanden niet eveneens denken, zou het konnen wezen dat zekere zielen door subtiliteiten van dien aart in haar plicht gehouden worden. Te Corfu ziet men in zekere Kerk, Panagia geheten ter oorzake van de heiligeGa naar margenoot+ Maagd, eene Beeltenis van onze lieve Vrouw welke zich door hare mirakelen onderscheidt; voornamelyk door een 't welk, naar dat de voorzegginge uitvalt, zeer aangenaam voor goede vrienden, en van veel aangelegenheit voor getrouwde vrouwen en mans wezen moet. Om te weten of personen die zo na bestaan, nog in 't leven zyn, plakt men een stuk gelds aan de miraculeuse Beeltenis; terzelver tyd denkt men aan de persoon waar omtrent men belang heeft, de nabestaande aan zyn bloedverwant, de vriend aan zynen vriend, de vrouw aan haren man. Indien de persoon, waar omtrent men raadpleegt, nog in 't leven is, blyst het stuk gelds aan 't Beeld vastkleven, maar zo de persoon doot is, valt het neder in een daar toe gemaakten zak. Dus valt, 't zy de aankondiging waar of valsch zy, de zaak altoos ten voordeele van den Priester uit. Echter moet men weten dat het mirakel van aankleving alleen op zekere plaatzen van de Beeltenis geschiedt. Zo men zyn stuk gelds niet op de vereischte plaats legt, dan | |
[pagina 114]
| |
valt het af. 't Is WhelerGa naar voetnoot(a) die ons zulks verhaalt, en Wheler was buiten twyfel een van die wantrouwige Ketters, die de dingen van dien aart ten strengsten bewaarheden. Hy bevondt dat het mirakel van aanklevinge gelukte of niet gelukte, naar dat de geen die het aanplakte, het vernis van het Beeld wist te treffen, of daar in mischte. Doch die aanklevinge alleen zou de volle waarheit van het mirakel niet genoeg gestaaft hebben, zelfs by de alleronkundigsten. Men kan derhalven wel denken, dat het ten minsten eens of tweemaal gebeurt is, dat het Beeld de zaak, 't zy in 't aankleven of in 't afrollen van 't geld, wel geraden heeft, en niets meer wordt 'er vereischt om kleine verstanden van de waarheit van zekere bygelovigheden te overtuigen. Maar mogelyk zal men zeggen, dat dit verhaal hier niet wel te passe gebragt wordt. 't Is waar, die bygelovigheit raakt de gebruiken omtrent de doden niet anders dan van zeer verre; en echter konde ik ze nergens beter plaatsen. Ga naar margenoot+ Zo dra de stervende den geest gegeven heeft, verandert het gantsche sterfhuis als in een treurtoneel. Men hoort niet anders dan geschrei, misbaar, en droevig geklag.Ga naar voetnoot(b) ‘Het lichaam van hem of haar die overleden is, doet men de beste klederen aan, waar na men het op den vloer uitstrekt, en een wasschkaars aan het hoofd, en eene aan de voeten plaatst. De huisvrouw, zo haar man beweent moet worden, de kinderen, de huisgenoten, de nabestaande en andere vrienden verschynen in de kamer van den overledenen met gescheurde klederen, terwyl zy zich de hairen uitplukken, en op de borst kloppen, ja zelfs, voegt 'er Ricaut by, het aanzichtGa naar margenoot+ met hunne nagels openkrabben.’ Het bly-eindend treurspel van onzen rouw gaat zo verre niet, en ik geloof niet dat men hedendaagsch, zelfs niet in Gasconje en Languedok, vrouwen, kinderen, en mannen ontmoet, die tot een livrei van inwendige droefheit, met een gekorven en gekrabt aangezicht voor den dag komen. Het Christendom leert ons in Gods wille getroost te zyn; en niets is 'er dat wy gewilliger naar de letter opnemen dan even dit point van den Godsdienst, wanneer men het verlies van een vader, man, of vrouw beweenen moet. Het lyk, als gezegt is, bezorgt zynde, en eenigen tyd op den grond gelegen hebbende, gaat men over tot de verdere plechtigheden van den rouw. Wanneer het uur ter begrafenisse gekomen is, gaat het CrucifixGa naar margenoot+ voor uit aan het hoofd van de Lyk-statie, ‘de Priesters en de Diakens, die het lyk verzellen onder het opzeggen van de gebeeden die door de Kerk daar toe zyn ingestelt, branden wierook, en verzoeken aan God, dat het hem behage de ziel van den overledenen in de verblyfplaatze der Gelukzaligen te ontfangen. De Vrouw (Ricaut verhaalt de begrafenisse van een getrouwt man) volgt het droevig overschot van haren lieven gemaal met een vloed van tranen, en met zulk eene groote treurigheit, dat, indien men daarvan zou oordeelen .... uit haar geschrei .... en uit de hevigheit van haar luidruchtig geklag, men zou moeten geloven dat zy voorgenomen hadt haar ziel te dwingen die van den overledenen terstond op het spoor te volgen. Ricaut voegt 'er by, dat 'er vrouwen zyn, wier aart met zulk eene uitgelatene droefheit niet overeenstemt. .... Daarom is echter de rouwstatie niet minder treurig ....’ Men heeft huilsters van professie, die om loon schreyenGa naar margenoot+ voor de Weduwe, en die door de gestadige oefeninge van haar huilend ambacht, zo bekwaam daar in geworden zyn, dat zy de gebaarden en de bewegingen van de allersmertelykste droefheit weten na te bootzen. ‘De Lykdienst volbragt zynde, gaatGa naar margenoot+ men het Crucifix kusschen: vervolgens zoent men den doden voor den mond en aan het voorhoofd. Eindelyk eet elk een stuk brood en drinkt een glas wyn in de Kerk, onder het toewenschen van rust aan de ziele des gestorvenen, en van vertroostinge aan de bedroefde familie.’ Ik heb vergeten, dat, volgens het verhaal van eenige ReizigersGa naar voetnoot(c), een weduwe, een man wiens vrouw gestorven is, een kind dat zyn vader of moeder verloren heeft, met een woord, alle personen die den zwaren rouw moeten aannemen, voor eerst geen spyze gebruiken die aan hun huis bereid is. Geduuren- | |
[pagina 115]
| |
de de eerste acht dagen zenden de vrienden hun het eeten t' huis. ‘Na verloop van die acht dagen koomt men de bedroefden een bezoek van liefde geven, om hen te troosten over hun verlies, en hen te geleiden naar de Kerk, daar gebeeden gedaan worden voor de rust van de ziel des overledenen. Dan eeten en drinken de mannen wederom in de Kerk, terwyl de vrouwen hunne weeklachten en geschrei vernieuwen... Doch die middelen hebben om de tranen van een ander te kopen, doen zich die twede smerte niet aan, zy zenden huilsters om op het graf van hare mannen te weenen drie dagen na de begrafenisse.... Dan doet men gebeeden voor den doden..... Negen dagen verlopen zynde doet men Zielmissen, en bidt wederom voor hem.... men doet zulks ook ten einde van veertig dagen, van zes maanden, en na verloop van het eerste jaar. Op het einde van de Ceremonie vereert men de vrienden koorn, gekookte ryst, wyn, en gedroogde vruchten. Dat gebruik, onder den naam van τὰσπερνα ta sperna bekent, houden de Grieken voor zeer oud. Zy vernieuwen het met meer devotie en plechtigheit dan ooit des Vrydags voor de Vasten van den Advent, als mede op Goeden Vrydag, en op den Vrydag voor Pinxter, welke de dagen zyn die de Grieksche Kerk viert ter gedachtenisse der overledenen, zo wel van die eene geweldige doot gestorven zyn, als die op eene natuurlyke wyze hun leven hebben geëindigt.’ Ga naar margenoot+ Ik weet niet of Tournefort meer oplettenheit gehadt heeft dan Ricaut, dan of 'er onderscheit is tusschen de Lykplichten van een man of vrouw, dan of, 't geen waarschynelyker is, men op de eene plaats de lykplichten anders verricht dan op eene andere. Wat 'er van zy, zie hier een netter en uitgestrekter verslag dan het voorgaande.Ga naar voetnoot(a) Tournefort beschryft ons den uitvaart van eene vrouw van Milo. ‘Nauwlyks hadt zy den geest gegeven, zegt hy, of wy hoorden een ongemeen gegeschreeuw .... Men verzekerde ons, dat volgens de oude gewoonte van Griekenland, de huilsters haren plicht by de overledene volbrachten.... Om te bewaarheeden 't geen Horatius zegt,Ga naar voetnoot(b) maakten die huilsters luidruchtige weeklachten, en klopten zich op de borst dat 'er de ribben van kraakten, terwyl eenige andere van hare bende TreurzangenGa naar voetnoot(c) tot lof van de overledene opzongen..... Geduurende dat soort van getier, spraken zy van tyd tot tyd de gestorvene Vrouw aan.’ Die aanspraak is al te vermakelyk, om hier niet geplaatst te worden. ‘Zie daar hoe gelukzalig gy zyt, zeiden zy tegen het armelyk, nu kunt gy trouwen met N.N.; en N.N. was een oud vriend, dien het quaad gerucht op rekening van de overlene gestelt hadt. Wy beveelen u onze Nabestaande, zeide de eene, onze groetenisse aan mynen gevader of doopheffer, sprak de andere; en wat van duizent diergelyke beuzelingen meer is,’ waar in niets anders dan eene belagchelyke eenvoudigheit, met veel buitensporigheit vermengt, te bespeuren was. ‘Daarna viel men wêer aan 't schreyen. Dat schreyen ging verzelt met eenen vloed van tranen en met hikken en snikken, even of de droefheit haar waarlyk ter harte ging. Men rukte zich de borst open, men trok zich het hair uit, en men scheen met de dode vrouw te willen sterven. De Lykstatie begon met twee jonge boeren, die yder een houten kruis droegen, gevolgt van een Papas met een wit koorkleed omhangen, onder het geleide van eenige andere Papassen die stoolen van verscheidene verwen aanhadden, en slecht gehemd, en niet beter geschoeit waren. Daar op volgde het lyk van de Vrouw, gedragen in een open kist, en naar de Grieksche wyze met hare Bruidsklederen versiert. De man volgde de dootkist, ondersteunt door twee personen van aanzien, die met goede redenen hem poogden in 't leven te behouden. Men mompelde echter dat de overledene enkel van hartzeer gestorven was.’ Niets is zo vermakelyk als de Comedie van het Huwelyk der Grieken, te weten voor iemant | |
[pagina 116]
| |
Ga naar margenoot+ die de hooftrolle niet behoeft te speelen. Want zo men die rolle heeft, vindt men zich als gedwongen tot een gemengeld Character van kinderachtigheit, van laffe nederigheit, van zotheit, van veinzeryen, ja zelfs menigmaal van guitestukken. Indien men alles naar de letter zou opnemen, zou men moeten geloven dat de mannen in Griekenland een ongemeenen voorraat van droefheit hadden opgedaan, om hunne vrouwen zo luidruchtig en zo openbaarlyk te beweenen. Maar gebeurt hier iets zeldzamers dan elders? God beware den overgeblevenen, ik moet bedagt zyn om eene andere vrouw te vinden,Ga naar voetnoot(a) zegt Rabelais. ‘Eene der dochteren van de overledene, die groot van gestalte en zeer wel gemaakt was, vaart Tournefort voort, kwam met haare zusters en eenige bloedvriendinnen achter aan, hebbende alle het hair los hangende, en op de armen van haare gemeenzame vriendinnen leunende. Wanneer haar de stem begaf, of als zy niets meer wisten te zeggen, trokken zy zich zelve geweldig by de hairlokken, dan aan de eene, dan wederom aan de andere zyde, hoewel de natuur niet lang veinzen kan, en men by die gelegenheit lichtelyk kan onderscheiden welke zulks met ernst doen, en welke heure hairen ontzien. Op zulk eenen dag komen alle de beste klederen te voorschyn. De goede vriendinnen en de bloedverwanten zyn wel in haar schik dat zy zich mogen optooyen ...... daar by ons in tegendeel elk in 't zwart gekleed gaat: doch dat belet echter haar geschrei en beklag niet...... Als 'er een lyk in de buurt is, bevlytigt zich ydereen, vrienden, vyanden, maagen, buuren, groot en klein, in het storten van tranen, en het zou niet wel staan, indien men ten minsten den schyn daar van niet blyken liet.’ Daar uit moet men besluiten, dat zulk een ongemeen en luidruchtig rouwbedryf niet anders is dan een uitwerkzel van de mode des lands, van de nabootzing der geenen die waarlyk bedroeft zyn, en van het temperament dat het Climaat geeft. ‘Op den dag der begravinge doetGa naar margenoot+ men geen Zielmissen. Des anderendaags begint men 'er veertig in yder Parochie te laten leezen, tegen zeven stuivers het stuk. Toen men aan de Kerk gekomen was, deeden de Papassen den Lykdienst hard op, terwyl een jonge Klerk aan 't voeteneind van de kist Psalmen las. De Gebeeden gedaan zynde, deelde men aan arme luiden, die aan de deur van de Kerk stonden, twaalf brooden en twaalf flesschen wyn uit. Men gaf tien Gazettes of Veneetiaansche stuivers aan yder Papas, en anderhalve Ryksdaalder aan den Bisschop die het lyk verzelt hadt.Ga naar voetnoot(b) De Groot Vicaris, de Schatbewaarder, de Opperpapierbewaarder (deze zyn alle Papassen die de eerste Waardigheden onder de Geestelykheit naast den Bisschop bekleden) ontfingen tweemaal zo veel als men aan dien Prelaat gegeven hadt. Na die uitdeelinge, leide een van de Papassen op de maag van de doode een stuk van een gebroken pot, waar op men met de punt van een mes een kruis, met de gewoone lettersGa naar voetnoot(c) INRI daar boven, gesneden hadt. Vervolgens zeide men aan de overledene het vaarwel. De nabestaande, en voornamelyk de man, kuschten haar voor den mond; dit is eene onwedersprekelyke plicht, al was een overledene van de pest gestorven. De goede bekenden omhelsden haar, de buuren groeteden haar, doch men plengde geen Wy-water. Na de begrafenisse geleidde men den Weduwenaar tot aan zyn huis toe. Zo dra de statie het lyk verliet, begonden de huilsters wederom haar werk te verrichten, en 's avonds zonden de bloedverwanten den weduwenaar het eeten voor den avondmaaltyd, en gingen hem vervolgens vertroosten, gezamentlyk goede cier makende. Negen dagen daar na zondt menGa naar voetnoot(d) | |
[pagina 117]
| |
de Colyva aan de Kerk.’ Men vertaalt dat woord door gekookt koorn of tarwe. Ricaut spreekt daar heel kort van, gelyk men gezien heeft. Tournefort, 't zy hy nauwkeuriger, of beter onderrecht is geweest, 't zy dat gebruik op verscheidene wyzen toegaat, schryft daar van alsGa naar margenoot+ volgt. ‘De Grieken noemen Colyva een groot bekken met gekookt tarwegraan, besteken met uitgepelde amandelen, razynen, granaatappelen, en oostersch koorn, met basilicom of eenig andere welriekende kruiden om den rand. Het midden van het bekken verheft zich als een suikerbrood, hebbende op den top een bouquet van versierde bloemen die men van Venetien ontbiedt, en men legt om den rand van het bekken eenige stukken suiker of gedroogde confituren, Maltheezer kruisgewyze geplaatst. Zie daar het geen de Grieken de offerhande van de Colyva heeten, by hen ingevoert, om de Gelovigen aan de Opstandinge der doodenGa naar voetnoot(a) te doen gedenken, volgens de woorden van Jezus ChristusGa naar voetnoot(b) en van den Evangelist Johannes...... Indien het Tarwe-graan in de Aarde niet en valt en sterft, zo blyft het zelve alleen: maar indien het sterft, zo brengt het veel vrucht voort.’ Men kan niet lochenen dat de Godvrucht die soorten van plechtigheden heeft helpen invoeren, maar men moet ook toestemmen, dat door een ongeval dat gemeenlyk de Godvruchtigste instellingen overkoomt, deze, gelyk veele andere, in bygelovigheitGa naar margenoot+ is ontaard. Ik moet hier niet vergeten, dat die Ceremonie van de Colyva der Grieken, by Tournefort beschreven als een gebruik dat alleen eigen is aan de begrafenissen, en aan de negendaagsche, veertigdaagsche, en jaarlyksche gebeeden voor de doden, ook op de groote Feesten van hunne Kerk verricht wordt. Laat ons tot het verhaal van Tournefort wederkeeren. ‘Men doet 'er de confituren en andere vruchten alleen by, om de gekookte tarwe minder onaangenaam te maken: de dootgraver torst het bekken van de Colyva op zyn hoofd, voorgegaan van iemant die twee dikke fakkels van verguld hout draagt, welke met zeer breede linten trapsgewyze bewonden, en met een kant van een halven voet breedte geboord zyn. De dootgraver wordt gevolgt van drie personen: de een draagt twee groote flesschen met wyn, de ander twee korven met vruchten, en de derde een Turksch tapyt, 't welk men over het graf van den doden uitspreidt, om de versnapering en de Colyva op te disschen. De Papas doet den Lykdienst, terwyl men die offerhande in de Kerk brengt. Vervolgens neemt hy zyn bescheiden deel van die versnapering: men schenkt wyn aan de omstanders van eenig aanzien, en het overige wordt onder den armen uitgedeelt. Wanneer het offer van 't huis naar de Kerk gedragen wordt, hervatten de huilsters hun misbaar, even als op den dag der begrafenisse: de bloedverwanten, de vrienden, de buuren maken insgelyks dezelve misselyke gebaarden. Voor zoGa naar margenoot+ veel tranen geeft men aan yder huilster niet meer dan vyf brooden, vier kannen wyn, een halve kaas, een schapenbout, en vyftien stuivers aan geld. 't Is den nabestaanden door de gewoonte in zommige plaatzen opgelegt het graf zeer dikwyls te gaan beweenen. Om beter blyk van hunne droefheit te geven, veranderen zy geduurende dien tyd niet van gewaad; de weduwenaars laten zich den baard niet scheeren, en de weduwen vergaan byna van ongedierte. Daar zyn Eilanden daar men gestadig binnen 's huis huilt en weent, en de weduwenaars en weduwen niet in de Kerk komen, noch de Sacramenten bywonen, zo lang zy in den rouw zyn. Zomwylen zyn de Bisschoppen en Papassen genoodzaakt hen daar toe te dwingen door het dreigen met de Excommunicatie of den Ban, waar voor de Grieken meer vreezen dan voor het vuur.’ Zie hier eene andere Lykstatie, welkeGa naar margenoot+ dezelve Tournefort te Mycone gezien heeft. Eenige merkwaardige byzonderheden zullen maken dat men ze niet voor een herhaling der voorgaande zal houden. ‘Zo dra iemant gestorven is,Ga naar voetnoot(c) wordt 'er geluid ...... de bloedverwanten, | |
[pagina 118]
| |
de goede bekenden, en de huilsters weeklagen rondom het lyk, 't welk men kort daar aan naar de Kerk brengt, den meesten tyd zo lang niet wachtende tot het koud geworden is: men maakt zich het lichaam quyt, zonder te vernemen of het wel inderdaat doot is...... De statie houdt stil op het midden van het voornaamste plein: daar valt men bitterlyk aan 't schreyen, ten minsten in schyn: de Papassen doen den Lykdienst rondom het lichaam; waar na men het in de Kerk draagt, daar het begraven wordt zo ras men eenige Gebeeden heeft opgezegt, die verzelt worden met huilen, zuchten, snikken, enz..... Des anderen daags worden de klokken wederom geluid: men discht in het sterfhuis een Colyva op, leggende een tapyt op den grond: de nabestaande en andere vrienden schikken zich daar rondom: men huilt twee uuren lang, terwyl men in de Kerk de Zielmisse doet. 's Avonds brengt men daar heenen eene andere Colyva, nevens een flesch met wyn: de bloedvrinden en de kinderen die getrouwt zyn, zenden mede zo veel. De schotels worden verdeelt onder de Papassen die den Dienst doen. Elk eet en drinkt naar zyn goeddunken, huilende echter van tyd tot tyd om welstaans wille. Den derden dag zendt men 's morgens nog andere Colyvaas, en dewyl men niet meer dan eene Misse daags leeft in yder Kerk, neemen de Papassen hunne schotels op, en maken zich vrolyk in hunne Kapellen. Op de volgende dagen, tot den negenden toe, doet men niet anders dan Zielmissen leezen: den negenden dag houdt men dezelve ceremonie als op den derden. Den veertigsten dag na het overlyden, en ten einde van drie, zes, en negen maanden, als mede na verloop van een jaar, doet men eveneens als op den derden dag; zonder het huilen te vergeten. Yder jaar doen de erfgenamen een Colyva naar de Kerk dragen, op den sterfdag van hun vader en van hunne moeder, doch dan geschiedt de ceremonie zonder weeklachten. Alle Zondagen van het eerste jaar na het overlyden, en zelfs zomwylen van het tweede jaar, geeeft men een koek, wyn, vleesch, en visch aan den armen: insgelyks doet men op Kersdag...... De Papassen deelen daar zo veel van uit als 't hun behaagt, en maken van 't overige goeden cier, want alle die offerhanden neemen zy uit de Kerke mede naar hun verblyf. Dus hebben die Kerk-Dienaars meer spys en drank dan zy verteeren konnen, en daarenboven worden zy, behalven de toevallige inkomsten der Kerke, met vereeringen overladen. De erfgenamen geeven, geduurende het eerste jaar, 's avonds en 's morgens aan den armen zo veel vleesch, brood, wyn, en fruit, als de overledene zou gegeeten hebben, indien hy geleeft hadt.’ Ten opzichte van het Vagevuur, verzendeGa naar margenoot+ ik den Lezer tot de eerste Verhandelinge. Tournesort heeft groot gelyk, zeggende dat de Grieken nauwlyks weeten waar aan zy zich in dat stuk houden zullen. Het is wel waar, dat zy in 't algemeen de uitspraak omtrent de Zaligheit en de Verdoemenisse stellen te zullen geschieden als de Waerelt vergaan zal. Ondertusschen durven zy niet bepalen de plaats waar de zielen der overledenen blyven tot den tyd der opstandinge. In die onzekerheit laten zy echter niet na voor de zelve te bidden, hopende dat de barmhertigheit van God door hunne gebeeden zal bewogen worden. Die Godvruchtigheit verdient lof. Gelukkige Christenen, die, zonder zich op te houden met zwarigheden welke men hun onder een groot getal van Controversen voorhoudt, gerustelyk hunnen weg ter Zaligheit met een diergelyke godsvrucht vervolgen! ‘De Grieken zyn zo verlegen wegens de plaats van de Helle, als wegens die van 't Vagevuur. Zy zyn zeer slechte Geographici, zegt Tournefort.’ Maar ik zie niet dat onze Geographie daar omtrent veel beter is. Nu zyn wy gekomen tot de Ordening,Ga naar margenoot+ waar van reets gehandelt is, doch zonder daar van een nauwkeurig verslag te doen. De eerste Orde welke men den geenen die zich tot Kerkelyke bedieningen schikken, opdraagt, is die van Voorlezer, wiens ampt is de Heilige Schriftuur op de groote Feestdagen den volke voor te lezen; die Lezers worden eerst Zangers, dan Onderdiakens, en zingen de Opdracht in de Misse. Vervolgens worden zy Diakenen, en zingen het Evangelie. De laatste Orde is de Priester-orde. De Priesters worden onderscheiden in Waereltlyke en Geregelde.Ga naar voetnoot(a) De Papassen, zegt men | |
[pagina 119]
| |
ons, zyn eigentlyk maar Waereltlyke Priesters, en konnen niet tot de waardigheit van Protopapassen of Opperpriesters, die Tournefort Curés-Archiprétres noemt, geraken. ‘Alle die onderscheidene personen, zegt Ricaut,Ga naar voetnoot(a) worden eerst ingewyd door den Bisschop, met oplegginge der handen, die vervolgens aan denGa naar voetnoot(b) Anagnost een Bybel, en aan denGa naar voetnoot(c) Psaltes een Psalmboek vereert, nadat hy die boeken gewyd, en met het teken van 't Kruis gemerkt heeft. Daarna doen de nieuw Geordende zich het hoofd kroonen.’ Zie daar het verslag dier Ceremonien, 't welk mogelyk voor luiden van eene volstrekte geleertheid onnut is, doch echter in eene Verhandeling van deezen aart vereischt wordt. Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot(d) De Voorlezer biedt zich den Verordener aan in het gewaad van een Klerk, en blootshoofds. Dat Klerkgewaad is zwart, zedig, en overeenkomstig met den staat dien men aanvaarden wil. Indien hy een Monnik is, vertoont hy zich in Monniks gewaad, 't welk in 't PontificaalGa naar voetnoot(e) Mandyum of Mandyas genaamt wordt. De Verordener tekent den nieuwen Lezer driemaal, en zyn hoofd wordt kruisgewyze geschoren in den name des Vaders enz. Vervolgens doet men hem de Klerikale kruinscheering, en daarna vertoont men hem weder voor den Verordener, die hem dan het Phenolium geest. Dat Phenolium koomt overeen met de Planeet of met den Casuifel. Het wordt gegeeven aan die geen Monnikken zyn. De Verordener maakt nog driemaal het teken van 't Kruis over het hoosd van dien Candidaat, legt hem de handen op, en bidt voor hem. Na het gebed stelt hy hemGa naar voetnoot(f) de Heilige Schrift in handen. De nieuwe Voorlezer leest daar in eenige Verzen pro forma. Die Lezer-orde moet zekerlyk van zeer ouden afkomstzyn, gelyk zulks uit de noodzakelykheit alleen onderstelt kan worden. Voorts is 'er geen onderscheid tusschen het Ordenen van een Priester en van een Zanger. Ook komen hunne Bedieningen overeen; want,Ga naar voetnoot(g) om my van de woorden van den Bisschop van Vabres te bedienen, de een zingt de woorden die de ander leest. Een Voorlezer, of een Zanger, dieGa naar margenoot+ Onderdiaken zal worden, biedt zich den Verordener aan in zyn Phenolium, en, indien hy Monnik is, in zyn Mandyum. Men doet hem het een of het ander uit, om hem het Sticharium aan te doen, 't welk een soort van Misgewaad is, daar men den gordel by voegt. Men brengt een lampetschotel en een linnen doek. De Verordener maakt driemaal het teken van 't Kruis over zyn hoofd, legt hem de handen op, en bidt voor hem. Het gebed gedaanzynde, neemt de Verordener dien doek, legt hem dien op den linker schouder, en geeft hem het lampet over. De nieuwe Onderdiaken kuscht de hand van den Verordener, en giet hem water over de handen. Vervolgens ontfangt hy de benedictie, en herhaalt driemaal het Trisagium enz. Dus bestaat de Bedieninge van den Onderdiaken voornamelyk in het aanbieden van 't handwater aan den Officiant, en in hem den handdoek te geven om zich af te drogen. Daarenboven steekt hy de lampen aan, en draagt zorge dat de Kerk in order en rein blyve. Den oorsprong van het Onderdiakenschap rekent men van den tyd van St. Cyprianus, en dien van zich de handen te wasschen voor het celebreeren van de Mysterien enz. van de tyden van St. Dionisius den Areopagiter en van St. Clemens. De eerste spreekt in zyne Constitutien van dat Godvruchtig gebruik als van een Teken van de zuiverheit der Ziele, en de ander van gelyken in zyne Hierarchie: doch die twee Werken worden van de meeste Critiquen verworpen. Ik moet hier niet vergeten de syne ontdekking van den gewaanden St. Denys, die in het wasschen der handen de verbeeldinge van deGa naar voetnoot(h) laatste gedachten der ziele vindt; dat is van die gedachten die haar bepalen. De proef van die verstandige ontdekking is, dat de handen de uiteinden van het lichaam zyn, en van gelyken zyn de bepalende of besluitende gedachten de uiteinden der | |
[pagina 120]
| |
ziele. Wie zou niet overtuigt zyn? Ga naar margenoot+ Den Diaken, dat is die van het Onderdiakenschap tot het Diakonaat zal overgaan, neemt men den handdoek van den schouder, en den gordel van 't lyf. Hy buigt zyn rechter knie voor de Heilige Tafel: de Verordener legt hem de handen op, en de plechtigheit word geheiligt door gebeeden die aan de Diaken-orde toepasselyk zyn. Daarna geeft de Verordener den Waayer aan den nieuwen Diaken over, en kuscht hem. De andere Diakenen kusschen ook hunnen nieuwen Medebroeder, die daar op terstond bezit van zyne Bedieninge neemt. Wat het Diakenschap betreft, men kan deszelfs oudheit niet betwisten, dewyl in de Handelingen der Apostelen van Diakens en van hunne eerste instellinge gesproken wordt. Ik zeg hunne eerste Instellinge, omdat hunne Bedieninge daar niet volstrekt eveneens schynt te zyn als zy in 't vervolg geweest is. Echter vindt men dat zy weinig tyds na de Apostelen Dienaars der Bisschoppen genaamt zyn, 't geen men uitleggen moet volgens den dienst die de Diakens hun voor den Altaar doen: maar zy zyn niet alleen de Dienaars der Bisschoppen; zy moeten 't ook van yder Dienstdoenden Priester weezen. Om te antwoorden aan die geloven dat zy in den beginne alleen aangestelt zyn tot de behandelinge der liefdegaven, maakt men deze onderstellingGa naar voetnoot(a), dat namelyk, indien hun ampt alleen bestaan hadt in het bedienen van den armen, gelyk uit de Handelingen der Apostelen blykt, de oplegginge der handen, welke het wezentlyke van de Verordening uitmaakt, niet nodig zou geweest zyn. Ik hebbe reets gezegt, dat het lezen van 't Evangelie tot de Bedieninge van den Diaken behoort. Ik zal niet gewagen van hunne andere verrichtingen, welke men wel zal aangemerkt hebben in het uittrekzel dat ik van de Liturgie der Grieken hebbe gegeven. Het gebruik van den Waayer kan men daar ook nazien. Ga naar margenoot+ Twee Diakens geleiden, of moeten, volgens het Pontifikaal, geleiden tot aan de Heilige Deuren den geenen die van hunne Orde tot de Priesterlyke overgaat. Daar gekomen zynde, stellen hem die Diakenen in de handen der Priesteren. De Opperpapas en die hem de naaste in rang volgt, laten hem drie ronden om den Altaar doen, onder het zingen van den Lofzang der Martelaren. Deze zelve plechtigheit wordt ook in de twee voorgaande Verordeningen waargenomen. De toekomende Priester knielt neder, men maakt het drievoudig teken van 't kruis over zyn hoofd, men leest de gebeeden die op die Verordening passen, en men legt hem de handen op. In een der gebeeden noemt de Verordener de voornaamste verrichtingen des Priesterdoms, gelyk het offeren, het prediken van 't Evangelie, den Doop enz. Na die gebeeden, recht hy den nieuwen Priester op, en legt hem den band van het Orarium over den rechter schouder. Dat Orarium, waar van ik te voren hebbe gesproken, is een der tekenen van het Diakonaat. Men geeft hem het Epitrachelium, 't welk door Stool vertaalt wordt, en het Phelonium, dat volgens eenigen het wit koorkleed of Overtrekzel is, en volgens anderen de Kasuifel of de Planeet. Dit alles geschiedt onder het Choor-gezang. Vervolgens spreekt een Diaken deze woorden, laat ons elkander beminnen: daar op kuscht de Patriarch, zo hy de Ceremonie bywoont, den Altaar, gelyk de Priesters, yder volgens zyn rang, ook doen, zoenende met eenen de hand des Patriarchs, die op den Heiligen Altaar legt, en den Patriarch zelven op de wang. De Priesters kusschen voorts elkander, 't welk de Diakens ook onderling navolgen. 't Geen het Pontifikaal daar verder byvoegt, raakt het Nachtmaal. Men heeft reets aangemerkt dat de Priesters verlof hebben om zich eenmaal in 't Huwelyk te mogen begeven, doch dat het tweede Huwelyk hun verboden is. Men heeft ook gezegt, dat de Priester zyn maagdom hebben, en met een maagd trouwen moet, konnende anders in geene Ordens toegelaten worden. Zy dragen onder aan hunne mutsen een witte strook. Die strook hangt hun op den rug, en wordt Peristera geheeten, dat is te zeggen Duive. 't Is een zinnebeeld der een voudigheit en zuiverheit des Priesterdoms. Ricaut leert ons, dat de Bisschop de Duive van 's Priesters muts afsnydt, wanneer hy eenige zonde begaan heeft, en dat men 'er weinige vindt die dat sieraad lang dragen, dewyl de Priesters gemeenlyk niet veel deugen. Ik ga over tot den toekomenden Bisschop.Ga naar margenoot+ De Priesters stellen hem in han- | |
[pagina 121]
| |
den van tweeGa naar voetnoot(a) Prelaten. Men laat hem de ronde om het Autaar doen enz. gelyk van de voorgaande Verordeningen verhaalt is. Na die voorafgaande plechtigheeden, geeft de Chartophylax of Opperpapierbewaarder den Patriarch, indien deze den Bisschop inwydt, hetGa naar voetnoot(b) Contacium over. 't Geen hier den naam van Contacium draagt, is een kleine verzameling van Acten, Formulieren, enz. die tot de verkiezinge van den Bisschop behoren. Men bediende zich daar eertyds van, en mogelyk doet men 't nog. De tegenwoordige staat der Grieken heeft wanorde en verzuim omtrent alle die verkiezingen te weeg gebracht. Derhalven verhale ik de meeste dier Ceremonien volgens het Pontifikaal, dat is, niet gelyk het zich daaromtrent hedendaagsch toedraagt, maar gelyk het behoorde te wezen. De Patriarch neemt dat Contacium met de linker hand aan, en legt zyne rechter hand op het hoofd van den Gedesigneerden, om het formulier der verkiezinge te lezen. Gelezen hebbende, opent hy het boek der Evangelien, en legt hetGa naar voetnoot(c) geopent op het hoofd van dien Gesigneerden of toekomenden Bisschop: alle de aanwezende Bisschoppen raken ter zelver tyd dat Evangelie aan: even te voren heeft de Verordener een Kruis-teken gemaakt, en de omstanders hebben het hoofd van den Gedesigneerden Kruisgewyze aangeroert. Na die ceremonien volgen de gebeeden op de verkiezinge toepasselyk. Die gebeeden betreffen de inwydinge van den Bisschop, de benedictie van zyne Bedieninge enz. Na die gebeeden ligt de Verordener het Evangelie van het hooft des verkooren Bisschops af, en het wederom op den Altaar gelegt hebbende, geeft hy hetGa naar voetnoot(d) Pallium of Schoudersieraad aan hem. Die plechtigheit wordt verzelt met gezang, en gevolgt van die heilige kuschjes, of liever van die kuschjes van ceremonie, by de Priesterlyke Verordening reets gemeld; zy eindigt met eenige benedictien. Onder die benedictien is vooral merkwaardig die van den Oppersten Stoel, of, om beter te zeggen, van den Oppersten Raad, die, volgensGa naar voetnoot(e) den Bisschop van Vabres, de Heilige Drie-Eenheit en de Hemelsche Vergadering der Engelen en der Welgelukzaligen is. Wegens die Benedictie merkt de geleerde Prelaat zeer wel aan, dat men dezelve niet met de andere moet vermengen. Deze dient om God te eeren, om hem onze gehoorzaamheit te betuigen, enz. Dit zy in 't voorbygaan gezegt. Ik maak geen gewag van het aanhalen en lezen van verscheidene Schriftuurplaatzen, en van eenige verzen uit de Psalmen, noch van het wierook dat de Diaken den Patriarch, de omstaande Prelaaten, de verdere Kerkregeering, en den Altaar toezwaait, noch van het voorlezen des Evangeliums door een Diaken, noch van die andere benedictie welke die Diaken van den Verordener voor den Prediker des Evangeliums, dat de Diaken zelv is, verzoekt. Met een woord, ik ga voorby al 't geen het Pontifikaal vervolgens voorschryst, om zich waardiglyk van die Geestelyke Exercitie te quyten, waar in de evolutien, de repititien, en de ceremonien ruim zo menigvuldig en verscheiden zyn als by de Roomsgezinden, en waar in ik niet twyfele of de vereeniging der uiterlyke beweegingen des lichaams met die der ziele is even zo moeilyk als by ons. Wanneer ik den Lezer voorhieldt, dat de benedictie van den Bisschop voor die van den Priester gaat, en zo vervolgens naar de waardigheit des geenen die de benedictie geeft, zoude ik hem niets nieuws zeggen. Ik zal dan alleen verhalen, datGa naar margenoot+ by de Grieken de Dienstdoende Prelaat zyne plechtige Benedictie voor de deur van het Heiligdom, na de algemeene Communie, geeft. By de Latynen in tegendeel geeft de Bisschop die by het Autaar, en voor de Communie. Ik merke nog aan, dat de Grieken niet nederknielen om de benedictie te ontfangen, of dat zy zulks ten minsten zeer zelden doen; en dat de Grieksche Bisschop met zyne vingers de | |
[pagina 122]
| |
letters van den naam van Jezus Christus, onder het geven van zyne benedictie, weet te maken in dezer voegen I.C.X.C. Wat belangt de mysterien die men in die uitgebreide en opene hand, welke de benedictie geeft, meent te vinden, ik laat dezelve over aan de geenen die alomme verbeeldingen en allegorien zoeken, tot in den baart van Aaron toe, en die ze zelfs vinden zouden in dien van een zwitzer, ingevalle de zwitzers tegenwoordig het Autaar bewaarden en bedienden, gelyk de Leviten eertyds by de Joden gewoon waren te doen. Ga naar margenoot+ 't Geen ik van de Monniken in de eerste Verhandelinge gezegt hebbe, is niet genoeg: ik moet daar nog meer van spreken. Zeker oud Schryver heeft hen de Philosophen van het Christendom genaamt. Isidorus heet hunne Discipline de Monnik-Philosophie. Daar zyn zo veel soorten van Philosophen by de Heidenen geweest, en het Christendom heeft zo veele verscheidene Ordens en byzondere kenmerken van Monniken zien voor den dag komen, dat men op deeze al het goed en al het quaad van de eerste kan toepassen, namelyk dwaze inbeeldingen, harssenschimmen, maar ook zomwyl gezonde reden; wellust en matigheit; hovaardy en zedigheit; zotheit en wysheit; godvruchtigheit en bygeloof. In 't algemeen is 'er dit onderscheit tusschen de Philosophen en de Monniken, dat de eerste het licht van den natuurlyken Godsdienst in het Heidendom hebben onderhouden, en dat de laatste menigmaal dat van den geopenbaarden Godsdienst hebben verduistert door hairkloveryen, door onnutte vragen, en door nieuwe en ongewoone inbeeldingen, de waare vruchten van de akeligheit der woestenyen, en van de eenzaamheit der Kloosteren! welke men zeer ongelukkiglyk met den schoonen naam van Heiligheit vereert heeft. Eertyds gaven de Grieksche Monniken aan hunne afzonderingen den zelven naam dien de Philosophen aan de Scholen der Wysbegeerte gaven, en welken men dus kan vertolken,Ga naar voetnoot(a) Plaatzen daar men zorg voor de jeugt draagt. Ik vind daar in eenige overeenkomst met dien van Seminarium of Queekschool. Laat ons eerst ons verslag van deGa naar voetnoot(b)Ga naar margenoot+ Caloyers (in de wandeling betekent dat woord allerlei Monniken) beginnen met het geen RicautGa naar voetnoot(c) en Tournefort ons daar van zeggen. Die onder de Caloyers de Misse leezen, zyn reguliere Priesters. Wy verstaan onder deze woorden den Regel en de Bedieninge. De Geregelde Priesters worden gewyde Monniken, (Hieromonachi) en celebreren niet dan op de groote Feestdagen. Daarom worden 'er altoos Papassen onderhouden om de Kerken en de Kloosters te bedienen. Hy die het Konvent bestiert, wordt Archimandrita geheeten, een woord, dat ten naastenby letterlyk overgezet, betekenen zal het Hoofd van luiden die zich in eenGa naar voetnoot(d) schuilplaats of in een hol afgezondert hebben. Minder letterlyk betekent het een hoeder of herder. De Hegumenos of geleider verscheelt weinig van den Archimandrita, of wel daar is geen onderscheit in, en die twee woorden beduiden even zo veel als Abt en Kloostervoogd. De Exarch is boven den Archimandriet. Die waardigheit heeft eenige overeenkomst met die van Generaal, en hoe het ook zy, de Exarch is boven den Abt. Men heeft aangemerkt, dat de Overste van 't Klooster of de Archimandriet den tytel voert van Vader van het Konvent, Vader over de Monniken, enz. De gemeene Monniken worden by zeer oude Schryvers, gelyk St. Cyrillus van Alexandrien, ook Vaders geheeten. Doch dieGa naar margenoot+ benaming is ouder dan men denkt, aangezien de Grieken hunne Philosophen menigmaal zo genaamt hebben. Om de twee jaren wordt 'er een nieuweGa naar margenoot+ Hegumenos of Kloostervoogd gekoren, volgens het verhaal van Wheler. De afgaande wordt alleen van zyn gezag ontbloot. Men geeft hem den naam van Proëgumenos, of Oud-Kloostervoogd: dus zegt ons Tournefort, die 'er byvoegt, dat die Superieur genoodzaakt is zich van het vermogen van zyn ampt met veel omzichtigheit te bedienen, vooral ten opzichte van de boeten die op de misslagen van zyne | |
[pagina 123]
| |
Monniken vallen. Te grote strengheit, zegt hy, zou hen den Tulband, in plaats van de kap van Monte Santo doen aannemen. Ga naar margenoot+ De Orde van St. Basilius de eenigste zynde die by de Grieken is aangenomen, moeten de Grieksche Reguliere Priesters noodwendig van die Orde wezen. Hun gewaad is een lange laken tabbert van Kameelcoleur, om het lyf vast gegordelt. Zy hebben een muts van vilt of zwarte wol op 't hoofd, die hun de ooren overdekt. Zie daar wat Ricaut zegt, en hier wat Tournefort ons breedvoeriger van de Monniks kledye verhaalt.Ga naar voetnoot(a) Het gewaad der Caloyers is zwart of donkerbruin. 't Is een soort van een gemeene Priesters overrok, waar om men een gordel van de zelve coleur vastmaakt. Wat hunne mutsen aangaat, zy zyn boven plat, zwart van verwe, en met twee oorlappen voorzien.Ga naar voetnoot(b) Een lap zwart laken is van binnen aan de muts vast, en hangt hun over den rug. Men voege by dat alles, dat dewyl 'er drie onderscheidene graden van volmaakheit in het Monniken-leven zyn, 'er ook driederlei soort van gewaad is. De gemeene Monniken, dat is de Caloyers van den laagsten trap, hebben maar een enkelen overrok van grof laken: die hunnen proeftyd volbragt hebben, hebben dienGa naar margenoot+ wyder en netter. Men noemt Monniken van het klein gewaad de yverigste, maar men geeft de Cucullus en hetGa naar voetnoot(c) Scapularium aan de volmaakste: die danGa naar voetnoot(d)Ga naar margenoot+ Monniken van het groot gewaad geheten worden. Het leven dezer laatsten, is, volgens de Grieken een rein en engelsch leven. Men kan hen beschouwen als Kluizenaars of als Anachoreten. In alles wat den naam van tucht en gestrengheit draagt, gaan zy oneindig verder dan de andereGa naar margenoot+ Monniken. Dit brengt my natuurlyke wyze tot de Ascetiquen of Bespiegelaars, een soort van wilde Quietisten, die, niet te vreden met zich de allergeringste gemakkelykheeden van het leven te onttrekken, mogelyk vermaak zouden vinden om na hun doot wederom op te staan, en vervolgens eeuwiglyk ter liefde en glorie van God te lyden, indien zy konden. Tournefort zegt, dat zy door hun gestreng leven, door hunne afzondering, en door hunne elende meenigmaal niet wel met het hoofd bewaart zyn, en dat de meeste van die Ascetiquen tot erbarmelyke mymeringen, in plaats van eene nette kennisse der menschelyke plichten, overslaan. Dus ziet men dat de ware Religie tusschen twee uitersten, waar over de meeste menschen struikelen, gelegen is; dweepery namelyk, en vrygeestery. Eertyds wasGa naar margenoot+ 'er een ordre in de Kerk om de Monniken in hunne Kloosters te houden, en te beletten dat zy zich niet met zaken buiten hun beroep bemoeiden. De armoede heeft die nodige ordre in 't Oosten ontzenuwt of te loor gestelt. Het gezag dat de Monniken zich aangematigt hebben, of door een zekeren toestel van devotie, of door hunne behendigheit van zich in waereltsche zaken in te dringen, heeft ruim zulke quade uitwerkingen by ons in 't Westen gehadt. Wy hebben Negotiatie-Monniken, Hof-Monniken, en Monniken waar van het lot der Statendommen afhangt. Maar de doorslepenheit noch de eerzugt hebben geen deel aan de verslapping van de DisciplineGa naar margenoot+ der Oostersche Monniken. Dit komt alleen uit de hardigheit van het jok, en uit de elende van hunnen staat voort. Men verhaalt ons dat de meeste genoodzaakt zyn hun brood in 't zweet huns aanschyns te winnen, en zich tot de geringste handwerken, gelyk deGa naar voetnoot(e) landbouw en de wyngaard-queeking, te begeven.Ga naar voetnoot(f) De meeste, uitgenomen de Reguliere Priesters en de Hieromonachi, zyn werkgasten, of veehoeders die een jaar lang de kudden weiden moeten, waar na zy in hun klooster mogen wederkeeren. Men vindt 'er, zegt Wheler, die zich met hoeden te maken en andere geringe handwerken geneeren. Met een woord, de Reizigers beschryven ons die Monniken als luiden zonder goede zeeden en zonder opvoedinge, die zich om klein geld tot ondeugende bedryven laten gebruiken, en die in | |
[pagina 124]
| |
al hun doen meest ter quader trouwe handelen. Dit alles is maar al te dikwyls het gevolg van dienstbaarheit en armoede. Ga naar margenoot+ De geene die Caloyers willen worden, geven zich aan by een Hieromonachus of gewyden Priester, om het gewaad van hem te ontfangen, en die ceremonie, zegt Tournefort, kost omtrent twaalf ryksdaalders. Voor het verval der Grieken onderzogt de Kloostervoogd den genen die Monnik wilde worden, en, om zyne roepinge te beproeven, noodzaakte hy hem zich eerst drie jaren in het Klooster op te houden. Na die proeve ging men overGa naar voetnoot(a) tot de kruinscheering; de jongelingen moeten 15. en de jonge dochters 17 jaren volkomen bereikt hebben. Die gewoonte werdt ingevoert ten tyde en door bevel van den Keizer Justinianus. In 't vervolg werden de drie jaren in zes maanden verandert: even wel is waar dat de postulant onder het Leeken-kleed eenigen tyd de plichten van het Monniks leven waarnam. Indien hy, na het uitstaan van de proef, in zyn voornemen bleef volharden, nam de Kloostervoogd hem mede naar de Kerk, daar hy hem aansprak in deze bewoordingen; ‘Hier zyn wy nu in de tegenwoordigheit van den Engel des Heeren, voor wien men niet liegen moet. Is het niet om de straffe van eenige misdaat te ontgaan, dat gy u in dit huis tracht te verschuilen? Zou het niet eenige huisselyke quelling, eenig hartzeer uit liefde ontstaan, of eenig wanbedryf zyn, waarom gy u tot ons begeeft? De Postulant antwoordde daar op, ik verlaat de waerelt nergens anders om, dan om myne zaligheit uit te werken enz. Vervolgens gaf de Superieur hem het gewaad, en na het doen van de vereischte gebeeden, sneedt hy hem een lok hair af, 't welk hy met een stuk wasch tegen den muur dicht by den Altaar vastmaakte.’ Die ceremonie wordt nog op dezelve wyze verricht, volgensGa naar voetnoot(b) een nieuw Grieksch Schryver; maar ondertusschen is de tucht geweldig verslapt. Men neemt menigmaal Monniken van tien of twaalf jaaren aan: deze zyn, zegt Tournefort, zonen van Papassen die men leert lezen en schryven, en die men met eenen tot de geringste diensten gebruikt, 't welk hun voor het noviciaat verstrekt. Wyders kome ik niet weder tot hunne Vastendagen, noch tot hunne groote Vasten, noch tot het voedzel dat zy gebruiken, 't welk zeer armoedig is, en ik zal ook hunne grote slordigheit niet meer aanroeren, welke zy, volgens de Reizigers, met de andere Geestelyken gemeen hebben. Op dat de Monniken van hunnen Dienst,Ga naar margenoot+ en andere Devotien niet afgetrokken worden, zyn 'er in yder Klooster eenige Leekebroers, die het Monnikengewaad aannemen, en verplicht zyn volgens den regel der Gemeenschap te leven. Men noemt hen de bekeerden. ‘Het zyn, zegt Ricaut, menschen die een afkeer van de waerelt gekregen hebben, of aan eenige dootzonde schuldig zyn, die den gestrengen regel van St. Basilius aannemen, om zich te beter tot hunne zaligheit te verledigen. Men laat op hen, vaart hy voort, de zorge over alle de huisselyke zaken berusten: zy hebben het bestel over het vee .... De zorge over den wyngaart is hun ook aanbevolen .... dewyl de Monniken mogen drinken van 't geen zy in hunne eigene kelders hebben.’ Dit doet my een byzonder gebruik der Monniken van zeker Klooster te Arcadi te binnen komen. TournefortGa naar voetnoot(c) verhaalt ons dat zy een kelder hebben met den besten wyn voorzien, dien men niet aanroeren mag zonder de toestemminge van den Kloostervoogd, die jaloers van zulken schonen overvloed, den zelven jaarlyks, als de wynoogst gedaan is, koomt wyden. De Kloosters hebben hunne Bedelmonniken,Ga naar margenoot+ die alomme worden uitgezonden, zelfs naar verre landen, om de onderstandgelden en aalmoessen in te zamelen. Ricaut zegt ons, dat die Bedelmonniken vyf jaren in bedieninge zyn, en dat zy hunne commissie volbragt hebbende, naar het Klooster wederkeeren, daar zy zich dan een maand lang in byzondere cellen afzonderen, en hun gedrag onderzoeken wegens de zonden die zy begaan hebben, om daar voor verzoeninge aan God te doen. Volgens TournefortGa naar voetnoot(d) zyn in de Grieksche Kloosters alle portien even groot. De Superieur krygt geen beter | |
[pagina 125]
| |
voedzel dan de geringste van den huize: en zo gaat het van gelyken met alle de andere noodwendigheden van het leven. Wegens de gebruiken der Monniken in de Eetzaal, voeg ik hier by het geenGa naar voetnoot(a) Wheler my aan de hand geeft. Zy hebben veele Officien en veele Ceremonien voor en na den maaltyd te verrichten. Voor het uitgaan uit de Eetzaal, biedt men den Hegumenos, die hoger dan zyne Monniken aan een klein tafeltjen afgezondert zit, een stuk brood op een schotel, en een schaal met wyn aan. De Hegumenos doet door eenige gebeeden een soort van een Consecratie over dat brood en over dien wyn. Daar na doet men met die offerhanden de ronde langs de Eetzaal: elk breekt een klein stukjen van het brood af, en drinkt een droppel van den wyn. De Ceremonie eindigt met eenige gebeeden, en yder keert naar zyne celle te rug. Ga naar margenoot+ Wat de Nonnen aangaat, het scheelt veel, zegt Tournefort, dat haare levenswyze zo gestreng niet is als die der Monniken. ‘De meeste zyn versletene Zusters, die zich bekeerende geloften doen tot het betrachten van deugden, welke zy in haare jeugt gantsch niet in acht genomen hebben. Zy begeven zich eindelyk in een Klooster, om onder de oogen van eeneGa naar voetnoot(b) Abdisse een minder schandelyk leven te leiden’ Ricaut zegt ook dat het leven van die Nonnen zoGa naar margenoot+ gestreng niet is als dat der Caloyers. Onder die Nonnen zyn zommige vrysters die vroom en godvruchtig geworden zyn, en zich aan de armoede en kuisheit overgegeven hebbende, in een Klooster gaan om zich aan de waerelt te onttrekken. De andere zyn weduwen, die haare zonden overdenkende, en mogelyk ook dat de waerelt haar begint te vergeten, zich met eere getracht hebben af te zonderen, om aan haare bekeeringe te arbeiden, penitentie te doen, en eindelyk aan de devotie te gewennen: want immers in alle zaken krygt men door de gewoonte eene zekere hebbelykheit, welke aangenaam en vermakelyk maakt 't geen te voren lastig en ongemakkelyk scheen. Men zou zulk eene Godvruchtige konnen aantreffen, welke op haar sestigste jaar haare zonden en die van anderen met geen minder vermaak overdagt, dan eene volleerde snol het getal haarer minnaryen op haar vyf en twintigste jaar. Van gelyken kittelt zich die of die gryzaart met het vermaak van op Geestelyke zaken te denken, gelyk een jongeling met dat van zich zyne minnehandelingen te binnen te brengen. Zie daar het gewoon uitwerkzel der traagbykomende Godvruchtigheit, en van die devotien welke niet dan te dikwyls op eene niet langer uitvoerlyke hartstocht volgen.Ga naar voetnoot(c) Die Nonnen volgen den regel en de discipline der Monniken. Zy houden zichGa naar margenoot+ in het Klooster bezig met het maken van verscheidene handwerken, die zy aan de Turken verkopen, en men verzekert ons dat deze groote achting voor haar hebben. De Abt van het Klooster, waar aan de Abdisse onderworpen is, zendt haar tot Priester en Biechtvader een zyner oudste Monniken, die voor den eerlyksten te boek staat. Ik ga over tot de Monniken van denGa naar margenoot+ BerghGa naar voetnoot(d) Athos, dien de Grieken den heiligen Berg noemen, en die, om my van de uitdrukkinge van Belon te bedienen, by de Grieken zo veel is, als Rome by de Roomsgezinden. Tournefort zegt rond uit, dat de Kloosters van den Berg Athos, hoe geregelt zy schynen mogen, de allergevaarlykste bedriegers uitleveren, verre van Apostolische mannen aan te queeken, die in staat zouden zyn om den Kerkelyken Tucht te herstellen. Men meent ook, dat die Monniken zedert het jaar 1430. of daar omtrent zeer verdorven zyn geworden. Ricaut spreekt heel anders dan Tournefort,Ga naar voetnoot(e) ‘Die Monniken, zegt hy, zyn meest heilige en godvruchtige zielen, die gestadig met devotie en dodinge des vleesches bezig zyn..... Zy onderhouden elkander altoos over hemelsche zaken, met byzondere eerbiedigheit, zo dat wy, zonder lichtgelovig te zyn, ons mogen verzekeren, dat niet alleen die Monniken in een zedelyken zin eerlyke luiden zyn, maar ook dat zy eenigermate van Gods geest zyn aangedaan, en dat hunne Godvree- | |
[pagina 126]
| |
zentheit hen mogelyk veiliger ten Hemel zal brengen, dan de wysheit der schranderste Philosophen, of de wetenschap der allerverlichtste Godgeleerden zou konnen doen.’ Ga naar margenoot+ De Grieksche Christenen doen hunnen beevaart naar dien Berg Athos, bezoekende de Kerken en de Reliquien. Deze bestaan in eenige hairen van de H. Maagd, in haar middelriem, in een klein gedeelte van het bloed van O.Z., in lappen van zyne luyeren, in den voet en de schoen van St. Parascevus. De devotien en liefdegaven die daar uit ontstaan, de vereeringen welke die Monniken ontsangen, en de inzamelingen van hunne Pandoquen ofGa naar margenoot+ Bedelmonniken geven hun zeer fraaie inkomsten. Ricaut geeft my dit aan de hand, en verzekert dat die Bedelmonniken, als hun ambacht zeer wel verstaande, gemeenlyk groote rykdommen uit de landen die de Grieksche Religie onderworpen zyn, te rug brengen. Om hun vlyt des te meer aan te moedigen, wordt hy die het meest aangebracht heeft, gemeenlyk het volgende jaar tot Prior of Kloostervoogd verkoren. Laat ons dien Engelschman nog meer aanhoren wegens den aart der ontfangende Monniken, en wegens dien der gevende Devotarissen. Her character der eersten vermindert een weinig de verdiensten, die hy hun wegens hunne gestrengheit toeschryft. ‘Die Caloyers klagen gestadig over hunne armoede, en over de elende van hunnen staat: 't geen die hunne schatten zien, in verwonderinge brengt. Alhoewel wy niet zeggen dat zy zyn ...... als die vrekken die in 't midden van hun goud en zilver van honger sterven ..... Indien men de pracht en de ryke sieraden hunner Altaren en Kerken beschouwt, zal men zich qualyk konnen inbeelden dat zy zo arm zyn als zy voorgeven te wezen.’ Die goederen behooren aan de Kloosters, en worden tot den Goddelyken dienst geschikt, zullen de Monniken zeggen. Daar blyft voor hun dan niets anders overig, dan de inkomst van hunne akkers, maar die inkomst is zo heel gering niet. Kan derhalven een Monnik, die professie van een Kluizenaars leven doet, en voorgeeft zich soberder dan andere menschen te behelpen, zich beklagen wegens zyne elende? Vervolgens spreekt Ricaut van hunne prachtige Kerksieraden, waarGa naar margenoot+ onder eenige van paarlen en diamanten als overladen zyn; van een tallooze menigte gewyde vaten van goud en zilver, en van hunne goudene kruissen met edele gesteentens behangen; van hunne Ritueelen en andere Kerk-boeken met goud overtrokken. Alle die rykdommen ‘verschaffen de Caloyers middel om op de groote Feestdagen van het jaar met alle mogelyke pracht in Processie te gaan. Zelf geschiedt de Processie, welke zy dagelyks geduurende den dienst verrichten, zo statelyk en met zulk eenen luister, dat het volk daar door getroffen, en tot eene ongemeene veneratie en devotie vervoert wordende ...... niemant vertrekt zonder door de eene of de andere vereeringe blyken van zyne godvrucht gegeven te hebben .... want buiten dat, zou men wanen dat men geen deel aan de benedictie gehad hadt.’ Zie daar nu 't geen den aart van die godvruchtige Monniken betreft, en zie hier het character van een deel Devotarissen die hun vereeringen doen. ‘De Grieken, zegt dezelve Ricaut, zynGa naar margenoot+ in 't gemeen gierig of arm. En echter, 't zy uit hovaardy by de eene, 't zy uit devotie by de andere, achten zy zich verplicht tot aalmoessen voor den heiligen Berg. Men vindt 'er zelfs, die het gemeen gestroopt, en door roof en geweld zich verrykt hebbende, den toorn van God wanen te stillen, en de vergevinge van hunne zonden te bekomen, met een gedeelte van hunnen buit aan dien Berg op te offeren.’ Men behoeft dat soort van devotie in den Levant niet te gaan zoeken: men vindt het genoeg in Europa, en in alle Gemeentens. Die devotie heeft dit gemak, dat men met God, wien alle de goederen toebehoren, in onderhandelinge treedt, en dat men ter liefde van hem, van een gedeelte der verkregene middelen afstaat ten voordeele van de armen die hy zyne leeden noemt; waar na men van het overige met een gerust geweten zyn genot neemt. ‘Ga naar voetnoot(a) Het getal der Caloyers van denGa naar margenoot+ Berg beloopt op zes duizent Priesters, Diakens en Leekebroers daar onder gerekent. Van die zes duizent zyn 'er gemeenlyk twee duizent buiten 't Klooster, die tot de inzameling van aalmoessen uitgezonden worden.’ Ricaut ver- | |
[pagina 127]
| |
haalt ons wyders, dat de Kloosters van dien berg twintig in getal zyn, en dat zy, uitgenomen drie die wegens armoede van schattingen bevryd blyven, aan den Groten Heer een cyns van duizent ryksdaalders 's maands opbrengen, doch zo, dat zy ongelyk geschat zyn, gevende de eene meer, en de andere min tot die somme, naar mate van hunne middelen; dat die Kloosters niet onder het gebiedGa naar voetnoot(a) van den Patriarch staan, en zy hem geenerlei bewys van erkentenisse doen; dat al zyn gezag bestaat in twee Aartsbisschoppen over dezelve aan te stellen, waar van de een zich teGa naar voetnoot(b) Carcis, en de ander te Sidero-Capti onthoudt, beide van den Metropolitaan van Thessalonica afhangende. ‘Die Prelaten, vaart hy voort, bemoeien zich nergens anders mede, dan met de Liturgie te lezen, en de Verordeningen te doen. Yder Verordening brengt hun een sequyn (omtrent een Ducaat) op ...... het gantsche bestier is in handen van de Kloostervoogden of Prioors..... Daar en boven zyn 'er onder die twintig Kloosters, negen waar in de Patriarch zelfs geen magt heeft om een Bisschop aan te stellen tot het opdragen van de Ordens, aangezien zy zich van dat teken van onderwerping vrygekogt hebben...... In de andere Kloosters (van Griekenland) heeft de Patriarch niet alleen het recht van de Priesters te verordenen, maar ook van de Kloostervoogden te benoemen, en de Prioorschappen op teGa naar margenoot+ dragen aan die hem de meeste geschenken doen...... De Kloosters van den Berg Athos, en dat van Maura-Mola op den Bosphorus, hebben den Bostangi Bachi tot hunnen beschermheer. Hy benoemt alle jaren een Aga, tot het ophalen van den jaarlykschen cyns van twaalf duizent ryksdaalders, waar van tienGa naar voetnoot(c) beurzen voor hem geschikt zyn...... Daar en boven geeft elk Klooster hem alle maanden een Schaap, behalven de vereeringen van lammeren, geiten, enz. die men hem op Paaschen doet. De Aga resideert te Carcis, en wordt daar van drie of vier Domestiquen van zyne sexe gedient...... Alle die Kloosters hebben daar een gemeenlands Huis of Halle, waar in zy hunne Synode houden, ...... om de belangen der Kloosteren te overwegen en te regelen. Dat Synode heet men de Vergaderinge der Oudsten...... Yder Klooster wordt gequotiseert of geschat evenredig met deszelfs inkomsten, tot onderhoud der publyke gebouwen en der daar in woonende persoonen, als mede tot het goedmaken van de kosten in kaarslen, olie, en lampen, gelyk ook tot het bestaan der geenen die alle weeken, dat is alle markt-dagen, de Liturgie lezen. Zy genieten onder den Aga, van wien zy afhangen, zulk eene grote vryheit, zo ten aanzien van het Geestelyke, als van het waereltlyke, dat geen Turk een voet op den Berg durft zetten zonder zyne toelatinge.’ De bezigheit der gemeene Caloyers bestaatGa naar margenoot+ in geringe handwerken. Zy zyn tuiniers, wyngaardeniers, kleermakers, wevers, mutsemakers, enz. alles ten gemeenen voordeele. De Grieksche Geestelyken, zegt ons dezelve Ricaut, ‘bekreunen zich zeer weinigGa naar voetnoot(d) of die arbeidende Caloyers konnen lezen, of niet. Van hondert zal men 'er nauwlyks een vinden, wiens bekwaamheit zo verre strekt. Al wat men hun vergt, is dat zy, behalven het teken van 't kruis, hunneGa naar voetnoot(e) Metagniai weten te maken | |
[pagina 128]
| |
(dat is dat zy zich op den grond weten te werpen na het opzeggen van zekere Psalmen, met het Gloria Patri aan 't einde.) Eenige van die Monniken herhalen dat soort van devotie tot drie hondert maal toe. Ga naar margenoot+ De Priesters (Reguliere) weten wat meer. Alle konnen zy lezen en schryven, van den Priester af tot den minsten Diaken toe: doch men vindt 'er weinig die het School-Grieksch behoorlyk verstaan, en zelfs zouden de bequaamste onder hen zich zeer verlegen vinden wanneer zy van yder woord van hunne Liturgie reden moesten geven, schoon zy ze anders door gewoonte zo wel verstaan, dat zy dezelve van voor tot achter zullen lezen zonder op te houden, of te haperen, en men moet al een goed gehoor hebben, en het Grieksch eenigzins verstaan, om den verschillenden klank der woorden die zy uitspreken, te konnen onderscheiden. Daarna maken zy hun voornaamste werk van de lofzangen van St. Jan den Damascener te leeren, van op te zoeken wat 'er yder dag gelezen moet worden, wat Officien te doen zyn, enz..... Indien men 'er ontmoet die meer verlicht zyn, bestaat echter hunne geleerdheit alleen in het lezen der Oudvaderen en der Concilien van hunne Kerke, als mede van de Kerkelyke Schryvers der eerste eeuwen na Constantyn den Groten .... Zy verachten de Philosophie en de Wiskonst als wetenschappen die enkel menschelyk zyn, en onnut voor de geenen die een zuiver geestelyk leven leiden,’ aan welke by gevolg het lezen van eenige andere stoffe, dan die regelrecht tot de wedergeboorte en de Godvruchtigheit geleiden kan, volstrekt verbodenGa naar margenoot+ moet wezen. Ik zal hier aanmerken, by gelegenheit van dien zo algemeenen smaak onder de Monniken, dat die een goed gebruik van de Philosophie en Wiskunde maken, genoegzaam bewust zyn, dat die wetenschappen een soort van zelfsverlocheninge leeren, welke ten minsten de zwaarmoedige bespiegelingen der Monniken kan opwegen. Zou men ook konnen lochenen, dat de wetenschappen licht aan de ziel geven, en de reden veiliger versterken, dan eene al te gestrenge levenswyze, welke maar al te dikwyls het vereischte gestel des lichaams, dat zo nauw met onze ziel vereenigt is, overhoopwerpt? Maar dit recht moet men den Kloosterlingen doen, dat, indien alle de Christenen geen onwetende bespiegelaars zyn, zulks hun niet te wyten is. ‘Yder Klooster heeft zyneGa naar voetnoot(a) Bibliotheek op een hogen tooren. De Bibliothecaris, die daar over het opzicht heeft, is met eenen Intendant van het Klooster, en houdt boek van inkomst en uitgaaf..... Elk Klooster is vanGa naar margenoot+ klokken voorzien, kleine zyn 'er ..... die dagelyks gebruikt worden; en groote van vier of vyf honderd ponden zwaarte, welke men alleen op byzondere dagen gebruikt. Men luidt dezelve op Feesttyden om zich te vervrolyken, en om veel geraas te maken. Die klokken staan vast, even als in Engeland....’ Men kan niet wel zeggen op wat tyd de Berg Athos is begonnen bewoond te worden van Monniken: misschien zou men den oorsprong der Kloosteren op dien Berg in den leeftyd van Constantyn den Groten moeten zoeken. Men vertoont als iet raars aan de vreemdelingenGa naar margenoot+ een yzeren halsband, waar aan een kruis van zeven of acht ponden zwaarte vasthangt. Die halsband hadt toebehoort aan zekeren St. Athanasius in de negende eeuw, die St. Laura een der voornaamste kloosters van den Berg Athos, gesticht hadt. Men bedient zich van dien halsband wanneer men een nieuwen Caloyer in de Orde aanneemt. Men vertoont ook de Celle van St. Athanasius, als mede een witten marmersteen waar op hy gewoonGa naar margenoot+ was God te bidden. Die steen heeft eene sleuve van vier of vyf duimen breedte, en de Caloyers verzekeren dat de knien van dien Heilig het marmer zodanig uitgeholt hebben. Men zou dit verslag wegens het KerkbestierGa naar margenoot+ en wegens de Monniken moeten eindigen met een beschryvinge van het Afzetten der Bisschoppen en Priesteren, van de Kerkelyke Censuren, enz. Maar men verzekert ons dat alle die gebruiken der oude Kerktucht hedendaagsch verwaarloost worden, en dat het zelfs zo gevaarlyk is zich daar aan te houden, dat die de strengheit der zelve vernieuwen wilde, veel eer Muzulmannen dan boetvaardigen zou maken. |
|