Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 5
(1736)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijAchtste hoofdstuk,
| |
[pagina 93]
| |
raakt, naar mate dat dat werktuig hunner wrake verrot. Dewyl ik van Bygeloof heb beginnenGa naar margenoot+ te spreeken, zal ik dat der Toverringen of Toverplaatjes (Talismans) niet vergeten, 't welk den Grieken, zo wel als den Turken gemeen is. De eene en de andere hebben de gewoonte van den naam van Jezus op Talismans te doen snyden, doch de Grieken in 't byzonder van den zelven op briefjes te schryven, welke zy in den boezem dragen of om den hals hangen. Zy geloven zich daar door van veele qualen te bevryden. InGa naar voetnoot(a) Syrien schryven zy aan zeker water, in zeker meir van Samarcand geschept, de kracht toe van vogelen, die de Arabieren Smirmar heeten,Ga naar margenoot+ aan te lokken. Volgens de Syriërs vernielen die Vogels de Sprinkhanen; en het toverwater, daar ik van melde, wordt uit hoofde van zyne kracht voor een zeer heilig water gehouden: doch de geene die het aanvoeren, moeten zich van boogsgewyze en overdekte plaatzen wachten. Men brengt het binnen Aleppo over de poort, de muuren, het kasteel, en over alle overdekte plaatzen. Die intrede geschiedt met veel plechtigheit. Alle de Godsdiensten des lands zyn 't eens in de aantrekkende kracht van dat water te bevestigen, en Ricaut zegt ons, dat in de Processie, die daar by geschiedt met eene devotie welke zo dwaas als ernstig is, en mogelyk van alle die devotarissen met een goed hart verricht wordt, men de Wet, het Evangelie, en den Alcoran achter elkander ziet verschynen, met alle de onderscheidene gebruikelykheden en de byzondere merktekenen van devotie, die tot elke Gezinte eigentlyk behoren. Dit zy genoeg over eene stoffe die ikGa naar margenoot+ elders verhandelt hebbe: ik keere weder tot het geen de Grieken betreft. De kerken, zegtGa naar voetnoot(b) Tournefort, spreekendeGa naar voetnoot(c) van die van Constantinopolen, zyn in 't algemeen Grieksch-kruis gewyze, dat is vierkant. Het Choor staat altoos ten oosten ‘eenige oude Kerken die nog tegenwoordig in wezen zyn, hebben twee buiken die ezelsrugsgewyze of gewelfsgewyze gedekt zyn, en de toren,Ga naar voetnoot(d) die onnodig is, dewyl 'er geen klokken op zyn, staat in 't midden der twee daken op den gevel.... de Grieken hebben het oud gebrnik van Coupels of ronde daken behouden, en slagen vrywel in dat maekzel.... Wat aangaat de Kerken der Kloosters, zy staan altoos in 't midden van 't Kerkhof, en de cellen zyn rondom dat gebouw geplaatst ..... de buik maakt hedendaagsch het grootste gedeelte der Grieksche Kerken uit: men staat daar overend, of zit in gestoeltens tegen den muur, zodanig dat men schynt te staan. De stoel van den Patriarch staat zeer verheven in de Patriarchale Kerken, die der andere Aartsbisschoppen zyn lager. De Voorlezers, de Zangers, en de gemeene Klerken zitten daar recht over, en de lessenaar waar op men de H. Schrift leest, is daar ook geplaatst. De buik der Kerk is van het Heiligdom afgescheiden door een geschildert en verguld beschot, 't welk tot boven toe reikt: dat beschot heeft drie deuren. Die in 't midden noemt men de heilige deur, dewelke niet geopent wordt dan by plechtelyke Kerkdiensten, en als men de Misse doet, wanneer de Diaken daar uitgaat om het Evangelie te lezen, of wanneer de Priester de Tekenen omdraagt om te gaan consacreren, of eindelyk wanneer hy zich aan die deur plaatst om de Communie uit te deelen. Het Sanctuarium of Heiligdom is het verhevenste gedeelte van de Kerk, aan 't einde een halven cirkel verbeeldende..... By de gemelde aanmerkingen kan menGa naar margenoot+ ook deeze voegen, voor een gedeelte uit den zelven Auteur getrokken. De groote | |
[pagina 94]
| |
menigte van Monniken en Papassen doet veel tot de vermenigvuldiging der Kapellen. Dagelyks bouwt men nieuwe, en het verlof daar toe word voor een zekere zomme gekogt. Men kan de vervallene niet weder opbouwen zonder daar de rechten van te betalen. Daar in is niets dat met de rechtmatigheit strydt; aangezien de openbare oefening van eene vreemde Religie van den wille des Souvereins afhangt. Men handelt in Holland op dezelve wyze met de Roomsche Kerken of Kapellen. Die den Godsdienst van den Staat niet belydt, kan geen meer verdraagzaamheit vergen. Tournefort zegt ons ook, dat yder Papas meent gerechtigt te zyn tot het bezit eener Kapelle, even als hy het recht heeft van een vrouw te trouwen. In eens anders Kerk te Celebreren schynt aan die Priesters, die anderzins zo schroomachtig niet zyn, een geestelyk overspel te wezen. Zodanig is het met den aart der Geestelykheit gelegen; vaardig zyn ze om de eere van God te handhaven omtrent zekere onnutte instellingen, nauwziende omtrent ydele zo genaamde welvoegelykheeden, en naeryverig ten aanzien van zekere onverschillige gevoelens, tot zo verre dat zy zich niet ontzien alle die met hen in gedachten verschillen, eerloos te verklaaren. Maar laat ons dat volkje niet tergen, 't welk gemeenlyk zyne wraak zo verre voortzet, dat meneindelyk zyn Geloof voor den waereltlyken Rechter gebragt ziet. Ga naar margenoot+ Ik kome tot den Altaar. Ik weet niet of alle de gebruiken, waar van in het Pontificaal wordt gewag gemaakt, nog tegenwoordig door de Grieken met zo veel zorg en nauwkeurigheit, als zy daar beschreven zyn, worden waargenomen. Wat 'er van zy, het Altaar gestelt wordende ter vereischte plaatze, zingt men eenige Antiennes en eenige verzen van Psalmen. Vervolgens spreekt de Priester, of de geen die het recht heeft van den Altaar te zegenen en te consacreren, de benedictie uit, en bewierookt den zelven rondom, terwyl een Diaken eenige gebeden doet. In die gebeden laat men een uitdrukkelyk verzoek aan God invloeien, dat hy doch de onbloedige offerhanden, welke hem op dien Altaar zullen geoffert worden, in het lichaam en bloed van zynen Zoon gelieve te veranderen. Om de reiniging of afwassching van het Altaar te doen, begint de Patriarch (of een andere dien zulks geoorloft is) omringt van den Chartophylax of Groot Officiaal, en eenige andere Geestelyken, die hem voor af eerbiedig gegroet hebben, met de bewieroking van dat Altaar; waar by hy het teken van 't Kruis voegt, als mede een stil gebed, voor dat hy het ontbloot. Na het Gebed ontbloot hy 't, terwyl de Diakens eenige Psalmen zingen, en wordt daar in geholpen van Bisschoppen die by die plechtigheit tewenwoordig zyn. Voorts brengt men alles aan dat tot de afwasschinge nodig is. De Chartularius nadert met een soort van een emmertjen 't welk hy over de heilige Tafel uitstort, zeggende met eenen, Zegent Heere. Dan levert de Patriarch aan de Priesters op eene ceremonieele wyze de gewyde doeken over, om die heilige Tafel daar mede te wryven, gelyk ook de spongien om den zelven af te wisschen, na rozewater daar op gegoten hebben. Vervolgens legt men 'er andere sieraden op, en men doet een gebed, 't welk gevolgt wordt van eene kringsgewyze bewieroking van de heilige Tafel, en van eene benedictie met een Kruis-teken verzelt, 't welk hy maakt met het stukGa naar voetnoot(a) stof dat den Altaar bedekt. Die plechtigheit eindigt met het uitdeelen van spongien. Ik ga over tot consecratie van 't geenGa naar margenoot+ de Grieken Antimensium heeten, 't welk by hen voor een draagbaar Auter verstrekt. Eerst doet men een drievoudige besproejing over dat Antimensium, zingende driemaal deeze Antienne, Gy zult my wasschen met Hysop enz. waar by de Patriarch of zyn Vicaris de benedictie voegt. 't Welk gedaan zynde, neemt hy een vat met reukwerken, maak met dat vat drie kruissen op het Antimensium, een in 't midden, en de twee andere ter rechter en linker zyde, en zingt nog eene Antienne. Vervolgens geschieden 'er nog verscheidene bewierokingen; waar op wederom gebeden en verheffingen des harten volgen. Men brengt deGa naar voetnoot(b) Heilige | |
[pagina 95]
| |
Overblyfzelen aan, de Patriarch giet daar Heilige Olie over, en sluit ze in een Reliquie-kasse, die achter het Antimensium geplaatst is. Men eindigt met een gebed. By deze plechtigheden moet men voegen de wederinwydinge van eene Kerk die door Ketters, of door Heidenen, of door een dootslag, of door andere misdaden ontheiligt is. Dewyl daar omtrent by de hedendaagsche Grieken niets byzonders geschiedt, en dat zy waarschynelyk geen magts genoeg hebben om in dit geval te doen 't geen de Oudheit hun heeft voorgeschreeven, verzende ik den Lezer tot het Pontifikaal. |
|