Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 5
(1736)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 25]
| |
Tweede hoofdstuk,
| |
[pagina 26]
| |
theur meentGa naar voetnoot(a) dat de Latynen menigmaal zonder eenige reden den Grieken van nieuwigheit beschuldigen, en dat, indien men de Godgeleertheit tot haren oorsprong naspeuren wil, men zal bevinden dat de Grieken minder van de OutheitGa naar voetnoot(b) zyn afgeweken, dan de Latynen. Ga naar margenoot+ ‘Wy hebben niet lang geleden over deze stoffe geleerde Werken zien uitkomen, waar onder uitmunt dat van den AutheurGa naar voetnoot(c) der Duurzaamheit des Geloofs, die bondig wederlegt heeft 't geen door de bekwaamste Protestanten van Vrankryk over dat onderwerp bygebragt was. Echter schynt het my toe, datGa naar voetnoot(d) de Schryver der Aanmerkingen op Gabriel van Philadelphiën de naaste aan de waarheit gekomen is, houdende den middelweg tusschen beide de partyen, en onderscheidende de nieuwe Grieken die de Latynen geleezen hebben, of in hunne Scholen onderwezen zyn, van die geen den minsten omgang met dezelve Latynen gehadt hebben: en hy stemt toe, dat de eerste meer met de Latynen overeenkomen dan de laatste, ten minsten in 't geen de manier van zich uit te drukken aangaat. De Schryver der Aanmerkingen op de Reize naar den Bergh Libanon, heeft dit gevoelen nog verder uitgebreid: want hy verzekert, dat de hedendaagsche Grieken gemeenlyk de boeken der Latynen maar uitschryven, zonder overal de gevoelens hunner Voorvaderen na te volgen; en dat zy daarenboven, dewyl hun verstand niet veel verder dan tot de gemeene overleveringen reikt, geen moeite doen om de Godgeleertheit uit haren bron te putten. Hy voegt 'er zelf by, dat de Werken van Gabriel, Aartsbisschop van Philadelphien, schoon hy behoort tot het getal der geenen die niet met de Latynsche Kerke vereenigt zyn, niet anders dan een mengsel van Grieksche en Latynsche Godgeleertheit zyn; 't geen voornamelyk moet verstaan worden van de schryfwyze en deszelfs uitdrukkingen. Vader Morin is ook van dit gevoelen, wanneer hy in zyne Werken over de Boete en over de Verordeningen, van dien Aartsbisschop gewag maakt. ‘Volgens dezen grond, door beide die Autheuren vast genoeg gelegt, zal men gemakkelyker konnen ontdekken waar in het geloof der Grieken bestaat, en lichtelyk de verschillende gedachten van die over deze stoffe geschreven hebben, konnen overeenbrengen. WatGa naar margenoot+ de hedendaagsche Grieken geloven, dacht ik niet beter te konnen doen zien, dan met voor te stellen de Lyst die Caucus, Aartsbisschop van Corfu, gemaakt heeft van de dwalingen welke hy hun toeschryft; voegende daar ter zelver tyd by eenige nodige aanmerkingen, om in dezestoffe, welke van verscheidene schryvers op verschillende wyzen verhandelt is, het ware van het valsche te schiften. ‘Ga naar voetnoot(e) Caucus, Venetiaansch Edelman, en Aartsbisschop van Corfu, haalt in het boek dat hy wegens de dwalingen der nieuwe Grieken geschreven, en aan Paus Gregorius XIII. opgedragen heest, de volgende misvattingen aanGa naar voetnoot(f). ‘I. Zy herdopen alle de Latynen die zich tot hunne Gemeenschap begeven. ‘II. Zy stellen den Doop der kinderen uit tot drie, vier, vyf, zes, tien, en achtien jaren. ‘III. Van de zeven Sacramenten der Kerke monsteren zy het Vormsel en het Laatste Oliesel uit. ‘IV. Zy lochenen het Vagevuur, hoewel zy God voor de doden aanbidden. ‘V. Zy erkennen niet volstrektelyk 's Pauzen opperhoofdigheit: (noch die der Roomsche KerkGa naar voetnoot(g). | |
[pagina 27]
| |
‘VI. By gevolg lochenen zy, dat de Roomsche Kerk de ware Catholyke Kerk is, en dat zy boven alle de andere Kerken is verheven. Zy geven zelf hunne Kerk den voorrang boven de Latynsche, en zy doenGa naar voetnoot(a) op Witten Donderdag den Paus en alle de Latynsche Bisschoppen, als Ketters en Scheurmakers in den ban. ‘VII. Zy lochenen dat de H. Geest van den Vader en van den Zoon uitgaat. ‘VIII. Zy weigeren het H. Sacrament in de Misse der Latynsche Priesteren te aanbidden, om dat het met ongezuurt brood geschiedt, volgens de oude gewoonte der Roomsche Kerke, door het Concilie van Florence bevestigt. Zelf wasschen zy de Altaren af, waarop de Latynen het Nachtmaal gehouden hebben, en willen niet dat de Latynsche Priesters op hunne Autaren de Misse doen, om dat zy wanen dat de offerhande met gerezen brood moet verricht worden. ‘IX. Zy zeggen dat de gewoone woorden, waar in de Latynen de Consecratie doen bestaan, niet genoeg zyn om het brood en den wyn te veranderen in het lichaam en het bloed van onzen Heer en Zaligmaker, indien men daar niet eenige gebeeden en zegenspraken der Oudvaderen byvoegt. ‘X. Zy verzekeren dat men den kinderen de Communie onder de twee gedaanten moet toereiken, zelf voor dat zy de eene spyze van de andere konnen onderscheiden, omdat het Godlyk Recht zulks medebrengt. Hierom is 't dat zy aan de Kinderen onmiddelyk na hunnen Doop het Nachtmaal uitdeelen, houdende den Latynen, die van een ander gevoelen zyn, voor Ketters. ‘XI. Zy houden staande dat 'er op de Leeken eene Goddelyke verplichtinge legt om onder de twee gedaantens te Communiceeren, en schelden de Latynen, die anders geloven, voor Ketters. ‘XII. Zy stellen vast, dat men de Gelovigen, tot jaren van onderscheid gekomen, niet kan dwingen alle jaren op Paaschtyd te communiceren; maar dat men hun vryheit van geweeten laten moet. ‘XIII. Zy hebben geen ontzag noch eerbied voor het zeer Heilig Sacrament des Avondmaals, zelf wanneer hunne eigene Priesters den Dienst doen; en zy brengen dat Hoogwaardige den kranken, zonder licht. Dat meer is, zy bewaren het in een zakjen, 't welk in een doos legt, zonder andere Ceremonie dan dat zy 't aan den muur ophangen; daar zy in tegendeel voor hunne Beelden of Schilderyen lampen aansteeken. ‘XIV. Zy geloven dat de gewyde Hostie op Witten Donderdag gewyd, meer kragt heeft dan die men op de gewoone dagen Consacreert. ‘XV. Zy lochenen dat het Sacrament des Huwelyks een onverbreekelyke band is. Hierom beschuldigen zy de Roomsche Kerk van dwalinge, als welke leert dat men in geval van overspel het Huwelyk niet mag vernietigen, en dat het niemant in zulk een geval geoorloft is te hertrouwen. De Grieken leeren het tegendeel, en maken daar dagelyks gebruik van. ‘XVI. Zy veroordeelen het vierde huwelyk. ‘XVII. Zy willen de plechtelyke feesten van de Maagt, en van de Apostelen, als mede die der andere Heiligen, door de Catholyke Kerk en door de Oudvaders ingestelt, niet met ons op de zelve dagen vieren: maar behalven dat zy het op eene andere wyze doen, verachten zy de Feestdagen van veele andere zeer oude Heiligen. (Zy verwerpen ook het Godsdienstig gebruik van allerlei gesneden en verheven Beeldwerk en Statuen, schoon zy zelven geschilderde Beelden in hunne Kerken hebben.) ‘XVIII. Zy zeggen dat men den Canon van de Misse der Latynen moet afschaffen, als zynde met dwalingen opgevult. ‘XIX. Zy lochenen dat de woeker een dootzonde is. ‘XX. Zy lochenen dat het Onderdiakenschap tegenwoordig een gewyde Order is. ‘XXI. Van alle de algemeene Kerkvergaderingen, welke in de Catholyke Kerk door de Pauzen op verscheidene tyden zyn gehouden, erkennen zy 'er | |
[pagina 28]
| |
geene dan het zevende algemeen Concilie, 't welke is het tweede van Nicea, beroepen tegen die de Beelden verwierpen. De Grieken willen van de andere niets horen, noch zich eenigermaten aan der zelver Instellingen gedragen. ‘XXII. Zy lochenen dat de Oorbiegt eenig godlyk bevel of recht voor zich heeft, meenende dat dezelve alleenlyk op een ingesteld Kerkelyk recht gegrond zy. ‘XXIII. Zy zeggen dat het Biegten der Leeken willekeurig moet zyn, waarom men ook onder hen de Leeken niet dwingt om alle jaren te komen biegten, noch hen om dat verzuim excommuniceert. ‘XXIV. Zy meenen dat het in de Biegt niet noodzakelyk is, noch van een Godlyk recht, alle zyne zonden van stuk tot stuk te belyden, gelyk het onnodig is alle de omstandigheeden op te halen die den aart der zonde veranderen. ‘XXV. Zy geven de Communie aan de Leeken, 't zy gezond of ziek, schoon zy hunne zonden niet te voren aan een Priester beleden hebben; en wel, om dat zy zich verzekert houden dat de Biegt willekeurig is, en dat het geloof de eenige en ware voorbereidinge tot het ontfangen van het H. Avondmaal is. ‘XXVI. Zy spotten met de Vigilien (dagen of avonden die voor de Vierdagen gaan.) der Latynen voor de Feesten van onzen Heiland, van de Moedermaagt, en van de Apostelen; gelyk ook met de vasten der Quatertempers. Zy maken hun werk van zelf op die dagen vleesch te eeten, uit verachtinge voor de Latynen. (Zy verbieden ook te vasten op den Saturdag, uitgenomen op dien die voor Paaschen koomt.) ‘XXVII. Zy beschuldigen de Latynen van Ketterye, omdat zy gestikt vleesch eeten, en andere spyzen die in het oude Testament verboden zyn. ‘XXVIII. Zy lochenen dat de enkele Hoerery een dootzonde is. ‘XXIX. Zy houden staande dat het geoorloft is zynen vyand te bedriegen, en dat het geen zonde is hem ongelyk aan te doen. ‘XXX. Ten aanzien van het wedergeven zyn zy van gevoelen, dat het om zalig te worden niet nodig is het gestolene weder te brengen. ‘XXXI. Zy geloven eindelyk, dat die eens Priester geweest is, wederom een Leek worden kan. (Dus geloven zy niet dat het Priesterlyk Character onuitwisschelyk is. ‘Men kan hier byvoegen, dat zy het huwelyk der Priesteren goedkeuren, zo zy reets getrouwt zyn voor de Verordening, doch zy staan hun zulks niet toe na dat zy geordent zyn.) ‘Zie daar het geen de Grieken van de LatynenGa naar voetnoot(a) onderscheidt, naar het verhaal van Caucus, die dat geloof niet alleen den Grieken van Corfu, maar ook aan de andere Grieken, van de Roomsche Kerk afgescheiden, toeschryft. ‘Maar indien wyGa naar voetnoot(b) Leo Allatius zul-Ga naar margenoot+ | |
[pagina 29]
| |
len geloven, is Caucus een botterik, een lasteraar, en een man zonder oordeel, die den Paus heest meenen te verplichten met de dwalingen der Grieken te vermeerderen, en die aan allen heeft toegeschreven 't geen hy aan zommigen binnen Corfu gezien en bespeurt hadt.Ga naar margenoot+ Echter valt het niet moeilyk Caucus te rechtvaerdigen wegens het grootste gedeelte der gevoelens die hy op de rekening der Grieken zet, zo men daar misschien van uitzondert 't geen de Zedekunde betreft, waar van het verval eerder door de ongebondenheit van zommigen, dan uit een gemeen toegestemt geloof ontstaat; en 't is te vreezen dat men Leo Allatius zou konnen verwyten, dat hy veele gevoelens der Grieken heeft in den besten vouw geslagen uit een geest van bevrediging, en om te behagen aan Paus Urbanus VIII. die toen voorgenomen hadt door weegen van zagtzinnigheit de Grieken met de Roomsche Kerke te vereenigen. Waarlyk, zo men nauwkeurig onderzoekt de dwalingen die Caucus de hedendaagsche Grieken toeschryft, zal men bevinden dat 'er weinige zyn die dezelve beter en netter hebben opgemerkt. Ook hadt de Paus hem bevolen dat te doen, en 't is niet waarschynlyk dat hy den H. Vader in een zake van dat gewicht heeft willen bedriegen. Dewyl hy in de Godgeleertheit der Ouden niet ervaren was, heeft hy alles gebragt tot de School-Godgeleertheit en tot de uitspraken van het Concilie van Trente, 't welk hy hieldt voor den regel, volgens welken hy als dwaling moest veroordeelen al 't geen daar niet mede overeenkwam; nu hier door blinkt zyne eenvoudigheit te meer uit. Want, na langen tyd te hebben onderzogt wat zy met de Roomsche Kerke gemeen hadden, en wat hun in 't byzonder eigen was, veroordeelde hy echter al te zeer 't geen met de gebruikelykheden van zyne Kerk niet kon worden overeengebragt.Ga naar margenoot+ Maar laat ons eens zien, of Caucus zo groot een lasteraar zy, en den Grieken zo veel opgelegt hebbe, als Leo Allatius heeft willen doen geloven. ‘Voor eerst, wat aangaat het herdopen der Latynen, 't is zeker dat zy zulks op andere plaatzen behalven Corfu gedaan hebben; en wel om de vyandschap die zy hun toedragen, houdende alle hunne plechtigheden voor verfoeilyk. 't Is om dezelve rede dat zy ook de Misse der Latynen veroordeelen, wasschende hunne altaren af na dat een Latynsch Priester geoffert heeft, even of zy daar door ontheiligt waren, en achtende de ongezuurde broden, door de Latynen geconsacreeert, als onreine dingen. De bewyzen daar van kan men niet alleen zien by onze Schryvers, maar zelf in het Oostersche Recht, en voornamelyk onder den tytelGa naar voetnoot(a) Antwoord der Patriarchen, daar de meeste gevallen, die de plechtigheden der Latynen betreffen, zyn voorgestelt, en ter zelver tyd opgelost tegen de geenen die zulk eenen afkeer van die Ceremonien getoont hadden. Waar uit men zien kan, dat het grootste getal der Grieken de plechtigheden, die by de Roomsche Kerk in gebruik zyn, als onrein en onheilig verwierp, en dat 'er maar eenige Geleerde Mannen onder hen geweest zyn, die getracht hebben dien groten afkeer voor al het Ceremonieele der Latynen te matigen. Dit moet ons niet vreemd voorkomen, aangezien de Latynen zich niet toegeefelyker gedroegen omtrent den Doop en het gerezen brood der Grieken, gelyk blykt uit verscheideneGa naar voetnoot(b) Pausselyke brieven in hun voordeel geschreven. Behalven dat 'er Schoolgeleerde Theologanten geweest zyn, die aan de waardye van hunnen Doop, en van hunne andere Sacramenten getwyfelt hebben, gelyk lichtelyk zou konnen beweezen worden. ‘Ten tweeden, 't geen Caucus heeftGa naar margenoot+ doen zeggen dat de Grieken het Sacrament des Vormzels, en dat van 't laatste Oliesel niet erkenden, is dat hy alleen gelet heeft wat daar omtrent in de Roomsche Kerk gebruikelyk is, wordende het eerste Sacrament daar afzonderlyk van den Doop uitgedeelt; zelfs bestaat hedendaagsch eene der grootste bezigheden van de Bisschoppen, wanneer zy hunne Kerken bezoeken, in het toedienen van het Vormzel 't welk hun byzonderlyk toekomt. Het tweede wordt in de Roomsche Kerk nooit uitgereikt, dan aan die op 't uiterste of laatste van hun leven gekomen zyn, waarom men | |
[pagina 30]
| |
dat Sacrament ook het laatste Oliezel genaamt heeft. Maar de Grieken bedienen het eerstgemelde Sacrament te gelyk met den Doop, en de Oostersche Kerk is altoos by dat gebruik gebleven, in weerwil van de Westersche. Daar en boven, een Priester zelfs bedient het Vormzel by de Grieken, en wel den gantschen Levant door, gelyk menzien kan in de Verhandelinge welkeGa naar voetnoot(a) Lucas Holstenius over dat onderwerp gemaakt heeft, en door bevel van den Kardinaal Francois Barberini te Rome gedrukt is. Die geleerde Man verzekert dat dat gebruik zo oud is in de Grieksche Kerk, dat de magt van Vormen aan de Priesters als eigen, en van een gemeen recht geworden is. Wat het laatste Oliesel aangaat, de Grieken wachten niet, gelyk men in de Roomsche Kerk doet, tot de kranke op 't uiterste legt; ook noemen zy dit Sacrament niet het laatste Oliesel: in tegendeel de zieken gaan het in de Kerk ontfangen, wanneer zy daar op hun gemak konnen verschynen, en men dient het hun toe zo menigmaal zy ziek zyn, om dat men gelooft dat de Apostel Jacobus in zynen Brief van alle zieken gewag maakt, en juist niet alleen van kranken die op sterven leggen. ‘(Voorts heeft P. Simon in zyn Biblioth. Critique Tom. I. beweezen, dat uit den Euchologus en eenige Grieksche Schryvers blykt, dat de Grieken zeven Sacramenten stellen.) Ga naar margenoot+ ‘Ten derden, wat betreft de aanbiddinge die zy aan het Heilig Sacrament na de Consecratie weigeren, dit moet niet zo volstrekt verstaan worden, dewyl het zeker is dat zy dat Sacrament wel aanbidden; maar alleen ten aanzien van de gewoonte der Latynen, die het aanbidden zo ras de Priester deeze woorden Dit is myn lichaam heeft uitgesproken. Dewyl de Grieken de Consecratie niet doen bestaan in die woorden, maar in eenige gebeeden die daar opvolgen, moet men zich niet verwonderen dat Caucus, die het gebruik zyner Kerke stelde tot een regelmaat om te oordeelen van de dwalingen der Grieken, gezegt heeft dat zy het Heilig Sacrament niet aanbaden: behalven dat zelfs na de Consecratie, welke, huns bedunkens, na het aanroepen van den H. Geest geschiedt, zy die plechtelyke aanbiddinge niet doen op dezelve wyze als by de Latynen in gebruik is; maar zy vergenoegen zich met Jezus Christus aan te bidden zo als hy hun wordt voorgehouden, den zelven op hunne wyze opheffende even voor de Communie. Echter kan men Caucus niet verontschuldigen, dat hy zich geheel en al naar de gebruikelykheden van zyne Kerk gericht heeft, ten ware hy mogelyk bevel gehadt hebbe om alles op dien voet te hervormen. ‘Ten vierden, het is in 't algemeenGa naar margenoot+ bekent dat de Oosterlingen onder beide de gedaanten Nachtmaal houden, meenende zelf daar toe grond te hebben in de woorden van den Zaligmaker. Dus spreekt de Patriarch Jeremias in zyn eerste antwoord aan de Godgeleerden van Wittenberg. Gy zegt dat men moet Communiceren onder de twee gedaanten, en daar hebt gy gelyk in; 't geen zy tot de kinderen toe uitstrekken, die zy gedoopt hebbende de Communie toedienen, hun het bloed van Jezus Christus met een lepel ingevende, genomen uit de kelk waar in dat bloed vermengt is met de kruimelen broods die zyn lichaam vervatten (door middel van deze kruimelen wanen zy te Communiceren onder de beide gedaanten.) Met een woord, de geheele Oostersche Kerk is in die gewoonte, en zelf onze Schoolgeleerde Theologanten stemmen toe, dat die gewoonte van Avondmaalhouden onder de twee gedaanten heiliglyk in de Latynsche Kerke is onderhouden geworden, tot men in deze laatste eeuwen goedgevonden heeft dezelve om gegronde redenen te veranderen. ‘Ten vyfden, wat belangt de Biegt,Ga naar margenoot+ het moet ons niet vreemd dunken dat zy dezelve niet anders dan voor een vastgestelt en Geestelyk recht houden, dewyl zy zich verbeelden datGa naar voetnoot(b) eigentlyk de Doop en het Avondmaal maar alleen door onzen Zaligmaker zyn ingestelt, zynde de andere Sacramenten door de Kerk ingevoert; gelyk blykt uit het twede antwoord van den Patriarch Jeremias aan de Godgeleerden van Wittemberg. Caucus heeft derhalven in dit | |
[pagina 31]
| |
stuk niets aangehaalt, 't welk niet met het ware Geloof der Grieken overeenkomt. Men kan echter niet ontkennen dat de Oorbiegt by de Grieken in gebruik is, noch dat zy hunne zonden stuk voor stuk belyden, om naar derzelver behoorlyke aart boete te doen, 't welk gevolgelyk niet geschieden kan zonder die in hun soort en eigenschappen den Biegtvader open te leggen. 't Is noodzakelyk, zegt de Patriarch Jeremias na Basilius, dat men alle zyne zonden aan zynen Biegtvader voorstelt. Men kan dit breder vinden in het Boek van Christophorus AngelusGa naar voetnoot(a) over de Tuchtoefeninge zyner Kerke. Niettemin is 'er dit onderscheid, volgens Metrophanes Critopulus, dat namelyk de Biegtvader geen onderzoek doet van de plaats daar de zonde bedreven werdt, noch van de personen met wie, noch zelf van de wyze waar op, omdat, gelyk die zelve Autheur zegt, zulks voor nodeloos en al te nieuwsgierig gehouden wordt: dit zy genoeg om Caucus te regtvaerdigen. Want wat de Paasch-Communie, welke alle jaren in de Latynsche Kerk geschieden moet, betreft, dit is in 't byzonder eigen aan die Kerk. Ga naar margenoot+ ‘Ten zesden, in opzichte van het Huwelyk legt Caucus den Grieken niets te last, 't welk zy zelve niet hartnekkiglyk staandehouden, meenende het Nieuwe Testament, de Oudvaders, het Oostersch Geestelyk Recht, en de Instellingen van Keizeren daar toe in hun voordeel te hebben. Zy zeggen dat 'er niets klaarder gevonden kan worden dan deze woorden van het EvangelieGa naar voetnoot(b) Al wie zyn wyf verlaat anders dan om Hoerery, en een ander trouwt, die doet overspel. Het blykt dan, zeggen ze, dat het Evangelie de Echtscheidinge in het aangehaalde geval toestaat; en zich des aangaande niet willende gedragen aan de Authoriteit van Augustinus en eenige andere Latynsche Vaderen, verzekeren zy dat de Grieksche Vaders die plaats nooit anders hebben uitgelegt, en dat daarenboven de gantsche Oostersche Kerk hier in met de Grieksche overeenkomt. Ook kan men lichtelyk uit de Historien der Kervergaderingen van Florence en TrenteGa naar voetnoot(c) bewyzen, dat de geheele Grieksche Kerk van dat gevoelen is. Om die reden was het dat de Ambassadeurs van Venetien een verzoekschrift aan het Concilie van Trente inleverden, ten einde men eenigzins mogt matigen de Wet, welke gereet was om afgekondigt te worden tegen de geenen die zeiden, dat het overspel het huwelyk verbrak. De beweegreden der Venetiaansche Republyk in dit geval, was dat zy onder haar gebied hadt de Grieken van Candia, van Cyprus, van Corfu, van Zante, en van eenige andere plaatzen, wier gebruik niet overeenkwam met de veroordeeling van het Concilie. Men stondt die Gezanten hun verzoek toe, aangezien hunne redenen goed bevonden wierden, gelyk de Kardinaal Palavicini zulks bevestigt in zyne Historie dier Kerkvergadering. 't Is echter een waarheit, dat de Grieken al te lichtelyk tot eene Echtscheidinge komen, en zelf schoon 'er geen overspel begaan zy: maar ook hier in behelpen zy zich met de Geestelyke en Burgerlyke Wetten, die echter wat bepaalt behoorden te worden, wyl zy te zeer uitspatten. Doch Caucus, niet dan van overspel meldende, schynt al te schroomachtig te zyn geweest, anders hadt hy konnen aanhalen veele andere gevallen van minder gewicht, waar in de Grieken geen zwarigheit maken van het Huwelyk te ontbinden. ‘Ten zevenden, men moet zich nietGa naar margenoot+ verwonderen, dat de Grieken het gestikte, het bloedige, en andere dingen niet eeten, die niet alleen verboden zyn in het Oude, maar zelf in het nieuwe Testament, als blykt uit de Handelingen der Apostelen. Doch dit is den Grieken van Corfu niet in 't byzonder eigen. Alle de Oosterlingen in 't gemeen hebben dat gebruik behouden, en 't is nog niet zeer lang geleden dat het in 't Westen geheel is afgeschaft. | |
[pagina 32]
| |
Ga naar margenoot+ ‘Ten achtsten, wat aangaat het artykel wegens den Voorrang van Rome, men moet zich verwonderen dat Leo Allatius daar over zo uitvaart tegen Caucus, even of hy de grootste bedrieger der waerelt ware. 't Is maar al te waar, dat de Grieken die niet verlatynt zyn, en zelf alle de overige Oosterlingen, hedendaagsch dat Voorregt van Rome boven de andere Patriarchen niet erkennen, op gelyke wyze als het in de Westersche Kerk erkent wordt.Ga naar voetnoot(a) Metrophanes Critopulus verzekert, dat de Oostersche Kerk geen ander Hooft erkent dan Jezus Christus, die alle de hoedanigheden van Hooft der Kerke heeft; en dat 'er onder de Patriarchen geen onderscheit is, dan ten aanzien van den Stoel. De Patriarch van Constantinopolen zet zich eerst; die van Alexandrien de tweede; die van Antiochien de derde; en die van Jerusalem de vierde. Zy hebben niet de minste opperhoosdigheit boven elkander. Elk is meester in zyn Standplaats, en zo zy zich ergens gezamentlyk vergadert bevinden, kusschen zy onderling elkanders handen. Invoegen dat niemant hunner zich den tytel van Hooft der Catolyke Kerke geeft, gelyk de zelve Critopulus aanmerkt; hierom nu wil hy den Paus veroordeelen, als die zich zulke hoedanigheden aanmatigt. Wat betreft 't geen 'er Leo Allatius byvoegt,Ga naar voetnoot(b) dat namelyk Caucus den Grieken wat op de mouw spelt, daar hy zegt dat zy den Paus en de Latynsche Bisschoppen op Witten Donderdag excommuniniceren; zulks is niet alleen van Caucus in Corfu opgemerkt, maar ook van verscheidene Reizigers op andere plaatzen. De Jezuit Dandini, die in de hoedanigheit van Nuntius onder Clemens VIII. een Reize naar den Berg Libanon gedaan heeft, spreekt in zyne Beschryvinge van het Eiland Candia, in dezer voegen van de Grieken.Ga naar voetnoot(c) Ik zou veel te zeggen hebben, indien ik wilde aanhalen alle de vuiligheden der Prelaten, der Priesteren, en der andere Geestelyken van die Natie, hunne afzondering van de Latynsche Kerk, de vervloekingen en de excommunicatien die zy op de allerheiligste dagen tegen haar uitblixemen, terwyl wy God voor hunne bekeeringe bidden.Ga naar voetnoot(d) ‘Ten negende, men kan licht geloven,Ga naar margenoot+ dat de Grieken het Onderdiakenschap onder het getal der min voorname Ordens stellen, die by gevolg ongewyd zyn, om my van de uitdrukkingen der Latynen te bedienen, dewyl het nog niet zeer lang geleden is dat de Latynen daar een gewyde Orde van gemaakt hebben. ‘Ten tienden, in de boeken der GriekscheGa naar margenoot+ Schryveren kan men zien, dat niet meer dan zeven algemeene Concilien of Kerkvergaderingen te erkennen, niet voor iet byzonders van de Grieken van Corfu moet gehouden worden. Zelf zou het vreemd moeten voorkomen, dat men hen wilde verplichten tot het aan- | |
[pagina 33]
| |
nemen der Latynsche Concilien, daar zy geen deel aan gehadt hebben, noch ook van de andere, daar zy betuigen niet tegenwoordig te zyn geweest dan door geweld, en veel eer om Staats-belangen, dan om die van Godsdienst. De Republyk van Venetien duldt henGa naar margenoot+ met dat geloof in haare Staten. ‘Eindelyk, wat aangaat de Feestdagen, de Vasten, en veele andere zaken van Discipline of tucht, 't is zeker dat de Grieksche Kerk daar in met de Latynsche niet overeenkomt; en Caucus hadt gelyk daar hy zeide, dat de Grieken dezelve niet aannemen, gelyk zy ook niet erkennen zommige Heiligen van de Roomsche Kerke, waar mede zy den spot dryven, gelyk men zien kan in de Historie van 't Concilie van Florence, door Syropulus geschreven, daar hy zegt, Wanneer ik in eenige Kerk van de Latynen verschyn, groet ik niemant van de Heiligen die ik daar zie, om dat ik 'er geen van kenne. Ik hebbe ook moeite om Jezus Christus te onderscheiden, dien ik derhalven ook niet aanbid, omdat ik niet weet op wat wyze zy hem verbeelden. Ga naar margenoot+ ‘Ik meen genoeg gezegt te hebben tot verdediging van Caucus wegens 't geen hy den Grieken toeschryft: en heeft die Autheur zomwylen vermaak geschept in hunne dwalingen breed uit te meten, en hun het ergste te last te leggen, men zou ook konnen bybrengen, dat Leo Allatius met hen te verweeren niet altoos de regelen der gematigtheit heeft opgevolgt. Ik bekenne, dat de weg dien hy heeft ingeslagen om de beide Kerken te verzoenen, en de Grieksche met de Roomsche te vereenigen, veel beter is dan die der Zendelingen, die hunne dwalingen hebben vermeerdert, en die dezelve nog dagelyks vermeerderen, in plaats van ze te verminderen: maar dit belet niet, dat men altoos de ware gevoelens der Grieken zal konnen weeten, als men zich van de gewoone vooroordeelen zal willen ontdoen, en een onderscheit maken tusschen die verlatynt zyn, en die het niet zyn. ‘Wy hebben vergeten aan te halenGa naar margenoot+ wat zy geloven wegens het Vagevuur, de Helle, en het Paradys.Ga naar voetnoot(a) Caucus verzekert, nevens veele andere Schryvers, dat de Grieken het Vagevuur lochenen, en dat zy echter gebeeden doen voor de doden: 't geen te verstaan zy ten aanzien van het gevoelen der Latynen, die gemeenlyk een plaats van Louteringe, en een vuur 't welk de zielen pynigt, stellen.Ga naar voetnoot(b) Maar de Grieken lochenen het een en 't ander, hoewel zy een zekeren staat van Louteringe erkennen; en hierom is 't dat zy God bidden voor de doden. 't Is zeker, dat het gebed voor de doden van de eerste eeuwen af in de Kerk is ingevoert, gelyk blykt uit Tertullianus en de alleroudste Kerkvaders, zo wel als uit de allervroegste Liturgien. Mogelyk heeft de Kerk die plechtigheit overgenomen van de Joden, die God mede over de doden aanroepen; welke gewoonte reets lang voor den oorsprong des Christendoms in de Synagogen in gebruik was, en daar reets gevonden wordt van den tyd af dat de Joden onder de heerschappy der Grieken geweest zyn. Niettemin is 'er dit onderscheit tusschen de Grieken en Latynen aangaande het gebed voor de doden, dat de laatste zich veel meer uitgebreid en verklaart heb- | |
[pagina 34]
| |
ben, in plaatze dat de eerste, en zelf alle de Oosterlingen, by algemeener bewoordingen gebleven zyn. De Latynen hebben nogtans in de gebeden die zy onder de Misse voor de doden doen, het oude Formulier behouden, 't welk vry wel overeenkomt met het geen de Grieken van de Helle, het Vagevuur, en het Paradys geloven. Zie hier hoe men in de Misse der Latynen voor de doden bidt. Domine Jezu Christe, libera animas omnium fidelium defunctorum de poenis inferni & de profundo lacu: libera eas de ore leonis, nè absorbeat eas Tartarus, nè cadant in obscurum, &c. Die woorden schynen het gevoelen der Grieken, en der andere Christenen van den Levant, te bevestigen, want zy onderstellen maar een eenige plaats, de de Helle namentlyk, daar de zielen als in een duistere gevangenisse gehouden worden, en men bidt dat die zielen uit die donkere plaats mogen overgaan tot de plaatze des lichts en der ruste, welke het Paradys is: dit nu is volkomen overeenkomstig met het gebed, 't welk de Priester in de Mis doet, en in die obitus geheten wordt. Ga naar margenoot+ ‘Wat aangaat de Helle, wy zullen hier geen gewag maken van het gevoelen van Origenes,Ga naar voetnoot(a) 't welk echter van eenige Grieksche Leeraars gevolgt is geweest. Wy zullen ons vergenoegen met aan te halen 't geen in 't algemeen onder hen doorgaat. Wanneer zy bidden dat God de zielen uit de Helle verlosse, moet men dit begrypen van den staat des Vagevuurs; dat is, daar zyn in die duistere gevangenisse, welke zy de Helle noemen,Ga naar voetnoot(b) twee soorten van zielen; de eene welkers zonden zo grof niet zyn, dat zy daarom eeuwiglyk zouden moeten lyden; de andere nu blyven daar eeuwiglyk, en zyn waarlyk ter Helle verwezen: en 't zyn deze laatste waar van men kan zeggen, in Inferno nulla est redemptio; terwyl men ten opzicht van de eerstgemelde zielen zou mogen zeggen, in Inferno est redemptio. Dit zal dienen tot uitlegginge van de Liturgien en boeken der nieuwe Grieken, die schynen te onderstellen dat de zielen niet altoos in de Helle zullen blyven, en dat derhalven de straffe der verdoemden niet eeuwig zal zyn. Volgens dezen regel, zal men gemakkelyk eene verklaringe konnen geven van alle de gebeden, welke in de Grieksche Kerke voor de doden geschieden. ‘Wat het Paradys betreft, de GriekenGa naar margenoot+ zyn nevens de andere Oosterlingen van gevoelen,Ga naar voetnoot(c) dat de zielen de | |
[pagina 35]
| |
eeuwige gelukzaligheit niet genieten, noch de Helsche straffe ondergaan, voor dat zy van God hun vonnis ten dage des laatsten en algemeenen Oordeels ontfangen hebben. Hierom moet men, volgens der Grieken meeninge, zich twee Paradyzen verbeelden. De eerste zal wezenGa naar voetnoot(a) die licht- en rust- ryke plaats, waar van in de gebeeden der Liturgie wordt gewag gemaakt, en daar de zielen der gelukzaligen in verwachtinge van het laatste Oordeel rust genieten. Die plaats wordt in de openbare Gebeeden, die men voor de doden doet, geheten het Paradys, het licht, het leven, de gelukstaat, de schoot Abrahams, het Ryk der levendigen, enz. Het twede Paradys zal bestaan in de eeuwige gelukzaligheit, welke zy na het algemeen oordeel in den Hemel genieten zullen; dit gevoelen nu, geloven zy meer overeenkomstig te wezen met den inhoud der H. Schrift, dan dat der Latynen. Want alleen op dien dag, zeggen zy, zal Jezus Christus in de hoedanigheit van Rechter verschynende, aan de Uitverkorenen toeroepen,Ga naar voetnoot(b) Koomt gy gezegende myns Vaders, beërft het Koningryk 't welk u van voor de grondlegginge der waerelt bereid is, enz. Zy wanen dat het gevoelen der Latynen aangaande het Paradys en de Helle voor den dag des Oordeels, geene bewyzen in de Oudheit heeft. Men kan daarenboven aanmerken, dat de Grieken den gloriryken staat der Welgelukzaligen zo zeer niet uitgepluist hebben, als de meeste Latynsche Godgeleerden, die daar over met veel spitsvindige redeneeringen hebben gehandelt. Daar zyn 'er zelf die verzekeren, dat de Grieksche Vaders lochenen dat de Engelen en de Gelukzaligen het wezen van God in den Hemel aanschouwen; steunende op deze woorden van Theodoretus.Ga naar voetnoot(c) De Engelen aanschouwen het Godlyk Wezen niet, als 't welk alle dingen vervat, en zelve niet kan begrepen of bevat worden, maar zy zien een zekere gedaante, naar hunne natuur geschikt. 't Geen zy nog verder door het getuigenisse van verscheidene andere Oudvaders bewyzen. ‘Hunne Zedekunde nu, dewyl zy dezelveGa naar margenoot+ gronden met de Latynen hebben, kan niet veel van die der laatste verscheelen; uitgenomen dat zy het gebruik der School-Godgeleertheit niet hebben, noch zulke groote Bovennatuurkundige zyn; waar in zy echter geen ongelyk hebben, niet willende de Redeneerkunde, noch de Bovennatuurkunde in hunne Zedekundige boeken inmengen, schoon dit evenwel eenige weinige Grieken hebben gedaan; doch deze hadden in de Italiaansche Scholen gestudeert, of zich op de boeken der Latynen gelegt. ‘Niettemin kan het gebeuren, dat deGa naar margenoot+ Grieken en de andere Oosterlingen niet altoos ten strengsten de regelen der Zedekunde onderhouden, uit hoofde van den erbarmelyken staat,Ga naar voetnoot(d) waar in zy | |
[pagina 36]
| |
zich tegenwoordig bevinden. Men beschuldigt hunne Geestelyken van Simonie, omdat de Bisschoppen de Ordens verkopen; en de Priesters het bedienen der Sacramenten. Maar indien men de zaken grondig onderzoekt, zyn zy mooglyk zo schuldig niet als men meent. 't Is noodzakelyk dat zy van hun ampt leven; en dewyl zy geene Beneficien hebben gelyk tegenwoordig by de Roomsche Kerke in gebruik is, waarom wil men dan niet dat zy gelt eisschen voor het bedienen der Sacramenten? Men vindt niets berispelyks in de ingevoerde manier van het Westen, dat men namelyk gelt neemt voor de Zielmissen, voor de Belydenissen, en voor een menigte van andere dingen; en men zal een elendig Grieksch Priester van Simonie beschuldigen, omdat hy zich de gegeevene Absolutie betalen doet, en de zelve naar den aart der zonden geschat heeft? Dat te Rome zekere zonden op prys gestelt worden, koomt ons niet vreemd voor, omdat wy door gewoonte dat gebruik schynen goed te keuren. Zal dan het nieuwingevoert onderscheid van Goddelyk en Geestelyk Recht, door eenige Theologanten en Canonisten van de laatste eeuwen uitgevonden, den Paus van Simonie konnen vryspreken, en in tegendeel de uiterste armoede, waar toe de Grieksche Patriarchen en Bisschoppen zich gebragt zien, hen niet voor God en voor de menschen verschoonlyk maken wanneer zy voor de Verordeningen gelt neemen? Ik zegge dit niet om de Grieken in alles voor te spreken, wetende dat het zeker is dat zy zich dikwils te buiten gaan, en niet zorgvuldig genoeg zyn om hun geweten volgens de Christelyke Zedekunde te regelen: maar echter zyn de onkunde en de armoede, waar in zy jegenwoordig leven, de oorzaak hunner ongeregeltheden, waar tegen nochtans deugtzame luiden zo veel waken als mogelyk is, gelyk de Patriarch Jeremias zulks opentlyk toont, daar hy de Biegtvaders, die van de heilige dingen een koophandel maken, en vereeringen afvorderen, wel degelyk berispt. Hy zegt dat de zulke verdienen van God gestraft te worden, en dat, zo 'er onder hen worden gevonden, men dezelve kastydt, en van hun ampt afzet. Wat pogingen de Roomsgezinden enGa naar margenoot+ de Protestantentot nog toe hebben aangewend om het ware geloof der Grieken wegens het H. Avondmaal op te helderen, zy hebben nogtans meer duisterheit dan licht aangebragt. Ik zal kortbondig aanhalen wat men dien aangaande van dezen en geenen kant gezegt heeft. De lezer mag van het gewicht der redenen zelve oordeelen. Zie hier hoeGa naar voetnoot(a) Vader Simon zich over die stoffe uitlaat. ‘Schoon dit verschil in 't breede verhandeltGa naar margenoot+ is door Mr. Arnaud in zyne schriften tegen Mr. Claude, blyven 'er echter nogh groote zwarigheden over; en zelf vindt men veele geleerden, voor al onder de Protestanten, die zich niet geheel en al betrouwen op dat groot getal van Getuigenissen, door dien Leeraar in zyn Werk van de Duurzaamheit des Geloofs bygebragt, omdat hy, zeggen ze, niet anders dan een Fransche Overzettinge van die Getuigschriften opgeeft, zonder het origineele gemeen te maken; en dat de vertalinge gebrekkelyk kan zyn: behalven dat in die Getuigenissen, zeggen dezelve Protestanten, zich eenigeGa naar voetnoot(b) dingen opdoen die geenzins overeenkomen met het Ge- | |
[pagina 37]
| |
loof der Grieken, en die by gevolg aan de oprechtheit van die Verklaringen doen twyfelen. Ook zyn eenige Jezuiten voornemens geweest om geloofwaardiger Verklaringen in 't licht te geven, en wel in die zelve Talen waar in ze zouden zyn opgestelt geweest; 't geen geschiedende waarlyk van groote nuttigheit zou zyn. Maar terwyl men daar na wacht, zal ik hier eenige bewyzen van het geloof der Grieken aangaande de Transsubstantiatie by brengen, welke, myns oordeels, boven alle de Getuigschriften of Verklaringen, die men uit den Levant zou konnen doen komen, moeten geschat worden; niet alleen omdat de Jezuiten by de Protestanten verdagt zyn, maar ook omdat deze niet zullen nalaten te zeggen, dat die Attestatien zyn afgebeedelt, en dat men al wat men wil van de hedendaagsche Grieken voor gelt verkrygen kan; daar in tegendeel andere Getuigenissen, gehaalt uit boeken die van dezelve Grieken voor den aanvang van alle die krakeelen zyn geschreeven, voor zo veele onwedersprekelyke bewyzen te houden zyn. Mr. Arnaud, de kracht dier soorten van bewyzen gevoelende, zette daar tegen de Authoriteit van Gabriel Aartsbisschop van Philadelphia, die met uitdrukkelyke woorden deGa naar voetnoot(a) Transsubstantiatie op eene en dezelve wyze met de Latynen vaststelt. Maar dewyl hy het boek van dien Autheur niet bezat, gedroeg hy zich geheel en al aan het getuigenisse des Kardinaals du Perron in deszelfs werk over het Avondmaal;Ga naar voetnoot(b) waar uit Mr. Claude gelegenheit nam om die authoriteit te verwerpen, als zynde by hem verdagt uit hoofde dat de Kardinaal, die gegemeenlyk den Griekschen text zyner aangehaalde Autheuren opgeest, hier | |
[pagina 38]
| |
juist het getuigenis van den gemelden Aartsbisschop in de Fransche tale voor den dag brengt. Mr. Claude stelde het bewys uit den zelven Gabriel, zo als hy door Arcudius in 't Grieksch wordt aangehaalt, mede te leur, voorgevende dat Arcudius de woorden van dien Griekschen Schryver niet hadt overgezet, maar dat hy dezelve op zyne wyze door omschryvingen hadt uitgebreid. Op gelyke manier heeft die Prediker verscheidene andere bewyzen door enkele spitsvindigheeden weeten te verydelen, tot eindelyk P. Simon de Werken van Gabriel van Philadelphien, nevens veele andere stukken, gehaalt uit goede Origineelen die men niet in twyfel kon trekken, door de Drukpersse het licht deet zien. Ga naar margenoot+ ‘Zedert dien tyd heeft Mr. Smith een Protestant van de Anglicaansche Kerk, die Griekenland doorreist heeft, eenen brief opgestelt rakende den tegenwoordigen staat der Grieksche Kerke, waar in hy zich niet heeft konnen onthouden van te bekennen dat de Transsubstantiatie by de Grieken erkent wordt, en dat zelf in zekere Geloofsbelydenisse, welke onlangs in den naam van de gantsche Grieksche Kerke is gemeen gemaakt, het woord μετουσίωσις, 't welk een en 't zelve is met het Latynsche Transsubstantiatio, wordt gebruikt. Zie hier de woorden dier Belydenisse. Ga naar voetnoot(a) ‘De Priester heeft zo haast niet het gebed gedaan, 't welk men de aanroepinge des H. Geests noemt, of de Transsubstantiatie geschiedt aanstonds, en het brood word verandert in het ware lichaam van Jezus Christus, en de wyn in zyn wezentlyk bloet, zo dat 'er niets overblyft dan de gedaante alleen. Daar kan niets klaarder noch uitdrukkelyker zyn dan deze woorden, die gevonden worden in een boek 't welk door gantsch Griekenland in 't algemeen goedgekeurt is. Mr. Smith echter, verre van zich met zo eene algemeene en uitdrukkelyke Belydenisse te vergenoegen, en evenwel de aangehaalde Autheuren niet konnende wraken, gelyk Mr. Claude met weinig oordeel gedaan heeft, neemt zyn toevlucht tot andere spitsvindigheden die eenigen schyn van reden hebben, waar op men noodzakelyk antwoorden moet tot volkomene beschuttinge van het Geloof der Grieken. Hy wendt voor, dat het woordGa naar voetnoot(b) μετουσίωσις eerst onlangsGa naar margenoot+ is uitgevonden om aan een nieuw Leerstuk gezag by te zetten: dat Gabriel van Philadelphien de eerste is, of ten minsten een der eersten, die zich daar van heeft bedient: dat die Aartsbisschop, langen tyd te Venetien gewoont hebbende, en 't hooft met School- Godgeleertheit opgepropt, zich door de listen en bedriegeryen van die der Roomsche Kerke heeft laten verleiden, om door een nieuw woord iet in te voeren 't geen aan Jeremias Patriarch van Constantinopolen, die hem tot Bisschop hadt ingewyd, geheel onbekent was geweest. Hy doet 'er nog by, dat men zedert Gabriel van Philadelphien, het woord μετουσίωσις by de andere Grieksche Schryvers zelden vindt: dat de Synoden, gehouden tegen Cyrillus Lucaris, daar niets van melden: dat de Oudvaders zulk een woord niet gekent hebben: dat het niet te vinden is noch in de Liturgien, noch onder de Geloofs- artykelen; dat eindelyk, verre van dat het geloof der Transsubstantiatie onder de Grieken zou zyn doorgegaan, het tegendeel zonneklaar blykt uit hunne Liturgie of Kerkgebruik, daar de beide Tekenen, zelf na dat zy reets geconsacreert en het lichaam en bloet van Christus genaamt zyn, ter zelver tydGa naar voetnoot(c) Verbeeldingen (Antitypi) van Christus lichaam en bloet geheeten wor- | |
[pagina 39]
| |
den. Zie daar al 't geen de Protestanten konnen tegen werpen aan de hedendaagsche Grieken die de Transsubstantiatie erkennen; zy wanen daar door onnut te maken alle die groote Werken welke Mr. Arnaud over die stoffe geschreven heeft. Dit noopt my om hunne tegenwerpingen alle in 't byzonder te onderzoeken, en te doen zien dat zy geen klem hebben. Ga naar margenoot+ ‘Voor eerst is het onwaar, dat Gabriel van Philadelphien het woord μετουσίωσις eerst by de Grieken heeft ingevoert. Gennadius, die meer dan hondert jaren voor dien Aartsbisschop geleeft heeft, en dien men houdt voor den eersten Patriarch van Constantinopolen, na het inneemen dier Stad door de Turken, bedient zich in eene zyner LeerredenenGa naar voetnoot(a) onverschilliglyk van de woorden, μεταβολή en μετουσιωσις. Voorts verklaart hy, hoe het weezen kan, dat in die wonderbare verandering, deGa naar voetnoot(b) gedaante van het brood alleen overblyft zonder de zelfstandigheit van het zelve brood, en dat de ware zelfstandigheit van het lichaam van Jezus Christus verborgen is onder die zelve gedaante. Ik onderzoeken hier niet de byzondere hoedanigheden vanGa naar voetnoot(c) Gennadius, en of hy tot het getal der gelatynde Grieken behoorde. 't Is genoeg dat ik doe zien, dat Gabriel van Philadelphien de eerste Autheur van het woord μετουσίωσις niet is, dewyl het in Grieksche boeken, meer dan hondert jaren voor zynen tyd geschreven, gevonden wordt. Ten minsten zal men niet konnen zeggen, dat Gabriel zich daar van bedient heeft door de omkopinge der Latynen, gelyk Mr. Smith zonder eenig bewys by te brengen verzekert. Want zulks is zo verre af van waarheit te zyn, dat 'er in tegendeel een Werk van Gabriel van Philadelphien tegen het Concilie van Florence tegen het Concilie van Florence voorhanden is, daar hy zich opentlyk verklaart voor de party van Marcus van Ephezen, tegens die van zyne Kerk dat Concilie aanhingen: behalven dat hy door vriendschap en belang verbon- | |
[pagina 40]
| |
den was aan zekerenGa naar voetnoot(a) Meletius, een groot vyand der Roomsche Kerke. Ik stem toe dat hy te Padua gestudeert heeft, daar hy onderwezen wierd in de School-Godgeleertheit, wier spreekwyzen hy in zyne Schriften gebruikt. Maar Cyrillus Lucaris, die een Geloofsbelydenisse ten voordeele van de Calvinisten heeft uitgegeeven, welke byna woordelyk uit de werken van Calvinus getrokken is, hadt ook te Padua gestudeert, en was nog geleerder in de Theologie dan Gabriel, die zich van despreekwyzen der Latynsche Godgeleerden alleen bedient heeft omdat hy meende dat hy daar door zyn geloof duidelyker kon uitdrukken, en niet om aan eene nieuwigheit gezag by te zetten. Die nabootzing van de taal der Schoolgeleerden, welke in alle de Schriften van Gabriel doorsteekt, betrest alleen de uitdrukkingen en de behandeling, niet den grond der zaken; en dus kan men hem niet anders te last leggen, dan het invoeren van nieuwe spreekwyzen in zyne Kerk: en verre van dat men met Mr. Smith zoude besluiten, dat hy te gelyk nieuwigheden op de baan bragt, moet men in tegendeel daar uit afnemen dat het woord μεταβολὴ der Grieken, 't welk alleen veranderinge beduidt, en by de oude Schryvers gevonden wordt, het zelve betekent met de Transsubstantiatio der Latynen; nademaal een Griek, die de kracht der uitdrukkingen van Grieken en Latynen verstaat, en daarenboven een geslagen vyand der Latynen is, zich zonder onderscheit van de woorden μεταβολὴ en μετουσίωσις, een en 't zelve met Transsubstantiatie, bedient, om de verandering der Tekenen in het Lichaam en Bloet van Jezus Christus uit te drukken. Ga naar margenoot+ ‘Maar, zegt men, Jeremias Patriarch van Constantinopolen, die den Bisschop Gabriel van Philadelphien heeft gewyd, en die den Godgeleerden van Wittenberg wegens deze stoffe geleerdelyk beantwoort heeft, gebruikte nooit dat woord μετουσιωσίς. 't Is waar dat die Patriarch zichbedient van het woord μεταβολὴ, omdat het Grieks is, 't welk μετουσίωσις niet is. Hy heeft geenGa naar voetnoot(b) Bastertwoord, 't welk den ouden onbekent was, willen invoeren. Echter laat hy genoeg blyken, dat hy door het woord μεταβολὴ een en 't zelve met μετουσίωσις, of Transsubstantiatio der Latynen verstaat. De Godgeleerden van Wittenberg, die zyne antwoorden hebben doen drukken, en die geen minder afkeer van de Transsubstantiatie hadden dan de Engelsche en Fransche Protestanten, waren zo wel verzekert, dat de Patriarch door het woord μςταβάλλεται de Transsubstantiatie der Roomsche Kerke wilde betekenen, dat zy op den kant tegen over het evengemelde woord, dat van μετουσίωσις hebben bygevoegt, als betekenende dezelve zaak in den zin van Jeremias; ook hebben zy op den rand der Latynsche Overzettinge het woord Transsubstantiatio tegen over Mutari gestelt. Die zelve Theologanten tonen klaarlyk in hun antwoord aan den Patriarch, dat zy in het onderhanden zynde verschil de woorden μεταβάλλεϑς, verandert zyn, en μετουσιϑς, Getranssubstantieert zyn, voor gelykluidende houden. Jeremias hadt aan hun geschreven, dat volgens hetGa naar voetnoot(c) Geloof der Catholyke Kerk, het Brood en de Wyn na de Consecratie door middel van den H. Geest verandert wierden in het lichaam en het bloet van Jezus Christus. Waar op die van Wittenberg antwoordden,Ga naar voetnoot(d) dat zy geloofden dat het lichaam en het bloet van Christus waarlyk in het Avondmaal tegenwoordig waren; doch dat zy daarom niet geloofden, dat het brood verandert wierd in Christus lichaam. Zy gebruiken, om de Transsubstantiatie der Latynen uit te drukken, geen ander woord dan het Griek- | |
[pagina 41]
| |
sche, μετάβαλλεσϑαι, waar van de Patriarch zich hadt bedient. Jeremias eindelyk, het antwoord der Wittenbergsche Godgeleerden gelezen hebbende, schryst hun nog eens, datGa naar voetnoot(a) het brood Christus lichaam, en de wyn en 't water zyn bloet worden, door middel van den H. Geest die zulks uitwerkt, en datGa naar voetnoot(b) die verandering het menschelyk verstand te boven gaat. Waar uit lichtelyk is af te neemen, dat die woorden μεταποὶησις, μεταβολὴ, μεταςοιχείωσις, en andere diergelyke, waar van de Grieken zich gemeenlyk bedienen om de verandering der tekenen te kennen te geven, de zelve zaak aanduiden met het bastertwoord μετονσιωσις, 't welk door de latere Grieken, die de Werken der Latynen gelezen, en in hunne Scholen gestudeert hebben, op dat van Transsubstantiatio gebouwt is. De nieuwe Grieken hebben dat woord niet aangenomen, dan omdat zy oordeelden dat het zeer wel die verandering van brood en wyn in het lichaam en bloet van Jezus Christus uitdrukte, en volkomen met hun geloof overeenkwam. En 't geen in dit geschil de meeste opmerkinge verdient, is dat Gabriel van Philadelphien byna geen ander woord gebruikt, in een Verweerschrist 't welk hy met opzet schreef voor die van zyne Natie tegen eenige Godgeleerden der Roomsche Kerke, die hen te onrecht van afgodendienst beschuldigden. Ga naar margenoot+ ‘Men werpt ook tegen, dat zedert Gabriel van Philadelphien, het woord μετουσίωσις, niet gevonden word in de boeken van andere Grieksche Schryveren, en zelf niet in de twee Synoden tegen Cyrillus Lucaris te Constantinopolen gehouden. Maar die tegenwerping is nog minder gegrond dan de voorgaande. Men heeft in den jare 1635. te Venetien, onder den naam van een Griekschen Priester en Monnik die Gregorius heette, gedrukt zeker kort Begrip der Grieksche Godgeleertheit, even als een Catechismus, waar in niet alleen het woord μετουσίωσις gevonden wordt, maar zelf in 't breede verklaart op wat wyze de Transsubstantiatie geschiedt. De Autheur, aanmerkende het onderscheit dat 'er is tusschen het Avondmaal en de andere Sacramenten, zegt dat de andere Sacramenten alleen de genade behelzen, terwyl het Avondmaal den Heere Jezus Christus vertegenwoordigt; en dat men daarom de verandering die in dat Sacrament gebeurt, μετουσίωσι², of Transsubstantiatio noemt. Die Gregorius geeft zich den tytel van Onderpatriarch der groote Kerke, en hadt zyn woonplaats in een Klooster van het Eiland Chio. Hy betuigt in zyne voorrede, dat hy het beste gedeelte van zyn Werk verschuldigt is aanGa naar voetnoot(c) George Coressius, dien hy voor eenen der geleerdste Theologanten zyner kerke houdt, die zich zelven inderdaat den tytel geeft van Godgeleerden der groote Kerke, en die te gelyk Geneesmeester was. Deze Coressius, die met veel drift een boek over de dwalingen der Latynen geschreven heeft, stelde aan het hooft van dat Werk zyne goedkeuringe, waarin hy betuigtGa naar voetnoot(d) dat het zelve niet anders dan ware en rechtzinnige gevoelens behelst. ‘Behalven dat Werk werdt 'er in denGa naar margenoot+ jare 1638. een van veel meer gewicht opgestelt door Meletius Syrigus, tegen de Geloofsbelydenisse welke men aan Cyrillus Lucaris Patriarch van Constantinopolen toeschreef, en te Venetien in 't Grieksch en Latyn gedrukt was. De Tytel van dat boek, 't welk niet gedrukt wierdt, luidt gelyk men hier onder zien kanGa naar voetnoot(e). De Schryver weder- | |
[pagina 42]
| |
legt die gewaande Geloofsbelydenisse der Oostersche Kerke zeer krachtig, met het bybrengen van een groot getal bewyzen uit de Oudvaders en andere Kerkelyke Schryvers tot aan onze eeuw toe, en doet klaarlyk zien, dat de Belydenisse van Cyrillus uit de Werken van Calvinus is gehaalt: voorts voegt hy aan het einde van zyn boek eene byzondere Verhandeling aangaande het woord μετουσίωσις, of Transsubstantiatie, en hy toont met verscheidene voorbeelden, dat, schoon het woord van geen oud gebruik zy, men echter reden heeft om zich daar van, of van eenig diergelyk woord, hedendaagsch te bedienen, om der Ketteren wille. Tot beter verklaring van de veranderinge die in het Sacrament des Avondmaals geschiedt, stellen wy dieGa naar voetnoot(a) Verhandelinge hier | |
[pagina 43]
| |
onder, uit het Grieksch in 't Latyn overgebragt, gelyk dezelve door Mr. Arnaud in 't Fransch geplaatst is in zyn laatste stuk van de Duurzaamheit des Geloofs. Ga naar margenoot+ ‘Wy hebben daarenboven twee Uitgaven van een boek gemaakt door eenenGa naar voetnoot(a) Agapius, Griekschen Monnik van den Berg Athos. De eerste druk is van jare 1641, en de tweede van 1664. beide te Venetien, onder den tytel van Ἁμαρτωλῶν σωτηρία, Het heil der Zondaren. Hoewel die Autheur de oude woorden, μετατρέπειν, μεταποιεῖῖν, en andere diergelyke behoudt, stelt hy echter het geloof der Transubstantiatie met sterke uitdrukkingen vast, en erkent dat Jezus Christus de Goddelyke zelfstandigheit heeft als onder een kleed verborgen onder de gedaantens van brood en wynGa naar voetnoot(b). Ik ga stilzwygende voorby dat groot getal van wonderwerken, door den zelven Agapius aangehaalt om de waarheit der Transubstantiatie te bewyzen, aangezien die wonderwerken, 't zy waar of valsch, hier niets ter zaak doen. Ga naar margenoot+ ‘Men kan by den Monnik Agapius ook voegen Michiel Cortacius van Creta, in zyne openbare Redenvoeringe welke hy aan den Patriarch van Alexandrien opdroeg. Die Redenvoeringe is te Venetien gedrukt in den jare 1642. onder den tytel van ομιλία, of Αόγος ὲπιδειϰτιϰὸς ὶ του ὰξιώμαος τα Ἱεροσύνης, Redenvoeringe over de waardigheit van 't Priesterdom. Cortacius vergelykt daar den Priester met God, en zegt onder anderen, dat gelykGa naar voetnoot(c) God het water in wyn heeft verandert, even zo de Priester den wyn verandert, of, om my van zyne uitdrukkinge te bedienen, transsubstantieert in het bloed van Jezus Christus. Hy scheldt daarenboven op de nieuwe Ketters, die geen geloof slaan aan de waarheit van dat wonder; en om hen nog beter af te maalen, maakt hyGa naar voetnoot(d) Luther uit voor een godlozen en verfoeilyken Hooftketter en Apostaat, die door zyne leere een oneindig getal van personen verleid heeft. Men moet zich ook niet verwonderen, dat een Griek zo hevig tegen de Proetestanten uitvaart, noch daar uit afneemen, dat die Redenvoeringe hem door den eenen of den anderen Latynschen Monnik, der Protestanten vyand, is aan de hand gegeven. Die weten wat 'er te Constantinopolen onder het Patriarchaat van Cyrillus, die een groot voorstander der Protestanten was, en verscheidene Bisschoppen, Priesters, en Monnikken in hun belang bragt, gebeurt is, zullen over dat uitvaren van Cortacius, 't welk op zyn tyd geschiedde, niet verwondert staan.‘Ik geloof niet dat de Heer Smith nu zal durven zeggen, dat 'er geene Autheuren gevonden worden, die zich van het woord μετουσίωσις, in navolginge van Gabriel van Philadelphien, bedient hebben. Men heeft meer reden om te zeggen, dat 'er zeer weinige zyn die het zelve zedert dien tyd niet hebben gebruikt, en indien het my hadt mogen gebeuren een reize naar den Levant te doen, gelyk Mr. Smith heeft gedaan, | |
[pagina 44]
| |
zou ik een groter getal konnen aanhalen, en aan het Gemeen mededeelen. Ga naar margenoot+ ‘Maar de twee Synoden te Constantinopolen tegen Cyrillus Lucaris gehouden, maken geen gewag van het woord μετουσίωσις, zegt Mr. Smith; waar uit hy besluit, dat zy zulks willens hebben nagelaten, om geene nieuwigheit te begunstigen. Niets kan zo qualyk gegrond zyn als die tegenwerpinge, en men behoeft geen groot verstand te hebben om de valsheit daar van te ontdekken. Het oogmerk dier beide Synoden was de Kettersche voorstellingen door Cyrillus onder den naam der Oostersche Kerke gedaan, te veroordeelen. Zy brengen dus die voorstellingen met de eigene woorden van Cyrillus op 't tapyt, en verdoemen dezelve. Indien Cyrillus in zyne gewaande Geloofsbelydenisse het woord μετουσίωσις gebruikt hadt, zouden de Bisschoppen van die beide Concilien niet nagelaten hebben zich daarGa naar margenoot+ ook van te bedienen. Zie hier de uitdrukkingen van hetGa naar voetnoot(a) eerste Synode onder Cyrillus van Bereen in den jare 1638. gehouden.Ga naar voetnoot(b) Vervloekt zy Cyrillus, die leert en gelooft, dat het brood en de wyn, op den altaar voorgestelt, niet in het ware bloet en lichaam van Christus door de zegeninge des Priesters en de nederdalinge des H. Geest verandert worden. Dit alleen is een overtuigend bewys, dat het woordGa naar voetnoot(c) μεταβάλλεσϑαι by de Grieken een en 't zelve beduidt met het nieuwe woord μετουσιοῦσϑαι, 't welk met het Latynsch Transubstantiari overeenkomt, omdat namelyk Cyrillus Lucaris zich daar van bedient om de Transsubstantiatie der Roomsche Kerke te lochenen. Daarenboven toonen de Bisschoppen van dat Synode klaarblykelyk genoeg wat hun geloof aangaande die geheimenisse zy, wanneer zy ter zelver plaatze deze woorden van Cyrillus, uit het zeventiende Artykel zyner Belydenisse getrokken: 't Geen men in het Sacrament met de oogen ziet en met de handen ontfangt, is het lichaam des Heeren niet; veroordeelen. Kan men iet bybrengen 't welk duidelyker de leere der Transsubstantiatie bewyst, dan even deze veroordeelinge? Het II. Concilie,Ga naar margenoot+ onder Parthenius in den jare 1642. te Constantinopolen gehouden, bevestigt het geloof der Latynsche Kerke met dezelve blykbaarheit als het eerste. Het vergenoegt zich met de woorden van Cyrillus geloofsbelydenisse alleen aan te haalen, en dezelve te gelyk als Kettersch te verdoemen. Die woorden, uit het zeventiende Artykel van Cyrillus getrokken, behelzenGa naar voetnoot(d) dat het H. Nachtmaal niet anders dan eene zuivere en eenvoudige verbeelding is. De Bisschoppen in dat Synode vergadert, zeggen | |
[pagina 45]
| |
daar tegen, datGa naar voetnoot(a) Jezus Christus niet gezegt heeft, dit is de verbeelding van myn lichaam, maar dit is myn lichaam, te weten, dat men ziet, dat men ontfangt, dat gebroken is geweest, dat reets gewyd en geheiligt was. Ga naar margenoot+ ‘Ik zou by deze twee Synoden konnen voegen een derdeGa naar voetnoot(b) te Jeruzalem gehouden in den jare 1672. te Parys in druk uitgegeven in 't jaar 1676. met de Latynsche Overzettinge van zekeren Benedictyner Monnik, die nauwlyks Grieks lezen konde, zo vol mislagen is die Overzettinge. Maar dewyl die Kerkvergadering met opzet tegen Mr. Claude beroepen is, dien men in de voorreden Predikant der Calvinisten van Charenton noemt, vreeze ik dat ze den ProtestantenGa naar voetnoot(c) verdagt voorkomt. Daar ging echter niets om, 't welk niet | |
[pagina 46]
| |
met het gewoonlyk recht overeenkomt. De Bisschoppen bevonden zich toen tertyd te Jeruzalem, om zekere Kerk in te wyden, en men verzogt hun uitspraak te doen over eenige Artykelen, waar in de Protestanten van Vrankryk hunne eigene dwalingen aan de Grieksche Kerk toeschreven. Zy schynen zeer bedreeven geweest te zyn in de zaaken daar het geschil over was, dewyl zy zich van verscheidene boeken, door die van hunne Gemeente gemaakt, waar in die dwalingen veroordeelt zyn, met oordeel bedienen. Onder andere boeken die zy aanhalen, zyn de Antwoorden van den Patriarch Jeremias aan de Godgeleerden van Wittenberg, als mede een boek van Jan Nathanaël Priester en Opziener der Kerke van Constantinopolen, 't welkGa naar voetnoot(a) eene verklaringe van den Kerkdienst behelst; gelyk ook Gabriel Severus, anders de Aartsbisschop van Philadelphien, dien zy noemenGa naar voetnoot(b) den Aartsbisschop hunner Broederen te Venetien: 't geen de Vertaler overgezet heeft, De Aartsbisschop onzer Broederen van Creta. Zy halen daarenboven aan de orthodoxe Belydenisse der Oostersche Kerke, reets 6 of 7 jaren te voren gemeen gemaakt, daarna door Meletius Syrigus op bevel van een Moldavisch Synode verbetert en opgeheldert, en vervolgens, door den HeerGa naar voetnoot(c) Panagioti ter drukpersse bezorgt. Uit alle die stukken besluiten zy, dat het veel eer eene onbeschaamheit dan onkunde der Fransche Protestanten is, dat zy hunne Ketteryen aan de Oostersche Kerke toeschryven om deGa naar voetnoot(d) eenvoudige gemeente te bedriegen. Die zelve BisschoppenGa naar voetnoot(e) trachten ook de gedachtenisse van Cyrillus Lucaris te regt- | |
[pagina 47]
| |
vaerdigen, met tegen zyne gewaande Geloofsbelydenisse te stellen andere van zyneGa naar voetnoot(a) Werken, waar in hy klaarblykelyk het tegendeel dier gevoelens heeft. In dat zelve Synode worden veele andere zaken ter bevestiginge der Transsubstantiatie gevonden; voor al heeft men daar het woord μετουσίωσις niet vergeten; maar dewyl het Synode reets voor de tweede maal, verbetert, is uitgegeven, zal ik my daar niet langer mede ophouden. Alleen zal ik hier iet byvoegen tot beter kennisse van den aart van Cyrillus, van wien men zo verscheidentlyk heeft gesproken, naar mate men deze of geene party verdedigen moest; 't geen veel zal toebrengen tot ophelderinge van het geloof aangaande de Transsubstantiatie in de Grieksche Kerk. Ga naar margenoot+ ‘Ga naar voetnoot(b) Cyrillus Lucaris, die zich zo vermaard onder de Grieken en Latynen gemaakt heeft, was geboortig van Creta, en tradt nog zeer jong zynde in dienst van Meletius Patriarch van Alexandrien, die mede van Creta afkomstig was, en die hem vervolgens voor een man van verstand en naarstigheit kennende, tot Priesster verordende. Daar na begaf hy zich naar Padua om zyne studien te vervolgen, waar van daan wedergekeert zynde naar Alexandrien, maakte Meletius hem Opperhooft van een Klooster, en zondt hem naar Wallachyen: 't geen hem gelegenheit gaf om in Duitschland, daar hy doortrekken moest, eenige byeenkomsten te houden met de Protestanten van dat Land, te meer dewyl hy de Latynsche Taal en de School- Godgeleertheit zeer wel verstondt. Van zyne Commissie wedergekeert zynde, bediende hy zich van het geld 't welk hy voor de noodwendigheden van het Patriarchaat verzamelt hadt, om zich zelven tot Patriarch te doen verkiezen. Tot die Waardigheit verheven zynde, onderhieldt hy zyne gemeenschap met de Protestanten, daar toe gebruikende eenen Metrophanes Critopulus, van wien wy een Werk aangaande het geloof van zyne Kerk hebben, gedrukt te Helmstad. Die Metrophanes reisde in den naam van zynen Patriarch door Engeland, en door een goed gedeelte van Duitschland, daar hy zo nauwkeurig als mogelyk was, naar den staat der Protestantsche Kerken vernam, waar van hy verslag deet aan Cyrillus, die toen te Constantinopolen was, om te overleggen op wat wyze hy best tot den Patriarchalen Stoel van die stad zou konnen geraken. Hy maakte kennis en vriendschap met de Ambassadeurs van Engeland en Holland die aan de Porte gezonden waren, en wel voornamelyk met den Hollandschen, die hem ook in 't vervolg tot het voortzetten zyner zaken zeer te stade kwam. Cyrillus hadt te voren toen hy nog maar | |
[pagina 48]
| |
Monnik was, zeer goede kennisse onderhouden met den Heer Cornelis Haga, die toen door den Levant reisde, en daar na te Constantinopolen als Envoyé van de Heeren Staten wedergekeert zynde, zyne oude vriendschap met Cyrillus, die toen ter tyd Patriarch van Alexandrien was, vernieuwde. Cyrillus verzogt hem eenige boeken van Protestansche Godgeleerden te willen doen overkomen, betuigende genegenheit te hebben voor hunne gevoelens. De Hr. Haga konde hem dat niet weigeren, en gaf daar van kennisse aan zyne Meesters, die niet nalieten van terstond zulk een groot getal Boeken over te zenden, dat men geheel Griekenland daar mede zou hebben konnen bekeeren, indien ze in die Taal waren geschreven geweest. Het was onmogelyk dat Cyrillus bedryf niet ruchtbaar wierdt, voornamelyk daar hy de Jezuiten van Constantinopolen tot vyanden hadt, die zich in alles tegen zyne voornemens aankanteden, schreeuwende opentlyk uit dat hy een Ketter was; ook gaven zy daar kennis van aan de Jezuiten van Parys, op dat het den Koning ter ooren komen mogte. Men verzuimde niet daar over te spreken met den Ambassadeur van de Staten te Parys, die deswegen ook naar Constantinopolen schreef. Zedert dien tyd begon Cyrillus den Jezuiten zo zeer niet meer te ontzien als wel te voren. Hy maakte zelf geen zwarigheit van aan den Heer Haga over te leveren eene Geloofsbelydenisse met zyn eigen hand in 't Latyn geschreven, welke hy eenigen tyd daarna in t Grieksch overzette. Dat is die zelve Belydenisse welke te Geneve in 't Grieksch en Latyn gedrukt is, en waar uit de Protestanten gelegenheit namen te zeggen, dat de Grieksche Kerk met hen in de voornaamste Geloofspuncten, voor al in al 't geen het Avondmaal betrof, overeenkwam. Ondertusschen werdt Cyrillus, die een magtigen aanhang binnen Constantinopolen tegen de Jezuiten en tegen het Hof van Romen hadt weten te maken, tot Patriarch gekoren, en geduurende vyf of zes maanden deet hy niets waar uit men konde bemerken dat hy den Godsdienst zyner Voorvaderen verlaten hadt. Maar dewyl de Jezuiten hem vyandig waren, meende hy zich te moeten verklaren voor de Hollanders, om van dezelve te worden ondersteunt. Hy wist ook in zyn belang te brengen een goed getal Bisschoppen en Geestelyken die zyne gevoelens toestemden, en die even als hy gereet waren om nieuwigheden in de Grieksche Kerk in te voeren. Maar zy schoten te kort, omdat de JezuitenGa naar voetnoot(a) die een Collegie te Constantinopolen hebben, waar in zy de jeugt voor niet onderwyzen, het gemeen op hunne zyde wisten te krygen, en daar door eenen opstand tegen Cyrillus verwekten. De Grieken beriepen eene Vergaderinge in den jare 1622. waar in hy van het Patriarchaat wierd afgezet, en naar het Eiland Rhodus verbannen. Men verkoor een anderen Patriarch in zyne plaatze, die zich door brieven hadt onderworpen aan het Hof van Romen, 't welk zyne verkiezinge bevordert hadt. Maar dewyl Cyrillus altoos zynen aanhang bleef behouden in Constantinopolen, en de Hollanders hem met grote sommen gelds bysprongen, leedt het niet lang of hy werdt wederom in zyn Patriarchaat herstelt. Toen nam hy wraak van de Jezuiten en anderen die de belangen van het Roomsche Hof hadden ondersteunt, en de Calvynsgezintheit kreeg de overhand binnen Constantinopolen: 't geen een groote wanorde in de Kerk veroorzaakte, omdat Cyrillus alles op prys stelde, om aan de Hollanders de verschotene sommen weder uit te reiken. De Jezuiten en het Hof van Rome, ziende dat Cyrillus volkomen meester was, poogden hem te winnen, met hem voorslagen tot een vergelyk te doen, en met hem voor oogen te stellen het gevaar waar in zyne Kerk was, indien hy in zyne verbintenissen met de Calvinisten voortging. Hy betuigde dat hy gaarne tot een vergelyk wilde komen. Maar dewyl hy het geduurig met de Hollanders bleef houden, deet men van den kant van Rome eene nieuwe poginge om hem uit zynen Stoel te verdryven; 't geen wel gelukte, doch voor een zeer korten tyd, dewyl het Hollandsche gelt hem welhaast wederom herstelde. Het Hof van Rome zynen yver tegen Cyril- | |
[pagina 49]
| |
lus verdubbelende, zondt iemant naar Constantinopolen met den tytel van Vicarius des Patriarchs, tot handhavinge van het rechtzinnig Geloof in die Kerk, 't welk zeer na aan zynen ondergang scheen te zyn gekomen. De party van Cyrillus verzuimde niet zich van die gelegenheit te bedienen, om de Jezuiten en die van hunnen aanhang gehaat te maken by de Turken, die argwaan opvatteden tegen dien Roomschen Afgezant: invoegen dat de Jezuitsche party van de Turken zeer slegt gehandelt wierdt, en Cyrillus op eene wreede wyze wraak nam van alle de Grieken die hy meende hem vyandig te zyn. Niettemin moest Cyrillus, die zich door zyne onmatige vervolgingen gehaat maakte, en zulk eene magtige party als de Jezuiten ondersteunt door het Hof van Rome zyn, tegenhadt, het eindelyk opgeven,Ga naar voetnoot(a) en werdt op bevel van den Groten Heer geworgt. Ga naar margenoot+ ‘Zie daar de Historie van den Patriarch Cyrillus Lucaris, op wiens naam de Protestanten eene Geloofsbelydenisse hebben doen drukken, zich beroemende van 't zelve gevoelen te zyn met de Grieksche Kerk. Maar men heeft die Geloofsbelydenisse maar in te zien, om daar van te oordeelen.Ga naar voetnoot(b) 't Is waar dat dezelve door een Patriarch van Constantinopolen geschreven is onder den tytel van het geloof der Oostersche Kerke; doch zy is niet geschreven in den naam dier Kerke, noch van eenig openbaar getuigenis voorzien. Cyrillus gafze in 't particulier over aan den Hollandschen Ambassadeur, dien hy van noden hadt om hem tegen de Jezuiten van Constantinopolen te beschermen. 't Is met dat Werk van Cyrillus byna eveneens gelegen, als met het boek dat men zegt door Willem Postel geschreven te zyn voor eene Nonne, aan dewelke hy, om eenig gelt van haar te bekomen, dietsmaakte dat de Messias alleen voor de mannen in de waerelt gekomen was, en dat zy Juffer Johanna de Messiasse der vrouwen wezen moest. Daar is zo veel schyn van waarheit in al 't geen in die Belydenisse van Cyrillus onder den naam der Grieksche Kerke vervat wordt, als 'er is in de bedriegeryen van dien beruchten Willem Postel van Normandyen: en ik verwonder my dat de Protestanten nog tegenwoordig die gewaande Belydenisse den Catholyken durven tegenwerpen. Grotius oordeelde daar vanGa naar margenoot+ veel beter in een boek 't welk hy eenigen tyd na dat die Confessie was uitgekomen, in 't licht gaf, zeggende rond uitGa naar voetnoot(c) dat Cyrillus een nieuw Geloofsbegrip hadt gesmeed, zonder bystand van eenige Patriarchen, noch van eenige Aartsbisschoppen en Bisschoppen. Voorts hebbe ik die Historie van Cyrillus zo nauwkeurig als my mogelyk was verhaalt, zonder te letten op 't geen de Hollanders in hun Relaas daar van geschreven hebben, noch zelf op 't geen dien aangaande gezegt is door Leo Allatius, die ook de gematigtheit weinig plaats geeft. Ik hebbe nauwlyks iet gezegt, waar omtrent de beide partyen niet met elkander overeenkomen. ‘Behalven Cyrillus, zyn 'er nog eenigeGa naar margenoot+ andere Grieken van minder belang, welke ten voordeele der Protestanten hebben geschreven, en onder anderen zekereGa naar voetnoot(d) Gergan Bisschop van Arte, die een Catechismus heeft uitgegeven, waar in hy de Transubstantiatie opentlyk lochent, hier in nochtans van Cyrillus verschillende, dat deze zich niet naar de Geneefsche, maar naar de Augsburgsche Belydenisse schikt. Indien men de leere van dien Catechismus met die der | |
[pagina 50]
| |
Grieksche Kerke vergelykt, zal men bevinden dat zy byna overal in verschilt, om zich naar de gevoelens der Protestanten te buigen; gelyk daar gezegt wordt, dat de H. Schrift alleen zonder behulp der Overleveringe genoegzaam is om de Artykelen van ons geloof te bewyzen; dat die zelve Schriftuur klaar en duidelyk is in 't geen het geloof aangaat, en dat zy haar eigene uitlegster wezen moet. Met een woord, Gergan is een Protestant daar niets Grieksch aan is behalven de woorden, die echter niet meer dan slechte straattaal zyn. Hy durft zich niettemin beroemen, dat hy niet behoort tot het getal dier valsche Broederen, die te Rome vergiftigt zyn. Maar het is openbaarlyk genoeg bekent, dat zelfs de Grieken die in 't geheel geen verstandhouding met Rome hebben, in hunne boeken noch de Augsburgsche noch de Geneefsche Belydenisse staven. De Protestanten mogen ook onder het getal der Grieken die 't met hun eens zyn, stellenGa naar voetnoot(a) Nathanael van Creta, die den Hollanderen over eenigen tyd beloofde de Instituten van Calvyn in 't Grieksch over te zetten, en die van zyne Natie in die Gezintheit te onderwyzen, mids men hem zekere zomme gelds ter hand stelde. Ga naar margenoot+ ‘Mr. Claude voegt by alle die Grieksche Calvinisten, het getuigenisse van zekeren Meletius, Aartsbisschop van Ephezen, in zyn antwoord 't welk hy over omtrent dertig jaren aan eenige Godgeleerden van Leiden gaf op verscheidene vragen die hem gedaan waren. P. Simon hadt reets vooraf aan Mr. Claude geschreven, dat hy niet twyfelde of dat stuk moest voortgekomen zyn van eenen Griek die door de Hollandsche Theologanten was omgekogt, om op hunne vragen naar hunnen zin te antwoorden; en dat, om van dat antwoord te oordeelen, het nodig was het zelve in zyn geheel, en in de taal des Autheurs, in 't licht te geven. Ik deet aan Mr. Claude door een zyner vrienden, om een uittrekzel van dat antwoord verzoeken, 't welk hy niet heeft konnen weigeren; en na het zelve gelezen te hebben, vondt ik 't geen P. Simon als eene gissinge hadt voorgestelt, de zuivere waarheit te zyn. Want Meletius, die in zynen brief de hoedanigheit van Aartsbisschop van Ephezen aanneemt, lochent niet alleen de Transsubstantiatie, maar zelfs de eere die men de H. Maagt en de Heiligen aandoet, nevens verscheidene andere artykelen welke de Grieken in 't gemeen overeenkomstig met al de waerelt geloven. En opdat men daar te beter van oordeele, volgt hier onder hetGa naar voetnoot(b) uittrekzel zo als ik het van Mr. Claude ontfangen hebbe, geschreven door de hand van eenen zyner Vrienden. 't Is genoeg dat men de Protestanten verzendt naar de Geloofsbelydenisse van Metrophanes Critopulus die hun vriend was, en dezelve, toen ter tyd onder hen verkeerende, op hun verzoek schreef. Uit die Belydenisse van Metrophanes zullen zy konnen oordeelen, of het geen Mr. Claude onder den naam van Meletius Aartsbisschop van Ephezen heeft gemeen gemaakt, den minsten schyn van waarheit heeft. Maar het word tyd dat wy wederkeeren tot de tegenwerpingen van Mr. Smith. ‘Men werpt dan nog wegens het geloofGa naar margenoot+ der Transubstantiatie in de Grieksche Kerke tegen, dat het woord μετουσίωσις noch by de Oudvaders, noch in de Liturgyen, noch in de Geloofsformulieren gevonden wordt, en dat zelf in de Liturgie het Brood en de Wyn na de Consecratie Zinnebeelden genaamt worden, 't geen de Transubstantiatie volkomelyk schynt uit te sluiten. Maar niets ydeler is 'er dan zulk een argument, 't welk uit een enkel woord eene geheele zaak besluit. Indien men de Protestanten noodzaakte zich daar omtrent te houden aan hun grondbeginzel, 't welk de H. Schrift alleen is, en zelfs aan de oude Geloofsformulieren, zy zouden zich zeer verlegen vinden. Maar om de | |
[pagina 51]
| |
valsheit dier redeneeringe in klaarder dag te stellen, hebbe ik geen anderenGa naar margenoot+ Autheur van noden dan Johannes Calvinus in zyne Instituten, daar hy de Kettery van Servetus aangaande de Drieëenheit verstandig wederlegt. Hy houdt ons deezen schoonen grondregel voor:Ga naar voetnoot(a) dat het namelyk geoorloft is nieuwe woorden uit te vinden tot duidelyker verklaringe der zaken,Ga naar voetnoot(b) voornamelyk als men te doen heeft met lasteraars, die zich achter de woorden verschuilen om de zaken te verwarren. Hierom is het, voegt hy 'er by, dat de Kerk genoodzaakt is geweest de woorden Drieëenheit en Personen uit te vinden. 't Is te vrezen, zegt die Schryver, dat men van trotsheit en lichtvaerdigheit te beschuldigen is, wanneer men woorden die niet lichtvaerdig zyn uitgevonden, verwerpen wil.Ga naar voetnoot(c) Men zag terstond de godloosheit te voorschyn komen, vervolgt dezelve Calvinus, toen de Arrianen het woord Consubstantieel begonden te haten en in afgryzing te brengenGa naar voetnoot(d). Men kan die gronden van Calvinus gemakkelyk op ons onderwerp toepassen.Ga naar margenoot+ De Kerk, zo wel de Oostersche als de Westersche, hadt niet nodig nieuwe woorden uit te vinden op het stuk des Avondmaals, zo lang niemant de waarheit van die verborgenheit hadt aangetast. De Westersche heeft zich de eerste daar van bedient, enzelfs geduurende eenige eeuwen de eenigste, omdat zy Berengarianen te bestryden hadt. Het was onnodig dat de Grieksche Kerk dat woord, of eenig diergelyk in gebruik bragt, omdat de zaak by hen buiten geschil was. Maar zedert dat de leere der nieuwe Berengarianen tot kennisse van eenigen uit hen gekomen was, en dat zy zagen dat het woord Transubstantiatio, door de Latynen uitgevonden, niet minder gelukkig uitdrukte de verandering die in het Avondmaal geschiedt, dan hun woord ὁμοούσιος de medezelfstandigheit des Zoons met God zynen Vader uitdrukt, vonden zy goed zich daar van te bedienen; ook is deszelfs gebruik onder de Grieken nog menigvuldiger geworden zedert het bedryf van Cyrillus Lucaris hunnen Patriarch. Zie daar, zo 't my voorkomt, de eenvoudige en natuurlyke reden waarom het woord μετουσίωσις in de oude Grieksche Boeken niet gevonden wordt. Waar by men nog voegen kan, dat indien de redeneering van M. Smith doorging, hy op dezelve manier zou konnen bewyzen, dat de Latynen de Transubstantiatie niet geloven, om dat men dat woord noch in hun Misboek, noch in hunne Geloofsformulieren ontmoet. Doch laat ons eindelyk tot de laatste tegenwerping overgaan. ‘De Tekenen van brood en van wynGa naar margenoot+ worden in de Liturgy der Grieken, zelfs na de Consecratie, Zinnebeelden of figuren genaamt: waaruit men afneemt, dat zy in dat stuk zeer veel van het Geloof der Latynen verschillen. Maar Mr. Smith schynt de Godgeleertheit der Grieken niet te verstaan, wanneer hy in 't algemeen zegt, dat zy de tekenen zinnebeelden noemen, zelfs na de Consecratie. Tegenwoordig is 'er geen een Griek, en zelfs is 'er zedert negen hondert jaren geen geweest, van dat gevoelen. 't Is zeker, dat alle de hedendaagsche Grieken meenen, dat de Consecratie niet geschiedt dan na het gebed 't welk men de aanroepinge des H. Geest noemt, welk gebed in de Liturgie volgt op de woorden daar de H. Bondtekenen Zinnebeelden geheeten worden. Marcus van Ephezen, die in het Concilie van Florence het Hooft der Party tegen de Latynen was, bedient zich mede van die plaats der Liturgye, om te bewyzen dat de Consecratie niet bestaat in deeze woorden, dit is myn lichaam, maar in het gebed of de zegeninge welke de Priester vervolgens doet met aanroepinge van den H. Geest. Die yverige voorstander van het Geloof der Grieken steunt voornamelyk daar op, dat Basilius in zyne Liturgy de tekenenGa naar voetnoot(e) | |
[pagina 52]
| |
Zinnebeelden noemt, na dat de Priester deze woorden, dit is myn lichaam, heeft uitgesproken: waar uit hy besluit, dat zy dan nogh niet geconsacreert zyn, dewyl zy den naam van Zinnebeelden of figuren behouden. De Patriarch Jeremias spreekt van de Tekenen ook op dezelve wyze, en verzekert onsGa naar voetnoot(a) dat die het brood en den wyn Zinnebeelden genoemt hebben, zulks niet hebben gedaan dan voor de Consecratie. Zy spreken in dat stuk uit eenen mond met alle de Grieksche Schryvers zedert de VIIIste Eeuwe, toen dat geschil in het IIde Concilie van Niceen, betwist wierdt. De Diaken Epiphanes verklaarde in eene Kerkvergaderinge uit naam van alle de Bisschoppen, dat door het woord vanGa naar voetnoot(b) Zinnebeelden (Antitypi) in de Liturgy van Basilius niet anders konde verstaan worden, dan de gaven voor dat zy zyn geconsacreert, doch dat zy na de Consecratie geheeten wierden het ware Lichaam en Bloed van Jezus Christus. St. Jan van Damas, Nicephorus Patriarch van Constantinopolen, en met een woord alle de voorstanders van den Beeldendienst, zyn van dat gevoelen, en werpen het tegen aan de Beeldstormers, als een krachtig bewys tot stavinge van het eeren der Beelden, om dat men de heilige gaven, zeggen zy, wel eere aandoet, voor de Consecratie, wanneer ze nog maar Zinnebeelden, of verbeeldingen zyn. Zedert dien tyd spreken alle de Grieken daar eveneens van.Ga naar voetnoot(c) Desniettegenstaande zyn de geene die eenige kennisse aan de Grieksche Oudvaders hebben, genoodzaakt te bekennen, dat de Bisschoppen van het Concilie van Nicea zich in dat stuk misgrepen, en dat de Oudvaders den naam van Zinnebeelden hebben gegeven aan de Tekenen, zelf na de Consecratie, niet denkende dat 'er in dat woord iet gelegen was, 't welk streed met de waarheit der tegenwoordigheit des Lichaams van Jezus Christus in het Avondmaal. Men ziet klaar uit den twist die 'er was tusschen de Beeldenstormers, en de voorstanders der zelve, dat zy met elkander niet in geschil waren aangaande het Lichaam van Jezus Christus, 't welk beide de partyen erkenden in het Nachtmaal na de Consecratie tegenwoordig te zyn.Ga naar voetnoot(d) Hun verschil bestondt alleen hier in, of namelyk het brood na de Consecratie nog een Zinnebeeld moest genaamt worden. De Beeldstormers verzekerden van ja, en zy hadden de Oudheit in hun voordeel. De Voorstanders der Beelden (geschilderde) zeiden neen, en zy vervielen daar door tot eenen misslag, die echter de zaak zelve niet benadeelde. Derhalven, op wat wyze men het woord Antitypus of Zinnebeeld verklaren moge, konnen de Protestanten daar uit geen gevolg trekken tegen het geloof der Transubstantiatie. By het bovengezegde van P. Simon zalGa naar margenoot+ ik twee aanmerkingen voegen. De eerste is, dat, volgens de meeste Protestanten, de grootsprekende manier (Hyperbole) waar op men van de kracht der Sacramenten heeft gesproken, ongevoeliglyk gelegenheit tot de leere der Transubstantiatie en der wezentlyke Tegenwoordigheit gegeven heeft. ‘Het quaatGa naar voetnoot(e) zegt iemant onder hen, heeft met het einde der tweede eeuwe zyn begin genomen. In de volgende eeuwen verbande men die al te gemeene woorden van brood en wyn, welke den Leeken maar een gemeen en eenvoudig denkbeeld verschaffen; men begon menigmaal te spreken van het lichaam en van het bloed, tot dat men eindelyk niet anders sprak. Dat is verstandig uitgedacht:Ga naar margenoot+ het komt nu maar aan op een klaar bewys. Maar hoe koomt, dat het Sacrament des Doops het zelve lot niet gehadt heeft? De grootspraak is dan alleen buitensporig geweest omtrent het Avondmaal? | |
[pagina 53]
| |
waarom die manier van zich uittedrukken voor een grootspraak gehouden, daar Jezus Christus zelve die gebruikt heeft? Hadt de Heere aan zyne Discipelen niet voorgestelt zyn vleesch te eeten, en zyn bloed te drinken? Is de mislag gesproten uit ongemeene uitdrukkingen, deeze was 'er immers eene: nimmer heeft men sterker manier van spreeken gebruikt. Zy stiet den Joden, en zelf eenigen zyner Discipelen, die de uitdrukkinge in den eigentlyken zin opnamen. Zegt men dat die spreekwyze alleen een figuurlyken zin kan lyden, waarom gaf Jezus Christus dat niet te kennen, kwam het met de waardigheit van God overeen de volkeren in verbaastheit en dwalinge te laten blyven? Men voegt 'er nog by, dat zekere Anastasius de Sinaiter, een Monnik in de zevende eeuw, een boek maakte, waar in hy eensklaps voornam te spreken op eene ongewone wyze, te vreemder omdat dezelve geheel nieuw en ongebruikelyk was. Hy gaf stoutelyk voor, dat het brood en de wyn des Avondmaals het lichaam en het bloed van Jezus Christus zyn. Zo het waar is, is het iet zeer ongemeen, en 't is te verwonderen, dat een Monnik, die een taal sprak zo strydig met het gemeen begryp, niet door de Grieken van zynen tyd wederlegt, of wel gecensureert wierdt. De uitdrukkinge was van te groten gevolg om niet op 't ernstigste onderzogt te worden door de Leeraars, zyne tydgenoten. Ga naar margenoot+ Wat poginge men doe, het schynt my onmogelyk de nieuwigheit dier zo betwiste Leerstukken aan te tonen. Ontmoet men hier en daar in de eerste eeuwen eenige uitdrukkingen, die de party, welke voor 't Figuurlyke is, schynen te begunstigen, men vindt wederom andere die vlakGa naar margenoot+ daar tegen stryden. Doch zo is het niet gelegen met de Plechtigheden die het Avondmaal verzellen. Men stemt de nieuwigheit daar van toe. Zy geraakten schielyk in gebruik, en ongetwyfelt met te veel schroom en te veel omslag, in eene eeuwe waar in de Religie geheel tot uiterlykheden vervallen was. De Protestanten zeggen, dat de vaststelling van het Leerstuk der Transubstantiatie (een woord in de elfde eeuw uitgevonden om de verborgentheit des Avondmaals beter uit te drukken) voet gaf aan alle de bygelovigheden die daar op volgden. In gevolge van dat Leerstuk moest men, varen zy voort, het Nachtmaal zorgvuldiglyk opsluiten, het zelve Godsdienstiglyk verheffen en ten toon stellen voor de oogen des volks, met kaarssen verlichten, plechtiglyk in processie omdragen, aanbidden, allerlei hindernissen daar van zeer zorglyk voorkomen en afweeren, enz. De Catholyken daar tegen zeggen, dat hun overmaat van dienst en zorg geschiedt tot eene rechtmatige vergoedinge voor de beledigingen die de Kettery het Sacrament heeft aangedaan, maar dat men waarschynelyk zo verre niet zou gegaan zyn als hedendaagsch in gebruik is, en mogelyk niet verder dan de Grieken, indien het H. Sacrament door Godloze gevoelens niet beledigt ware geweest. De andere aanmerkinge betreft alleenGa naar margenoot+ den Grieken. Uit den twist, die onder de regeering van Alexis Comnenus over de verborgenheit des Avondmaals ontstond, kan men bewyzen dat het Geloof der Grieksche Kerke ten dien opzichte niet verschilde van dat der Latynsche. Die twist verhitte de gemoederen zeer. Echter kwam alles daar op uit, dat men te vergeefs onderzogt, of het lichaam van Jezus Christus in het Avondmaal onverderfelyk door de Gelovigen werd ontfangen, even als na zyne opstandinge, of verderfelyk, gelyk hy was voor zyn lyden.Ga naar voetnoot(a) Een Monnik, Siciditus geheten, hadt onder het Pausschap van Georgius Xiphilinus vastgestelt, dat het lichaam van Jezus Christus in het Nachtmaal is sterfelyk en verderfelyk, zonder leven, zonder ziel; en dat die het ontfangen, Jezus Christus niet in 't geheel ontfangen, maar alleen een gedeelte daar van, 't welk met de tanden gebroken en verbryzelt wordt, hoewel na de kauwinge het vleesch van Jezus Christus echter de onverderfelykheit aanneemt, even als na zyne verryzenisse. Nicetas schynt opzettelyk dat gevoelen met hatelyke byvoegzelen te verzellen: maar zulks doet hier niets ter zake. 't Zy genoeg dat men uit dat geschil besluiten kan, dat ten minsten de eene zo wel als de andere de verandering der zelfstandigheit des broods in die des lichaams van Jezus Christus toestonden. Indien 'er alleen over tekenen en figuuren gehandelt ware, zou de twist zo buitensporig als belagchelyk geweestzyn. |
|