Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 4
(1729)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXV. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 392]
| |
eenkomst met de Jooden hebben. Om dit gestant te doen, bericht hy eenige gebruiken die overeenkomende schynen, als by voorbeeldt: Dat deeze Kaffers veele Offerhanden doen, de tyden en de Feesten door de volle of nieuwe Maan regelen; dat ze geen omgang met de Vrouwen in haare gezette tyden hebben, en indien zy deeze waarneeming verzuimen, dat zy genoodzaakt zyn, zich door een Offerhande te zuiveren. Zy bedienen zich ook dikmaal van ongehevelt BroodtGa naar voetnoot(a), en onthouden zich van gezouten Vleesch. Zy oeffenen de Besnydenis, (of iets 't welk 'er nagelykt). Zy eeten niets van 't verstikte; ook eeten ze geen ongeschubde Visch. Zy gedoogen geene Vrouwen in hunne vergaderingen. Zy mogen hunne Vrouwen verstooten en haarGa naar voetnoot(b) een Scheid-Brief geeven Van de overeenkomst met de Jooden, gaat de Schryver over, tot deeze die zy met de Aloude Trogloditen hebben, als geevende de naam van Koeien en Ossen aan hunne Kinderen, in steede van die van Vader en Moeder; sluitende mede de gebrekkelyke Gryzaards in eene Hut nevens een weinig voedzel, en laatende hen op deeze wyze zonder eenigen anderen onderstand sterven; laatende zich insgelyks van de Vrouwen afscheiden, wanneer zy eenig verschil met haar hebben; zynde verders zeer vaerdig in 't loopen: waarop de Schryver niet onvoegelyk vinden zal, dat wy hem zeggen, dat zy meede veel overeenkomst met de Laplanders hebben. Wy stappen de andere overeenkomsten over, die niet bequaamer zyn een oplettend Lezer te overreden, en alzoo min als deeze: Maar wy staan deezen Schryver toe, dat het mogelyk is, dat deeze Kaffers zich uit een t'zamenvloeijing van Volkeren afkomstig uit de Noorder deelen van Afrika, geformeert hebben, en dat zy zich in Caffarië ter neer gezet hebbende, eenige Kerkregels der Joden (of liever die van Mahometanen) hebben onderhouden en de gewoonten van eenige andere Afrikaansche Volkeren bewaart. Ga naar margenoot+ Hoe 't ook zyn mag, zy hebbenGa naar voetnoot(c) eenige kennis of denkbeeldt van den Zondvloedt: Want zy bewaaren een Overlevevering van Vader tot Zoon, die zegt, dat hnnne Voorouders, door een Deur of Venster gekomen, zich op de aarde die zy nu bewoonen, ter neergezet hebben, en aan hunne Nakomelingen den Akkerbouw enz. geleerd. Zy voegen 'er by, dat deeze eerste Ouders zichGa naar voetnoot(d) Noh en Hingnou noemden. Eenige Reizigers hebben verzeekert, dat men t'eenemaal geen blyk van Godsdienst by deeze Volkeren vind, en andere, zonder hun Dienst verder te onderzoeken, hebben enkelyk gezegt, dat menGa naar voetnoot(e) hen 's morgens algemeene vergaderingen houden ziet, en zich elkander by de handt neemen, om ter eere van den Hemel, of zoo men wil, van 't Opper-Wezen te danssen; want geschreeuw maakende, zien zy naar boven. P. TachardGa naar voetnoot(f) drukt zich op deeze wyze tot hunne verantwoording uit: ‘DeezeGa naar margenoot+ Volkeren zyn van de Schepping der Waereldt, van de Verlossing van 't Menschdom, èn de verborgenheit van de Allerheiligste Drieëenigheit onkundig. Zy aanbidden echter een God; maar de kennis die zy 'er van hebben, is zeer verward. Zy slachten ter zyner eere Koejen en Schapen, waar van zy hem het Vleesch en de Melk ter Offerhande offeren, om hunne erkentenis voor deeze Godheit te betuigen, die hen, zoo zy gelooven, zoo veel regen, en zoo veel schoonweder volgens benoodigdheit verleent. Zy verwachten geen ander leven na dit. Niet tegenstaande hebben ze nochtans eenige goede hoedanigheden die ons hen te verachten, beletten moeten; want zy bezitten meerder liefde en trouw tegen elkander, dan men gemeenlyk onder de Christenen vind. Het Overspel en de Dievery zyn by hen Hoofdtmisdaaden en die zy altoos met de dood straffen: Alhoewel ieder Man de vryheit heeft zoo veel Vrouwen te mogen hebben als hy onderhouden kan, echter vind men 'er geen een, zelf onder de ryksten, die 'er meer dan drie heeft.’ Dit is 't welk P. Tachard ons bericht:Ga naar margenoot+ Maar een Hoogduits SchryverGa naar voetnoot(g), Leeraar en Zendeling der Deenen in de Indiën, laat een Hottentot over de wezentheit van Godt zeer duidelyk redeneeren. Hy ondervroeg 'er een van over het geloof van zyne Landsgenooten ten dien opzichte. De Hottentot antwoordde hem met zoo veel fynig- | |
[pagina t.o. 393]
| |
163
HONNEURS RELIGIEUX que les CAFRES rendent à la LUNE.
B. Picart del. 1729.
HONNEURS RELIGIEUX que les CAFRES rendent à un HANETON. | |
[pagina 393]
| |
heit, als de Deensche Leeraar in een Predikatie zoude hebben konnen gebruiken: Te weeten, dat deeze die niet zoude konnen gelooven dat 'er een Godt is, zyne oogen niet dan om hoog heeft te slaan, vervolgens naar omlaag en rondom ziende, dat hy als dan niet zou durven zeggen dat 'er geen God is. Dit slag van Pastorale Redenvoering overtuigt ons, dat de Deen lust vond het antwoordt van zynen Hottentot in zyne Studeerkamer op te schikken. Men doet dan beter zich aan 't verhaal van den Jezuit te houden, die de middelweg inslaat tusschen deeze die de Volkeren voor Godverlochenaars houden, en die hun een klaar denkbeeldt van de Godheit toestaan. Ga naar margenoot+ De hier onder aangehaalde SchryverGa naar voetnoot(a) zegt, dat zy Gounia Ticquoa, 't welk God of Kapitein der Goden beteekent, te weeten, de onzichtbaare God, noemen; het woordt Gounia word niet dan aan een zichtbaaren God toegeëigend, zodanig als de Maan is. Gounia beteekent Kapitein, 't welk het denkbeeldt dat zy van God hebben, overeenkomstig maakt met hunne Opper-Hoofden die zy Gounias noemen. Het is zoo licht niet te raamen welk een soort van Dienst of eerbied zy aan 't Opper-Wezen bewyzen, nademaal zy niet tegenstaande het denkbeeldt 't welk ze van dit Wezen hebben, en de medestemming die zy schynen met den geenen te hebben die hen van de weldaaden Gods spreeken, en van de erkentenis die zy voor zyne voorzienigheit moeten hebben, dit verhaal hen eindelyk verdriet en het allenks met een onverschilligheit en verachting betaalt zetten. Laaten wy bekennen zonder bewimpeling, dat men niet dan verwarring in de denkbeelden der Barbaarsche Volkeren vind, wanneer men hen uit de kennis van 't Wezen 't welk zy God noemen, en zich gemeenlyk met het merkteken en de hoedanigheden van menschelykheit verbeelden, tot de kennis van een oneindig Wezen, volgens de denkbeelden die het Christendom ons geeft, geleiden wil. Laat 'er ons ook byvoegen, dat de verhaalen der Reizigers byna altoos niet min verwart zyn als de denkbeelden der Volkeren waar van zy den Godsdienst beschryven. Ga naar margenoot+ De Kaffers die omtrent de Kaap woonen, bidden de Maan aan: En hoe bidden zy haar aan? Dit is danssende ter haarer eere, wanneer zy nieuw of vol is. De Godsdienstige Plechtigheit duurt denGa naar voetnoot+ geheelen nacht met groot gerucht en geraas. Men schreeuwt, men klopt in de handen; men ziet met veel verwondering omhoog; men preevelt vervolgens, somtyds zingt men onbekende woorden overluid, en men dekt zich het aangezicht; ook gaat men zich somwylen in de Holen verbergen, alwaar men in de handen klapt, mompelende iets zachtelyk. Deeze Nacht-Ceremonie word van misselyke gebaarden en ongemeene gestaltens verzelt: SomtydsGa naar voetnoot(b) werpen zy zich ter aarde, vervolgens staan zy weder op, beschouwende de Maan met een groot geschreeuw, en voegen haar deeze woorden toe: Wy groeten u; geef ons veel Melk en Honing; vermeerder ons Vee enz. Ook heeft men aangemerkt, dat ze in deeze Nacht-Vergaderingen elkander met roode aarde een kruis voor 't Voorhoofdt maaken: Maar de Hoogduitsche Schryver, die wy aanhaalen, en die lang met deeze Kaffers omgegaan heeft, meent, dat de roode kruissen niet dan een diergelyk versierzel gelyk de groote streeken van verscheiden veruwen zyn, waar mede de woeste Amerikanen hun Lichaam versieren. Het schynt ook dat zy gelyk de NegersGa naar margenoot+ en veele andere Volkeren een Wezen erkennen t'eenemaal goed 't welk men niet behoeft te vreezen, nademaal het onvermogende te beschadigen is, en daar nevens een quaaddoenend Wezen, aan 't eerste Wezen onderworpen: Maar dat het nochtans noodig is, dat men 't aanbidde en diene wegens het quaadt 't welk het anders uitvoert. Zy zeggen dat dit Wezen somtyds onder een verschrikkelyke gedaante verschynt, en 't welk veel overeenkomst met dat der Aloude Saters heeft. Als men hun vervolgens om reden van een zoo onrechtmatige onderscheiding met het weldoende Wezen vraagt, 't geen zy het redelykste antwoorden, is, ‘dat zy de Overlevering hunner Voorvadederen volgen, en dat hunne eerste Ouders tegen den Grooten Kapitein gezondigt hebbende, zy ongevoelyk in de vergeetenheit van zynen Dienst vervallen waren, overzulks zy hem niet meer kennende, ook niet meer dienen konden.’ | |
[pagina 394]
| |
Men bespeurt hier in eenige kennis van den val des eersten Mensche. Ga naar margenoot+ Zy bewyzen ook een Geestelyken Dienst aan een soort van Kevers of Torren. Als zich dit Ondier vertoont, (en zoo zy meenen, verschynt het nooit, of het brengt in de Hut geluk mede, en wischt de zonden uit der geenen die de zelve bewoonen) dan is 't dat zy danssen en zingen ter zyner eere, werpende rondom dit Ondier van 't Poejer uit een Plant gemaakt die zy Buchu noemen, onder den naam van Spiroea by de Plantqueekers bekent, en zelfs stroojen zy 'er van overal in de Hut. Men offert het alsdan twee Schapen. Deeze Plechtigheit word met een naam genoemt die Wedergeboorte beteekent. Indien deeze Kever op iemandt zich neder zet, is 't een groot bewys van de Wedergeboorte; deezen Mensch word als een Heilig aangezien; men offert hem twee Schapen; men slacht een Os ter zyner eere; men neemt het Vet en de DarmenGa naar voetnoot† van den Os en men versiert 'er den Heilig mede. Men hangt hem het OmentumGa naar voetnoot(a) gansch warm om den hals, na het wel met Poejer van Buchu bestrooit te hebben. Het word vereischt dat deeze Heilig deezen Halssnoer nacht en dag draagt, tot dat die verrot zynde, afvalt, of ten minsten tot dat een andere Kever deezen Heilig weer ontlast, en zich op een andere Wedergeboorne van de Hut zet. Wat het Vleesch aangaat, men laat het kooken en de Vergadering word 'er op onthaalt: Maar de Vrouwen zich daar by bevindende genieten 'er niet van, dan het Sop. Indien in tegendeel het Ondier zich op een Vrouw zet, word zy door de Hottentotten geheiligt, en de Wyven onthaalen en vergasten zich van den geslachten Os ter eere van deeze Heilige, hebbende alsdan de Mannen geen recht dan tot het Vleeschsop. Zy draagen alle mogelyke voorzorg om te beletten dat de Europeanen dit Ondier niet beschadigen: Al het quaadt 't welk dit Dier overquam, zoude niet dan ongelukken over hen en over hun Vee veroorzaaken. Zy hebben afgezonderde plaatsen die zyGa naar margenoot+ Heilig achten, voornamentlyk de Heuvelen en plaatsen naby de Revieren gelegen. Hun gevoelen is, dat deeze plaatsen het verblyf eeniger Heiligen zyn. Dus drukt zich de Hoogduitsche Schryver uit: Maar waarschynlyk is 't, dat zy zich inbeelden dat de Zielen hunner Voorouderen in deeze geheiligde plaatsen haar verblyf genomen hebben: en mogelyk zou men hun gevoelen konnen vergelyken by dat der Aloude Afgodendienaren, die het verblyf der Nimfen, Faunen en Sylvanen naby de Fonteinen, Revieren, Bergen en Bosschen plaatsten. Hoe 't ook zy, de Hottentotten betreeden deeze plaatsen nooit, zonder in 't voorbygaan een werk van Godsdiestigheit te doen, 't welk in een weinig te danssen bestaat en in iets tusschen de tanden mompelende te zingen ter eere van den Gasthouder der plaats; indien deeze Bewooner een voornaame Heilige is, doet men iets meer: Men houd zich op om in de handen te klappen en met wat meer eerbied een Liet te zingen. Eindelyk zoo men door die ruwe en grove uitterlykheit indringt, die ons het onderscheid tusschen 't gedrag der woeste Natien en de onze doet vinden, zal men toestemmen dat het 'er in alles eenigermaaten gelyk hier gelegen is. |
|