Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 4
(1729)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXI. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 384]
| |
gery, alhoewel ontmaskert, niet belet heeft standt te houden en zyn gezag te handhaven. Ga naar margenoot+ De NegersGa naar voetnoot(a) van Congo zien den Eedt voor Geestelyk aan: maar zoo het hen gebeurdt in de hevigheit van den drift die te schenden, is 't hen gemeenlyk genoeg om 'er een soort van belydenis van aan een Ganga te doen, en 'er de ontslaging van te verzoeken. Indien de geschonden eedt niet dan eens uitgesproken is geweest, voldoet een enkele belydenis: Maar zoo die dikmaals is herhaalt geweest, heeft men veel werks om de ontslaging te verwerven. De Ganga maakt zekere wortels tot een poejer 't welk hy in een kuil legt, en waar over hy verscheiden vervloekingen tegen deeze die zyn eedt geschonden heeft, uitspreekt. Vervolgens laat hy deeze Myneedige Boeteling ter aarde leggen, en belast hem zynen misslag te vervloeken, waar na hem latende opstaan, bied men hem een glas water aan. De Boeteling drinkt het, en keert weder vrygesprooken te rug na den Ganga te hebben betaalt. Somtyds wryft deeze Ganga de tong van den Myneedige met Dadels en verzelt dit bedryf met eenige vervloekingen. Ga naar margenoot+ Wy zullen dit Hoofdtstuk door de Plechtigheit eindigen, die dit Volk verricht voor dat het ten Oorlog trekt. Begeerig zynde om 'er de gevolgen van te weeten, zetten zy een vat met water en veele verscheiden dingen op 't vuur. Alles wat in 't vat is moet door een Ganga bereid en geheiligt zyn geweest. Zoo dra dit alles begint te kooken, beginnenze de bezweeringen te doen die zy gelooven 't vermogen te hebben de Beschermgod der Vyanden aan te lokken, en hem te noodzaaken zich in dit kookend water te storten. Zy laaten 'er de Beschermgod lang genoeg in: Maar wanneer zy zich inbeelden dat hy tamelyk wel geleeden heeft, en dat de smerten hem moeten verootmoedigt hebben, ondervraagen ze hem over den uitslag van den Oorlog. Men zegt ons niet of hy antwoordt of niet: Altoos gissenze dat zy overwinnaars zullen zyn of overwonnen naar maate dit water kookt, en dit is mogelyk alles 't welk hun den Beschermgod ten antwoordt geeft. Somtyds, zegt men ons noch, zettenze een pot zonder water op 't vuur, en als die wel rood geworden is, keerenze die zodanig om dat de opening om laagis, en dat ze dus de hitte ontfangen die uit deeze brandende pot voortkomt. Zy beelden zich in, dat een onverwinnelyke kracht door deeze hitte hen word medegedeelt. Een vooroordeel van deeze natuur kan dikmaals de uitwerkzelen naar wensch doen uitvallen, en men heeft 'er in de Historie van alle eeuwen voorbeelden van: Maar het zoude onnoodig zyn om die in deeze Verhandeling by te brengen. |
|