Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 4
(1729)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 329]
| |
[Tweede stuk]
| |
[pagina 330]
| |
niet min getrouw in hunne Leerstukken, onder de Mahometanen leevende, zyn, dan de Jooden in hunnen Godtsdienst onder de Christenen zich gedragen. De Gauren leeven in armoede: hunne Zede-Leer is straf, hun vry gedrag en hunne handeling oprecht. In hunnen armelyken staat, handhaven ze, gelyk wy gezegt hebben, een verwonderbaaren yver voor den Godsdienst hunner Voorvaderen. Zy doen belydenis van niets aanbiddelyks dan God te hebben, en betuigen veel afkeer voor de gewoone Afgodery, te weeten, voor deeze die zich niet dan aan Steen en Hout schynt te vestigen. Deeze onderscheiding is noodzaakelyk, overzulks de Gauren ontkennen dat hunnen Dienst Afgodery zy; nochtans hebben ze een oeffening in hunnen Godsdienst voor het Vuur, en zich naar de opgaande Zon keerende: Maar zy verklaaren zich teffens dat zy noch 't een noch 't ander eeren. God, zeggen ze, heeft in deeze Schepzels byzonderlyk zyn verblyf: Zy zyn het byzonder zinnebeeldt zyner tegenwoordigheit, en derhalven is 't dat wy ons naar hun in onzen Dienst wenden. Zy vinden in 't Vuur en dit Hemellicht het Beeldt van de Goddelyke zuiverheit, en eenige van hun gelooven dat 'er God zyn bestendig verblyf in heeft; dat bygevolg de Zon het waare Paradys en de Wooning der Welgelukzaligen is. Zy hebben voor Zoroastres, of Zerdust, de zelfde achting als de Jooden voor Moses betoonen. Dit is in 't kort van hunnen Dienst gezegt en hun gedrag afgemaalt; laat ons nu tot hunnen eersten oorsprong overgaan. Ga naar margenoot+ BlykbaarGa naar voetnoot(a) is 't dat zelfs voor Abrahams tyden de Persen den Godsdienst bedorven die zy van Sem en Elam hunne Patriarchen ontfangen hadden, en dat zy 'er het Sabeïsmus, te weeten, een zekere eerbiedigheit voor de Hemelsche Lichaamen en de Hoofdtstoffen onder vermengt hebben, 't welk niet volstrekt een Geestelyken Dienst was. By deezen Dienst minder dan den Goddelyken Dienst, voegden zy in 't vervolg deeze van 't Vuur, als her zinnebeeldt van 't Opper-Wezen, en dit Vuur voegden zy 'er mogelyk by, als om dit na te volgen, 't welk op den Altaar in den Joodschen Godtsdienst brandde; hoe 't ook zyGa naar voetnoot(b), waar is 't, zegt men ons, dat de Persen geen Afgodendienaars zodanig als andere Asiaansche en Grieksche Volkeren waren, en dat men aan een Iconoclastischen of Beeldestormenden yver, by-gevolg als gezwooren Vyanden van alle aanbidding van 't Opper-Wezen in Hout, Marmer, en Metaal verbeeld, de verwoesting moet toeëigenen die de Persen in Griekenlandt van de Tempelen en Goden Afbeeldzels deeden. Zy geloofden 't een en 't ander de Godheit te verongelyken, die het gansche Heelal vervult, en niet behoorde binnen de enge paalen der Tempelen ingesloten te worden. Zy beweezen hunne Geestelyke hulde aan Godt in de open Lucht, en wyden hem geene Stantbeelden, noch Beelden toe. 't Is wel waar dat ze in 't ondergaan van hun Ryk, de Dienst van Venus aankleefden, haar Tempelen toewyden, en Priesteren toeëigenden: Maar dit moet aangezien worden als een ingevoerde Kettery en door eenGa naar voetnoot(c) ketterschen Monarch gezach gegeeven. Nooit hebben de Persen aanGa naar voetnoot(d) Mithra de naam van God gegeeven, zegt den geleerden Hide, die ons de stoffe deezer Verhandeling heeft verschaft. Indien de Grieken hun deezen Dienst hebben toegeëigent, is 't by gebrek van zich moeiten te hebben gegeevenGa naar voetnoot(e), of het middel van dit te onderzoeken te hebben gehad. Ook hebben zich nooit de Persen in hunne Gebeden tot Mithra vervoegt. Alle deeze Gebeden worden Godt alleen opgedraagen. Door hem is 't dat ze die beginnen en eindigen. Men zou hen verongelyken hunne gewoonte van zich voor 't Vuur neder te buigen, tot bewys van hunne Afgodery by te brengen. Deeze gewoonte is t'eenemaal Burgerlyk en verschilt niet van de Merktekenen van eerbied en van achting die de Ooster-Volkeren hunne Opper-Heerschers toedraagen. De aloude Persen wierpen zich voor 't Vuur neder: Maar zy aanbaden het Opper-Wezen staande of geknielt, en dit is 't 't welk men in de overblyfzels van Persepolis ziet, alwaar men Menschen verbeeld vind die staande God voor de Zon aanbidden, 't welk men tegen over een gebroken Muur beschouwt. Laat ons in 't voorbygaan zeggen, dat het onderderscheid tusschen 't geen de Persen aan 't Vuur toeëigenden en 't welk zy geloofden niet dan aan God schuldig te zyn, volmaaktelyk met laater Eeuwen overeenkomt dan met deeze van de oprechting van den Dienst der Persen. De Geschilpun- | |
[pagina 331]
| |
tenGa naar voetnoot(a) zouden lang beslecht zyn, indien men deeze onderscheiding had willen gedoogen: Nochtans moet men bekennen dat die van onzen tydt over deeze Stoffe hebben willen zintwisten, de paalen verre te buiten zyn gegaan. Ga naar margenoot+ Uit alles 't welk wy hier gezegt hebben, moet men besluiten, dat de Godsdienst, of om liever te zeggen, de kennisse van den waaren Godt onder de Persen sedert een byna onherdenkelyken tydtGa naar voetnoot(b) tot nu toe is bewaart geworden, behalven by de Jooden. Veel onderscheid is 'er tusschen de aanbidding aan God beweezen voor de Wezens als zinnebeelden van de Goddelyke Majesteit aangezien, en de levendigste Afbeeldzels van 't eerste Wezen, en tusschen de aanbidding onmiddelyk aan deeze zelfde Wezens, als aan de Goden beweezen. Dit nu is het krachtigste 't welk men bybrengen kan om de Aloude Godsdienst der Mages of Wyzen te rechtvaerdigen. Wy zullen ons oordeel opschorten: maar hoe het ook zyn mag, men kan volgens Hide wel gelooven, dat men met meer verzeekering over dit Artykel spreeken zou, indien men de waare Werken van Zoroastres konde machtig worden. Men zoude alsdan de rechtzinnigheit van deezen Godsdienst van alle de Ketteryen die 'er in vermengt zyn, beter konnen onderscheiden. De PersenGa naar voetnoot(c) telden meer dan zeventig Sekten in hunnen Godsdienst. Zou men zonder behulp van des Wetgevers oorspronkelyke Schriften de afdwalende gedachten van de waare Godgeleerdheit konnen onderscheiden? ReedsGa naar voetnoot(d) hebbben wy gezegt: Dat een Indiaan, over den Christen Godtsdienst schryvende, het benoodigde licht niet hebben zoude om de Sekten van 't Christendom te onderscheiden, en ongetwyffelt een alzoo misselyk en buitensporig werk doen zou, als wy mogelyk over de Godsdiensten van andere Volkeren schryvende, doen. Laat 'er ons byvoegen, dat het byna ontwyffelbaar is, dat wy dikmaals hunne verbeeldingen en zinnebeelden met hunne Leerregels verward hebben. Wat zouden wy zeggen, indien men ons beschuldigde een Lam aan te bidden, nademaal het Lam in de H. Schrift voor het zinnebeeldt van J.C. gegenomen word, en wien wy zelf onder deezen naam aanroepen? Of, zoo uit krachte van alles 't geen Johannes zinnebeeldelyk van 't Lam in zyne Openbaringen schryft, eenige onkundige Indianen of Japaneezen goedvonden, ons in een verhaal den letterlyken zin toe te eigenen van alles 't welk de Apostel van J.C. onder het zinnebeeldt van dit Lam zegt? en vervolgens met styven kaaken uitstrooiden, dat onze Godsdienst van buitenspoorige Verdichtzelen van een Lam vermengt is, 't welk regeerde, zich deed aanbidden, op een Troon in 't midden van vier en twintig Oudsten gezeten; dat zich uithuwelykte; waar van men de Bruiloft hield enz. Dit nu moet ons onderrechten met zedigheit en ingetogenheit van alles te oordeelen, 't welk in de verscheidene Diensten van deeze die wy volgen, geoeffent word. Na dat men de zinspeeling en het Afbeeldzel onderscheiden hadt, twee dingen die gemeenlyk alleen de Spotters, menschen van een slecht geloof en die de onweetenden inneemen, zou men noch het Leerstuk van allen toestel der plechtigheden moeten ontwinden: Dan zoude men ook het Leerstuk natuurlyk leeren kennen. De Gauren geeven voor, dat hun Godsdienst aan Abraham is geopenbaart geweest,Ga naar margenoot+ en dat Godt van den Hemel aan deezen Patriarch het Boek zond, waarin die vervat was. Zy zeggen, dat deeze Patriarch zich vervolgens te Balch ter woon begaf, een Stadt op de Grenzen van Persië en der Indiën gelegen. Deeze Stadt wierd de Stadt Abrahams genoemt. Een geleerde GaureGa naar voetnoot(e) rechtte 'er een PyréeGa naar voetnoot(f) op, alzoo des te beruchter en den Gelovigen eerwaadiger, dat Balch een plaats van Pelgrimaadje geworden was, en om dus te zeggen, het middelpunt van den Godsdienst, gelyk Mekka by de Turken, Jeruzalem by de Jooden, en Rome by de Roomsgezinden is. Hoe 't ook zy, 't is niet t'eenemaal onwaarschynelyk, dat Abraham de Persen weder tot den wettelyken Dienst van de Godtheit heeft geleid, en dat de nederlaag der Koningen met ElamGa naar voetnoot(g) verbonden, gestrekt heeft tot een middel om deeze Persen uit het Sabeïsmus te trekken. Deeze Geestelyke overheering kan reden tot de verandering gegeeven hebben, van zich Sektarissen van Abrahams Godsdienst te hebben benoemt, en in vervolg van tydt zich de Nakomelingschap deezen naam behouden, alhoewel wederom in de dwalingen van 't Sabeïsmus vervallen. In de eerste tyden van deezen Godsdienst,Ga naar margenoot+ | |
[pagina 332]
| |
wierd 'er de Dienst van op de toppen der Bergen en in de open Lucht geoeffent, gelyk wy reeds gezegt hebben. Deeze der Alouden die het tegendeel geschreeven hebben, hebben de verscheiden tyden van der Persen Godsdienst nalaatig te onderscheiden geweest. Overzulks, wanneer de Schryvers van der Persen Tempels en Altaren spreeken, men dit van den tydt verstaan moet, toen dit Volk het gewyde Vuur, het zinbeeldt der Hemelsche Vuuren, in een Pyrée opsloot. Van toen af begonnen ze mede Altaren op te rechten en 'er Offerhanden te doen. Op zulke wyze is 't, dat men in de Aloude Schryvers het verhaal moet onderscheiden, 't welk zy ons van de geestelyke gebruiken der Volkeren doen. Men moet wel acht geeven dat zy in den zelfden tydt overbrengen 't geen in verscheiden tyden en omstandigheden geoeffent is geweest. Zy doen noch erger; als onze hedendaagsche Reizigers, zy eigenen de byzondere gebruiken alle Volkeren toe, en aan een geheelen Staat het gebruik van een eenige Provincie. Wy hebben 't reeds aangemerkt, en wy herhaalen het noch in 't voorbygaan. De aloude Persen, te weeten, deezen dieGa naar margenoot+ noch niet van de rechtzinnigheit der Patriarchen ontaard waren, gedoogden niet dan een eeuwig Beginzel aller dingen, 't welk eenig, uitmuntend in Goedheit, Almachtig enz. was. Zy noemden dit Beginzel met den naam van Hormuz en Hormizda Choda, waarvan de Grieken door verbastering Oromazdes maakten. In 't vervolg stelden deeze zelfde Persen een geschapen Beginzel van 't quaadt, waaraan zy de naam van AharimanGa naar voetnoot(a) gaven, waar van wederom de Grieken volgens hun gebruik Arimanes hebben gemaakt. Men zou den stipten tydt deezer meening niet wel stellen konnen: Maar alzoo het geheel waarschynlyk is, dat de wederspannigheit en den val van den Demon en de ongehoorzaamheit van Adam daar reden toe gegeeven hebben, kan men wel gelooven dat die byna alzoo oud is als de Opvolgers der eerste Patriarchen, en mogelyk evengelyk in de Oudheit met de strengste Rechtzinnigheit die men den Aloude Persen toeëigenen kan. In de Aloude Boeken van deezen Landaart is het woordt Ahariman byna altoos dusdanig omgekeert Ahariman gestelt, om aan te wyzen hoe zeer dit Wezen vervloekt zy, en mogelyk ook om den aart van deezen Vyandt van 't Menschelyken Geslacht beter uit te drukken. Veele Schryvers hebben by de Persen een medeëeuwigheit van deeze twee Beginzelen onderstelt. Andere een weinig beter onderrecht,Ga naar margenoot+ of van een beter trouw, hebben gezegt, dat Ariman een God van Duisternissen geschapen was; dat Oromazdes eenig en zonder medegenoot is; dat hy het Licht en de Duisternissen geschapen heeft; dat uit deeze vermenging de tegenwoordige Waereldt voortgekomen is, en dat dit mengzel duuren zal tot dat het goedt en 't quaadt ieder tot zyn waereldt weder toegepast zal zyn. In PlutarchusGa naar voetnoot(b) leest men, dat deeze twee Beginzelen, altoos elkander wederstreevig, zich ieder Schepzelen maakten. Oromazdes in het Licht gebooren (en hy zelf oorsprong van 't Licht zynde) Schiep veele Goden of Geesten, te weeten de goedheit, waarheit, wysheit, gerechtigheit, de goederen en eerlyke wellustigheit. Arimanes stelde 'er zoo veel Demons, vyanden van Oromazdes tegen, te weeten de boosheit, het bedrog enz. Deeze maakte noch vier en twintig Geesten en sloot die in een Ei. Arimanes maakte 'er van zyne zyde mede zoo veel, brak het Ei en wierd dus de veroorzaaker van 't mengzel van 't goedt en quaadt. Maar het zal eindelyk gebeuren dat Arimanes zal verdelgt worden en dat het goedt over 't quaadt triomfeeren zal. AlsdanGa naar voetnoot(c) zal de Aarde haare eerste gelykformigheit weder aanneemen. Daar zal een eeuwig leven zyn, men zal 'er niet dan een genootschap van eerlyke Menschen zien. Dit geleid ons natuurlyk tot drie onderstellingen; waarvan de eerste is, dat de Aloude Persen kennis van den val der Demons hebben gehad, en vindende onverwinnelyke zwarigheden om de goedheit van 't Opper-Wezen met de verderving van 't Menschelyk Geslacht overeen te brengen, niet min ouder dan de Schepping van den eersten Mensch, geloofden deeze verdorvenheit aan 't Opperhoofdt deezer Engelen of wederspannige Demons te moeten toeëigenen; zoo veel te meer om dat deeze wederspannigheit mogelyk veele Eeuwen de Schepping van de Aarde en 't menschelyk Geslacht hebbende voorgegaan, zoo kan 't wel zyn dat de eerste Menschen de Duivel als een uitvoerder, byna alzoo machtig als het Opper-Wezen hebben aangezien. De tweede onderstelling is, | |
[pagina 333]
| |
dat de toeëigening van 't Licht aan Oromazdes, en die der duisternissen aan Arimanes, zinspelendlyk aangemerkt, niets aanstootelyker hebben, dan de gewoone redeneering in 't Christendom, waarby Godt de Bron van 't Goede en 't Licht word verklaart, en dat de Demon de Uitwerker van 't quaadt en de duisternisse zy. De derde is eindelyk, dat deeze geheele Leerregel een weinig te zeer na de letter genomen, kan geput zyn geweest uit de Berichtgeeving die Moses ons van de Schepping van 't Licht, van zyne scheiding met de Duisternissen, de verzoeking van den eersten Mensch, zynen val, zyne ongehoorzaamheit en de bederving van zyne Nazaaten nagelaaten heeft. Deeze gansche Historie nu is zoo smaadelyk voor den Mensch, en geeft een zoo groot denkbeeldt van 't vermogen 't welk Godt den Duivel heeft willen laaten, dat het niet te verwonderen is dat de eerste Volkeren deeze hebben aangezien als een oppermachtig Beginzel zelf als een onafhankelyken en volstrekten Godt, die zoo het hem in den zin komt verdelgt of verderft alle de werken van den Opper-Veroorzaaker van 't goedt, zich tegen zyne voorneemens aankant, en door zyne quaadaardigheit een geduurig mengzel van zyne Duisternissen met het Licht maakt. Ga naar margenoot+ Men leest by eenige Schryvers een zeer zonderlinge oorsprong van 't quaade Beginzel. Oromazdes, zeggen ze, zich alleen ziende, zeide tot zich zelven:Ga naar voetnoot(a) Indien my niets wederstaat, welk een eer kan ik 'er van behalen? Deeze gedachte bragt de Veroorzaker der Duisternisse voort, deeze Ariman of Arimanes, die niet wil, noch zelf niet kan dan 't quaadt. Arimanes kantte zich eerlang tegen Oromazdes aan, verklaarde hem den Oorlog, en door zyne geduurige wederstreevingen tegen de Goddelyke wil, arbeidde hy tegen zyne neiging, maar door het onveranderlyk Gebodt zyns Scheppers, ter eere van dit Opper-Wezen. In dit verhaal, waar in wy een Wezen volkomentlyk goedt beschouwen, Schepper van een Wezen 't welk volkomen quaadt zy, en zulks om zyn eigen eer, schynt 'er in den eersten opslag iets waarschynlyks, en 't welk eenig opzicht schynt te hebben met de plaats van een Alouden Profeet, die zegt, dat Godt den quaaddoender om hem te doemen gemaakt heeft. Dit zy in 't voorbygaan gezegt; want het behelst hier niet waar van het quaat komt, te onderzoeken, noch te zintwisten over een te fyne en tedere stoffe. Om weder tot deezen Arimanes te komen, de aloude Persen voegden 'er by, dat de Engelen de Middelaars tusschen Oromazdes en hem wierden, dat de vrede gemaakt wierd, onder voorwaarde, dat de beneden WaereldtGa naar voetnoot(b) voor zeven duizend jaaren zoude aan Arimanes overgelaaten worden, waar na de Waereldt weder aan 't Licht moest overgegeeven zyn. Deeze die in de Waereldt voor deeze Vrede bestonden, wierden verdelgt. De eerste Menschen, te weeten, onze eerste VooroudersGa naar voetnoot(c) wierden op een ongemeene wyze geschapen: En alle de Dieren eveneens. Toen de Menschen noch niet dan Geesten zonder Lichaamen waren, besloot het Licht van hun zyne Hulpbenden tegen Arimanes te maaken, en ten dien einde wierden ze met lichaamen bekleed. Toen maakten ze hun verdrag, 't welk was dat het Licht hen niet verlaaten zoude, tot dat zy eindelyk overwinnaars van Arimanes en zyne Benden wierden. Na deeze overwinning is 't dat 'er een opstanding der Lichaamen, een scheiding van 't Licht met de Duisternissen en een heerlyke verlossing moet weezen. Dat men dit alles gelyk men wil verklaare;Ga naar voetnoot(d) dat men 't aanzie, zoo men 't noodig oordeelt, als leenspreukig en oneigentlyk, altoos is 't zeker, dat men 'er eenige denkbeelden ontdekt die met deeze van 't Christendom overeenkomen. Wy gaan nu tot de volgende zaaken over, die 'er niet min nader bykomen. Volgens de Aloude Persen, zyn de EngelenGa naar voetnoot(e)Ga naar margenoot+ de Bedienaren Godts. Hy bediende zich van hun om de Hemelen te | |
[pagina 334]
| |
Ga naar margenoot+ scheppen. Deeze Schepping geschiedde in vyf en veertig dagen.Ga naar voetnoot(a) Zy wierd van verschrikkelyke Duisternissen gevolgt: Maar deeze Duisternissen waaren waarlyk in een genoegzaamen afstand van 't Licht. Op het zien deezer Duisternissen wierd God eerlang gewaar, dat hy een machtige Vyandt te bestryden had, en dat deeze Vyandt van talryke Hulpbenden ondersteunt was. Hy zond tegen hen uit, vier dappere en welgeoeffende Engelen, die deezen Vyandt bestrydende, eindelyk hem tot het uiterste bragten. De Duivel dus overwonnen, wierd genoodzaakt zich op bescheidenheit van den Overwinnaar te onderwerpen: Maar God wilde hem nochtans niet t'eenemaal vernietigen. Hy overwoog dat de Duivel en zyne Onderdaanen verdelgt zynde, de eer van 't Opper-Wezen, zyne barmhartigheit en andere deugden niet meer de zelfde luister in de waereldt hebben zouden.Ga naar voetnoot(b) Deeze verhevene deugden geen meer tegenstreeving vindende, die 'er de verdienste van weder verheffen konden, zouden zy alsdan in een soort van duisterheit vervallen; overzulks 'er niemandt vervolgens van zoude aangedaan worden. Een dus gelykformige en zoo volstrekte goedheit, (men gedooge ons deeze uitdrukking) scheen voor het Opper-Wezen onwaardig te zyn. Zy liet geen onderscheid tusschen 't goedt en quaadt, noch deugdt en ondeugdt. Om alle deeze redenen, gedoogde God het quaadt en zyne Uitwerker in de Waereldt te bestaan, en wilde dat het een nooit zonder 't ander ging, op de zelfde wyze gelyk het goedt altoos een voortbrengzel van God is, en nooitGa naar margenoot+ zonder hem zy. De duuring der Waereldt (zodanig die is) en van het Ryk des Demons is op twaalf duizend jaaren vastgestelt, van zyne eerste Schepping te rekenen, te weeten, zonder twyffel, sedert de Schepping van de Stof of de t'samenstremming van 't Heelal, om zich in algemeene woorden uit te drukken. Het waren reeds drie duizend jaaren sedert deeze Schepping tot de nederlaag van den Duivel verloopen. Wat nu aangaat de negen duizend jaaren die zy noch duuren moest, verdeelde God in drie Tydbeurten; hy gedoogde den Duivel een hier van te verkiezen, en gaf hem het vermoogen geduurende deezen tydt de Menschen te verzoeken en te plaagen. God stelde den Duivel deeze keur voor, hem drie Vingers van de Handt toonende, waarvan de Duivel de middelste Vinger verkoor. Deeze keur overtuigt den Sektarissen vanGa naar margenoot+ dit gevoelen, dat alle de zaaken deezer Waereldt onzeker zyn, en dat 'er niets van in de dingen vast en onbeweeglyk zy. Voor dat de Satan de Menschen plaagde en dat deeze hun geluk en gerustheit misbruikt hadden, regeerden de deugden en Godvruchtigheit in de Waereldt, en 't was toen de goude Eeuw der Persen. De onorde van de verdorven Eeuw voerde de Oorlogen en Ziektens in: Nochtans heeft God, van deezen treurigen staat, van 't Menschelyke Geslacht getroffen, een tydt van tussenpoozing ingevoert, terwyl de Menschen moeten gelukkig en gerust worden. Na deeze twaalf duizend jaaren zal 'er een algemeen Oordeel en een ontbinding van 't Heelal zyn. De Dooden zullen weder opstaan, de Vroomen zullen in den Hemel de vergelding van hunne deugdt ontfangen. De Godloozen zullen gestraft, en hunne Zielen naar de begaane misdaaden gepynigt worden, en twee Engelen het bestier over hunne pyniging hebben Eindelyk zullen ze mede weder opstaan. God zal hen hunne misdaaden door zyne eindelooze barmhertigheit vergeeven, en hen verblyfplaatsen op een zekeren afstand van het zaligmakende gezicht Gods aanwyzen, 't welk voor de gelukzaligheit der Vroomen zal zyn. Deeze Godloozen zullen een zwart Merkteken voor 't Voorhooft hebben om hen van de Vroomen te onderscheiden. Alsdan zullen eindelyk de Duivel en zyne Engelen veroordeelt worden, en hun Ryk voor altoos verwoest. Dit nu is in 't kort 't welk ons van derGa naar margenoot+ Alouden Persen Geloof, de Opper-Godheit raakende, overgebleven is, als ook van den oorsprong der twee Beginzelen en de Scheppin van 't Heelal. De Paalen van deeze Verhandeling laaten niet toe een zoo moeielyke Stoffe te onderzoeken, en die daarenboven van een weetenschap belaaden is, die boven 't bereik van veelerlei Lezers gaat. Reeds hebben we gezegt, dat het blykbaarGa naar margenoot+ is, dat de eerste Persen de Godsdienst der Patriarchen volgden, en dat zy, na dat ze uit het Sabeïsmus hunner Vaderen getrokken te zyn geweest, in 't vervolg in 't zelve Sabeïsmus wederom zyn vervallen. Zy bleeven 'er by tot den tydt van DariusGa naar voetnoot(c) Zoone van Gushstasp, of Hystaspes. Dit Sabeïsmus verschilde van de Afgodery der Grie- | |
[pagina 335]
| |
ken: Maar deeze, door gebrek van den Dienst der Persen te verstaan, of ten gevalle van hun eigen Dienst, eigenden de voorwerpen van hunne Afgodery aan deeze Aloude Persen. By voorbeeldt,Ga naar voetnoot(a) zy de Burgerlyke Dienst waar mede deezen Landaart de Hoofdtstoffen eerde, ziende, want die bepaalde zich niet aan 't Vuur, eigenden die deezen van Juno, het zinnebeeldt van de Lucht toe, van Jupiter dat van den Hemel, van Vulkaan dat van't Vuur enz. Nochtans in dit alles was 'er anders niet dan achting voor 't Zinnebeeldt, maar geen wezentlyke Dienst, geen Gebeden aan 't zelve voor te draagen, noch offerhanden. 't Is dan met veel voorzorge dat men het verhaal 't welk de Grieksche Schryvers van den Godsdienst der Aloude Persen doen, leezen moet: Maar men moet ook acht geeven de Rechtzinnigheit van dit Volk met de Ketteryen die ingevoert wierden, wel te onderscheiden. Het Standbeeldt door Artaxerxes aan Venus toegewyt, was een van die Ketteryen, volgens 't zeggen van Mnemon; men moet ook den Dienst van Diana als een Kettery aanzien, die, volgens Hide, wel de zelfde als Venus zou konnen geweest hebben. Ga naar margenoot+ Een der voornaamste Ketteryen in den Godsdienst deezer Aloude Persen, was die der Wyzen van Capadocië. In hunnen Dienst, zegt ons de geleerde Engelsman, mengdenGa naar voetnoot(b) zy de AfgoderyGa naar voetnoot(c) met de Burgerlyke eerbewyzing aan 't Vuur beweezen. Waarlyk, hadden ze Tempelen en Beelden, tegen 't geen de Rechtzinnige Persen oeffenden. Zy gingen met hunne Goden in Processie, zy offerden op de Altaren, en dolden de Slachtoffers met een houten Hamer. Zy begroeven de Dooden behalven de Wyzen die zy voor de Vleescheetende Vogelen, volgens de oeffening der Persen, bloot stelden. Hunne Pyrées bestonden in groote omtrekken, in welkers midden men een Altaar zag, of een Haardsteede waar op hunne Wyzen veel assche en een geduurig brandend Vuur bewaarden. Zy vergaderden daar dagelyks en zongen hunne Gebeden voor dit Vuur, houdende een bundel Roeden in hande, en hebbende een Myter op 't Hoofdt, waar van de breede Banden den Mondt en een gedeelte van 't Aangezicht deezer Mages of Wyzen bedekten. In 't vervolg van deeze Verhandeling zullen we van eenige andere Ketters van 't Aloude Gaurismus gewag maaken; laat ons nu van 't Aloude Sabeïsmus der Persen spreeken. Volgens Herodoot, hadden ze eertyds geene TempelsGa naar voetnoot(d), noch Standbeelden, noch Altaren. Het gebruik van TempelenGa naar margenoot+ was nochtans reeds ten tyde van deezen Alouden Histori-Schryver ingevoert: Maar mogelyk was het zoo algemeen niet dan het vervolgens wierd; en hoe 't ook zyn mag, zy geloofden niet dat de Godheit in deeze Tempels ingesloten wierd. Zy offerden, vervolgt de Grieksche Histori-Schryver, Slachtoffers aan Jupiter, te weeten, aan de gansche uitgestrektheit des Hemels, die zy Jupiter noemden: Maar indien dit waar is, moet men gelooven, dat zy door deeze uitgestrektheit des Hemels, Godt zelf verstonden, gelyk het meerendeel der Afgodendienaaren; waar van wy in de voorgaande Verhandelingen gesproken hebben. Zy offerden ook aan de Zon, Maan, Aarde, de Winden en 't Water; een Dienst die niet van dien der Hoofdtstoffen verschilde, qualyk door deezen Histori-Schryver verstaan. De Dienst deezer Persen was van geen Lipproeving of Wyn-plenging, noch andere Plechtigheden deezer orde verzelt. Men genoegde zich in een wel gereinigde plaats te offeren. Deeze die offerde, deed 'er zyne Gebeden, en bad niet voor hem alleen: Maar algemeen voor 't gansche Volk, en voor den Koning in 't byzonder. Na de Offerhande zond den Offeraar het Slachtoffer weg, zette het Vleesch van de Offerhande op Klaverbladeren en zong vervolgens. Om de Offerhande volkomen te doen zyn, vereischte, dat 'er een Mage of Wyze tegenwoordig was. Een ieder vierde de dag van zyne geboorte met meerder plechtigheit dan eenigen anderen dag van 't jaar. ZyGa naar margenoot+ geloofden dat na de dapperheit niets uitneemender was dan een groot getal Kinderen te hebben, en ten dien einde hadden ze veele Vrouwen, gelyk de andere Oosterlingen. De Kinderen verscheenen voor hunne Vaders, niet dan na den ouderdom van vyf jaaren. Met deezen ouderdom begon men hun drie zaaken te leeren, het Paerdryden, wel te Schieten, en de Waarheit te zeggen. Men voegt 'er by, dat deeze Aloude Persen voornamentlyk de Opvoeding in goede voorbeelden deeden bestaan. Zy zagen de Leugen als de schandelykste zaak der Waereldt aan. Men strafte niemandt voor de eerste bedreeven misdaadt. 't Was hun verboden te noemen 't geen niet gedoogt was te doen. | |
[pagina 336]
| |
Na de Leugen was 'er niet schandelyker dan Geldt schuldig te zyn, en dit was onder anderen op een reden gegrondt die de ervarenheit genoeg bevestigt. 't Is dat deeze die schulden hadden dikmaals tot liegen zich begaven, en datGa naar voetnoot(a) de bekommernis door de schulden veroorzaakt, de Schuldenaars in oneindige omwegen wikkelde. Men merk te een Melaatse als een Mensch aan die tegen de Zon gezondigt had, overzulks verbood men hem alle gemeenschap met gezonde Persoonen. Te spuuwen of zich van eenige andere noodzaakelykheit in 't Water van eene Revier t'ontlasten, doode Lichaamen daar in te werpen, of 'er zich alleenlyk in te baaden, waren dingen zorgvuldiglyk verboden. Zy leiden hunne Lyken ten roof der Vogelen en Honden. Eindelyk waren ze zeer bezorgt de Ondieren en schadelyke Gediertens te verdelgen. Ga naar margenoot+ Men zegt ons ook iet van de Pyrées die aan verscheiden Goden geduurende het Sabeïsmus der Persen toegewyt wierden. Een Arabische Schryver bericht 'er van zeven, die aan zeven Planeeten geheiligt waren, en voegt 'er by, dat men 'er Reukwerken ter hunner eere brandde: Maar Hide verschoont hier vernuftiglyk de Persen van Afgodery.Ga naar voetnoot(b) Deeze zeven Pyrées, zegt hy, voeren alle eenen naam, genoemen uit de hoedanigheit van een zekere verlichte Verheveling, of van den stand eener Dwaalstarre: Maar in deeze Pyrées eerde men nochtans niet dan God; 't is als wanneer men by ons een Kapel of Tempel ter gedachtenisse van eenige gebeurtenis bouwt, of ter eere van den een of anderen Heilig. Men aanbad 'er niet dan God alleen en men vervoegde zich waarlyk tot zyne Opper-Majesteit. Behalven dat, verzeekert Hide dat de Sabeênsche Persen hunnen Burgerlyken Dienst aan de Lucht en Planeeten beweezen: Maar dat ze zich van den Geestelyken Dienst niet dan in de Tempelen queeten. Ga naar margenoot+ Laat ons nu overgaan tot den alouden Dienst der Zonne, onder den naam van Mithra geëert, een naam die van MihrGa naar voetnoot(c) afkomt, en in de aloude Persiaansche taale Liefde en Barmhartigheit beteekenen wil. Genoeg bekent is 't dat de Geestelyke Dienst door alle Afgodische Volkeren aan dit Hemellicht beweezen word. By de Persen was die niet dan burgerlyk. 't Is dan onnut dat de Grieken de Groote God der Persen, Mithra genoemt hebben. Zy hebben hier in gelyk in veele andere zaaken, gedwaalt. Noch tegenwoordig verklaaren de Gauren, dat ze niet dan God alleen aanbidden: Wanneer men hun echter vraagt waarom zy zich voor de opgaande Zon neederbuigen, 't isGa naar voetnoot(d) zeggenze, een enkele hulde die wy aan de volmaakste aller Schepzelen bewyzen die na den Mensch van de handt Gods voortgebragt zyn. Zy voegen 'er by, dat God zynen Troon in de Zon heeft geplaatst, en op deezen grondt eeren zy met ontzag het verblyf van haare Goddelyke Majesteit. NochtansGa naar voetnoot(e) scrikte eertyds deeze burgerlyke eerbied der Christen Persen gewisse af. Zy geloofden 'er de Afgodery in aan te merken. Indien deeze Christenen een weinig fyner Redeneerkundigen waren geweest, hadden zy zich door de onderscheidingen konnen uit dat stuk gered hebben. Men moet nochtans bekennen dat hunne schroomachtigheit te verre kon getrokken zyn geweest, en dat dit een overblyfzel van deeze vooroordeelen was, die het Christendom tegen alles 't welk schyn van Afgodery had, van de Jooden had overgeërft. De Jooden waren aan de overgelovigheden hunner gebuurvolkeren zoo geneegen, dat Godt noodig oordeelde hen tegen alles 't geen 'er een schyn van had, een haat in te boezemen. 't Kan ook wel uit eigenzinnigheit en wegens den aart in 't gedrag deezer ChristenenGa naar voetnoot(f) ontsprooten zyn geweest. Waar is 't dat deeze beide zaaken gemeenlyk de plaats van den waaren yver genoegzaam inneemen. Het gewisse is bevatbaarder van valsche indrukzelen dan men denken zou, en zodanig een eigent | |
[pagina 337]
| |
zyne standvastigheit aan Gods genaade toe, die niet weet dat hy, zonder de onmiddelyke hulp van de genaade, door zyne natuurlyke gesteltheit in zich zelf't noodig vermogen heeft, om de Stelregels der gewaande Dragondersche Bekeerders te wederstaan. De Grieken en Romeinen, die de Dienst van Mithra overnamen, mengden 'er een regel hunner uitvinding by, en eigenden die vervolgens den Persen toe: en dit is 't welk men uitvoerig in den Engelschen. Schryver zien kan, als ook de plechtigheden der geenen die men aan Mithra toeliet. Zie hier dan eigentlyk waar in de gewaande Geestelyke oeffening der Persen bestond. Voor af moet men zich erinneren dat de Zon, volgens de gedachten van dit Volk, een uitmuntend Schepzel was, die, door haaren dienst en weldaaden, een volmaakt zinnebeeldt van 't Opper-Wezen en den Schepper van 't Heelal scheen. Overzulks was de Zon altoos een gedeelte van den Geestelyken Dienst die men aan God bewees: En alzoo het Hemellicht niet dan Gods Beeldt was, genoot het ook niet dan Burgerlyke eerbewyzingen, te weeten, de groeting,Ga naar voetnoot(a) nederige buigingen, mogelyk zelfs eenige Bewierookingen, terwyl dat God de Smeekingen, Gebeden, Geloften en alle de gewoone wezentlyke Geestelyke Diensten ontfing. Voor Zoroastres, wierd de Zon, gelyk men gemeenlyk zegt, onder den blooten Hemel geëert. Na hem veranderden de zaaken: Deeze Hervormer wyde een zinnebeeldelyk HolGa naar voetnoot(b) aan Mithra toe, en in dit Hol, waar in men de verbeelding van onze Waereldt en des Hemels Gestarntens zag, diende men nochtans niet dan den Opper-God. Wil men iet naaukeurigers over de eerbewyzingen aan de Zon beweezen? Hier is 't. De Persen hadden een gebruik van GodsdienstigheitGa naar voetnoot(c), waar toe de Zon en andere Planeeten gelegenheit gaven, zonder dat deswegen dit min onmiddelyk tot God betrekkelyk was. Die Godsdienstigheit was tot hem gericht; zy begon in zynen naam, en bestond in Dankzeggingen voor de Genaade door middel van de Zon, de Maan enz. ingewilligt. Wanneer de Aloude Persen hunne Legers lieten te velde trekken, plaatste men op het gegeeven teken uit 's Koning Tente,Ga naar voetnoot(d) op de zelve en in 't gezicht van een ieder, het Zonne-Beeldt in Kristal omvat. De Heiren trokken niet op dan na Zonnen opgang, en men bragt voor haar, zilvere Altaren waar op men haar gewyd Vuur stookte. Dusdanig was den staat van deeze SabeënscheGa naar margenoot+ Persen, die van den Godsdienst der eerste Afkomelingen van Noach ontaardt waren. De oorsprong van dit Sabeïsmus was aan de benoodigdheit verschuldigt, door deeze eerste Menschen van een Middelaar erkent, het vermoogen hebbende hen met Godt te verzoenen; ‘gevoelende hunne nietigheit en onwaardigheit, konden zy niet, zegt PrideauxGa naar voetnoot(e), begrypen dat zy door zich zelf by het Opper-Wezen toegang hebben konden. Zy bevonden 't te zuiver en verhevener voor de verachtelyke en onreine Menschen, zodanig zy zich erkenden. Zy besloten 'er uit, dat 'er vereischt wierd dat men door tusschenkoming een Bemiddelaar had.... door wien zy zich konden tot hem vervoegen: .... maar geene klaare openbaaring van de hoedanigheit des Middelaars hebbende die God voor de waereldt bestemt had,... verkooren ze zich zelven Middelaars, door het middel van wien zy zich tot den Opper-God vervoegen konden; en alzoo zy ter eener zyde geloofden, dat de Zon, Maan en Starren het verblyf waren.... van zoo veele Verstanden die deeze Hemelsche Lichaamen bezielden en 'er de beweegingen van bepaalden; anderzins, dat deeze Verstanden scheidbaare Wezens tusschen den Opper-God en de Menschen waren, zoo geloofden ze ook dat 'er geene bequamer waren om tot Middelaars tusschen God en hen te dienen.’ Waarschynlyk is 't dat de Persen deeze gevoelens in dien Godsdienst ingelyft hebben, die zy voorgaven van Abraham te hebben overgenomen. |
|