Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 4
(1729)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXVIII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 322]
| |
kaauwen om deeze uitwerking te doen. Zy spuwen mede in 't aangezicht van dit Afbeeldzel en insgelyks op zyne handen en voeten. Scheffer voegt 'er by, ‘dat ze noch een ander gebruik hebben, deeze Elzenboomen Schorsen kaauwende, en die vervolgens op de wegen langs welke zy gaan, of wel op de zywegen ter rechter en slinker zyde spuwende.’ Deeze die de Oudheit hebben uitgepluist, hebben gewag gemaakt en geleerdelyk van de kracht der Speegzels van de Aloude Toveraars gesproken. Deeze Geleerden zyn 't ook die het toekomt de Laplanders met deeze Alouden te vergelyken. Ga naar margenoot+ ‘Wanneer zy de strenge koude verzachten willen, neemen ze een Beerenhuidt en stellen die geduurende de nacht in de openlucht. De Laplander, zoodra als hy opstaat, neemt hy Roeden en geesselt deeze Huidt.... Zy beelden zich in, dat het koude weer door dit geesselen verzacht.... Waarby zy ongetwyffelt eenige Toverwoorden voegen.... Ten dien zelven einde snyden ze ook de Vacht van een jong Hert in kleine stukken en werpen deeze stukken in 't vuur, opzeggende een zeker Gebedt. In het bezoek geeven, neemen de LaplandersGa naar margenoot+ waar, volgens den zelven Scheffer, dat niemandt in de Hut wandelt voor deeze die 'er uitgaat. Men moet niet dan tusschen 't Vuur van de Laplanders die gezeten zyn, heen en weer gaan. Een Vrouw, die voorbygaande over de Beenen van een Man stapte, zou eenig groot ongeval konnen veroorzaaken. Maar waarom houden wy ons met het verhaal van deeze beuzelaryen op? Men zoude deswegen stof vinden, om een groot Boek van alle de zotternyen van dit slag te maaken, die nu noch in de Waereldt in zwang gaan. |
|