Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 4
(1729)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXVI. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 312]
| |
Hert genomen, nevens het gesmolten Vet daar over. Het overige van 't Vleesch is ten gebruike van 't Huisgezin. Ga naar margenoot+ Aan 't Slachtoffer, Storjunkare aangeboden, laaten ze dwersch door 't rechter Oor een roode Draadt gaan en oeffenen alle de plechtigheden die wy hebben aangemerkt, behalven ‘dat deeze die offert, de Hoorens en Beenderen van 't Hoofdt en den Hals van 't Slachtoffer neemt, nevens zyne Klaauwen en Pooten. Dit alles brengt men op den Berg aan Storjunkare toegewyt, tot wiens eere het Slachtoffer geslacht is geweest. De Godsdienstige Laplander op den Berg gekomen, naadert deeze gewyde Steen, ontdekt zich met eerbiedt en buigt zich neederig voor den zelve.’ Na deeze eerste Godsdienstigheit, wryft hy de Steen met het Bloedt en het Vet van dit Dier, zet de Hoorens achter den Afgod, bind aan de Hoorens ter rechter zyde van 't Hoofdt dit gedeelte van zyn Lichaam 't welk hem dient om zyne Spesie te vermeerderen, en deeze ter linker zyde een roode Draadt dwersch door een stuk Tin, met een klein stukje Zilver. Ga naar margenoot+ ‘Zy houden somtyds Gastmaalen ter eere van den zelfden Storjunkare. Alsdan dooden zy het Slachtoffer voor den Af god, kooken zyn Vleesch en onthaalen zich nevens hunne Vrienden. Maar zy eeten niet dan het Vleesch van 't Hoofdt en den Hals van 't Slachtoffer, en laaten de uitgestrekte Huidt op de plaats, die 'er somtyds eenige jaaren leggen blyft.’ Altemet is ook de Berg, alwaar men zich wegens deeze plechtigheit zou moeten vergaderen, al te styl en moeielyk te beklimmen, de Laplanders doen dan hunne Offerhande beneden den zelven, en neemen vervolgens een Steen in 't Bloedt van 't geslachte Hert gedoopt, en werpen dien naar den top van deezen Berg. Zy gelooven door dit middel zich van alle hunne plichten omtrent den Storjunkare van de plaats gequeten te hebben. Ga naar margenoot+ Zy vernieuwen de Beelden van deezen God op de zelve wyze als die van Thor: Maar de Formeloosheit, zoo men 't noemen kan, van deezen Storjunkare, gedoogt niet deeze vernieuwing door de verbeeldingen van den God te doen. ‘Men plaatst nieuwe Takken van den Pyn-of Berkenboom op den gewyden Steen. Deeze plechtigheit geschied tweemaal 's Jaars in den Zomer, wanneer zy 'er Takken van den Berkenboom plaatsen, en in den Winter, als zy deeze Takken veranderen, en die van Pynboomen in de plaats zetten.... Indien zy, wanneer ze deeze Takken plaatsen, de Steen licht en gemakklyk om te tillen bevinden, hoopen zy dat de God hen begunstigen zal: Maar als zy deeze Steen zwaar te zyn bevinden, duchten ze dat de God toornig zy en hun quaadt toebrengen mogte. Alsdan zyn ze op middelen bedacht, deeze gramschap voor te komen. Eerlang belooven ze hem dan eenige nieuwe Slachtoffers. Deeze Laplanders offeren de Zon niet,Ga naar margenoot+ dan van jonge Reën-Wyfjes, met de zelfde plechtigheit die wy beschreeven hebben; behalven dat men een witte Draadt door 't rechter Oor van 't Reedier haalt, om te kennen te geeven dat dit een Slachtoffer is aan de Zon toegewyd, en dat in de plaats van tot andere Offerhanden men Takken van den Berkenboom te neemen, die van Wilgeboomen bezigt. Met deeze Wilgetakken, maakt men twee Hoepels ter groote van halve Biertonnen. Aan deezen Hoepel binden ze kleine stukken Vleesch van alle de Lichaams deelen van 't Beest genomen. Zy leggen die op een soort van Tafel achter hunne Hutten. ..... Op deeze zelve Tafel schikken zy kruisgewyze de voornaamste Beenderen van 't Slachtoffer. Wat de ManesGa naar voetnoot(a) aangaat, men vertoontGa naar margenoot+ hen niet door Beelden: Maar men offert hun alleen zekere Offerhanden, en om te weeten wie hun het gunstigste zyn, vraagt men door middel van den Trommel raad. De Ring wyst hen het Slachtoffer aan, 't welk hun behaagt: Alsdan maakt men aan de Hoorens van 't Beest een zwarte wolle Draadt vast, die door 't rechter Oor gaat. Na deeze wying van 't Beest, offert men 't, en eet zyn Vleesch, waar van men niet dan een klein gedeelte van 't Hart en de Long bewaart. Deeze gedeeltens verdeelen zich een ieder in drieën, en men steekt door deeze stukjes Vleesch kleine houte Speetjes, die men in 't Bloedt van 't Beest doopt, en die men daar na nevens de Beenderen en andere overblyfzels van 't Slachtoffer begraaft. De Laplanders noemen zekere Geesten ofGa naar margenoot+ Lucht-Demons, Juhles, waaraan zy geen Beelden noch Stantbeelden toewyen, schoon zy hun een Geestelyken Dienst bewyzen. Men eert hen onder de Boomen achter de Hutten en onder 't bereik van een Pylscheut. Deeze Dienst bestaat in 't doen van een Offerhande aanGa naar voetnoot(b) de Juhles des avonds en op | |
[pagina 313]
| |
Kersdag, 't welk zy het Feest van de Juhles noemen. Zy beginnen 't met 's avonds te vooren te vasten. Ten minsten onthouden zy zich van Spyze en zonderen eenige stukken van ander Voedzel uit, 't welk zy nuttigen; 't zelfde doen zy op den dag van 't Feest. Zy werpen deeze stukken in een Berkenhoute Kist die zy aan een Boom achter hunne Hutten hangen, voor de omzwervende Juhles op 't Gebergte en in Bosschen. Dat deeze oeffening een mengzel van denkbeelden der Christenen en Heidenen zy, als Scheffer schynt te gelooven, of dat dit een Dienst zy t'eenemaal Heidensch, gelyk die der Grieken en Romeinen voor de Luchtgeesten, dit is waar over het meerendeel der Lezers zich zeer weinig zullen laaten aangelegen zyn. Alleen zullen wy in 't voorbygaan zeggen, dat in de Verdichtzelkunde van 't Noorden, Odin, die de MarsGa naar voetnoot(a), Merkuur en mogelyk ook de Pluto der Noordsche Volkeren is, zich met den naam vanGa naar voetnoot(b) Vader der Juhles benoemt vind. Ga naar margenoot+ De Laplanders neemen de keur der dagen in acht, zy zyn oplettende op het eerste 't welk zy 's morgens uitgaande, ontmoeten, zy gedoogen de Vrouwen niet door de Deur uit te gaan, waar door hunne Mannen om naar de Jagt te gaan, getrokken zyn. Wy hebben reeds zoo veele bygelovigheden van dit slag doorgeloopen, dat het verdrietig vallen zoude, een verhaal van deeze te doen, die niets merkwaardigs in hebben. Ga naar margenoot+ Alhoewel men ons van wonderen der Toverkunde deezer Laplanders vertelt, als dat zy de Schepen in hunnen loop konnen ophouden, de vryheit van te handelen beneemen, van te doen regenen enz. wy zullen het te gelooven aan 't lichtgeloovig Volk overlaaten. Onze Eeuw is in dat deel wyzer. Men moet de wederkomst van eenige duistere Eeuwen afwachten om zich deeze wonderzaaken te konnen dits maaken. De Laplanders, word ons door hunnen Histori-Schryver bericht,Ga naar voetnoot(c) hebben Meesters en Schoolen in de Toverkunde. De Ouders zelfs zyn Leermeesters hunner Kinderen in deeze Kunst. De Geesten gaan van de Vaders tot de Kinderen als een erfdeel over, en doen elkander den Oorlog aan. In dit Landt rechten de Demons Altaar tegen Altaar op. Daar is een Burgerlyken Oorlog in 't Koningryk van den Satan, en nochtans bestaat het tegen het woordt des Euangeliums, 't welk zegt, dat indien de Satan tegen zich zelven oneenig is, zyn Koningryk niet kan bestaan. De lichtgelovige Schryvers, door den Histori-Schryver van Laplandt aangehaalt, hadden de tegenwerping van J.C. vergeeten. Hoe 't ook zy, men verzeekert ons, ‘dat gansche Familiën hunne vaste Demons hebben, en verscheiden van de Demons van andere Huisgezinnen.... tegenstreevig en tegen elkander gestelt. Dat boven dien ieder Laplander in 't byzonder zyne gemeenzaame en Huis-Demons heeft, en somtyds twee, drie en meer, om zich tegen de onderneemingen van zyns vyandts Demon te verdeedigen enz.’ De gemeenschap der Demons doet zich by graden op aan den geenen die bequaam in de geheimenis der Tovery zyn, en deeze gemeenschap is ‘een zekere ziekte; geduurende de zelve verbeeld den Demon de beelden en brengt de gezichten voort, waar door men verstaat, hoeveel dat de ouderdom gedoogen kan, 't welk aan deeze Konst behoort. Deezen die andermaal in deeze ziekte vervallen, hebben veel meer gezichten dan in de voorgaande.... en indien het hun gebeurt voor de derdemaal deeze ziekte te hebben, worden alle de gezichten.... hen ter deezer gelegenheit getoont en ontdekt, en zy zyn zoo wys en vernuftig, dat zy zonder zich van den Trommel te bedienen, onderscheidentlyk de dingen konnen zien die het afgelegenste zyn.’ Wy besluiten uit dit verhaal, dat de Toverkunde der Laplanderen niets anders is dan een krachtige zwaarmoedigheit, waar van de indrukzelen zich zoo hevig in de herssenen gevoelen doen,Ga naar voetnoot(d) dat de inbeelding van de zieke bedorven blyft en t'eenemaal word ontstelt. Laat ons tot de Tovertrommels overgaan.Ga naar margenoot+ De Laplanders maaken ze van een Pynbooms Stam of een holle Berkeboom, ‘in een zekere plaats gegroeit, en zich kromt, regelrecht den omtrek van de Zon volgende.... te weeten, waar van de Stam en alle zyne kleinste Takken zodanig gebogen zyn, dat alle deeze kromtens van omlaag beginnende, opklimmen en zich opbeuren tot op 't hoogste, en zodanig dat ze van de rechter naar de linker zyde overhellen. .... Dit hout is van een eenig stuk, te weeten van een gedeelte van den Boom- | |
[pagina 314]
| |
Stam gespleeten en zodanig in 't midden hol, dat, 't welk plat is, het boven gedeelte uitmaakt, waar over men een Huidt spant, en 't geen bol of rond is, het benedenste gedeelte is en de handtgreep waar aan men die vast houd. Nademaal zy de gewoonte hebben dit gedeelte dus een gedaante te geeven, na 'er twee zeer lange gaten te hebben gemaakt, 't hout dat tusschen deeze twee openingen gevonden word, kan tot handtgreep dienen. 't Geen ter zyden overig is en de gespannen Huidt in de gedaante van een omkring houd, is niet volkomen rond: Maar van een Figuur die naar 't Ovaal gelykt.’ Op de Huidt, die over den Trommel gespannen is, teekenen de Laplanders in 't rood, Figuuren die men wel Beeldspraakig of Zinnebeeldig zou konnen noemen, naardien-alle die geenen die ontdekkingen in de Geestelyke Oudheit der Landen van 't Noorden hebben gedaan,Ga naar voetnoot(a) ons aantoonen dat deeze Volkeren hunne geheimenissen onder den Sluier van Zinnebeelden en Beeldspraaken verborgen hebben: Maar men behoeft geen geleerdheit te bezitten om dit gebruik by de Laplanders te bewyzen, men heeft niet meer te doen dan de oogen over de Trommels te laaten gaan waar van SchefferGa naar voetnoot(b) ons de Afbeelding gegeeven heeft, of over deeze die men hier ziet. Wy zouden de verklaring der Beeldspraaken van deeze Trommels doen, indien de lust der Lezers daar toe strekte: Maar 't zal beter zyn de nieuwsgierigste tot Scheffers Afbeeldingen over te wyzen. Ga naar margenoot+ 't Is genoeg om aan te merken dat alle deeze Trommels niet naaukeurig de zelfde gedaante bebbenGa naar voetnoot+, ‘mogelyk, zegt de aangehaalde Schryver, overzulks 'er van deeze Trommels zyn, die beter in Toverkunde dienen, en die bequaam zyn meer dan andere quaad te doen.... Twee dingen, vervolgt hy, zyn noodig om zich van deeze Trommels te dienen, te weeten, het Merkteken en de Hamer. Het Merkteken wyst de begeerde zaaken op de geschilderde Afbeeldzels van den Trommel aan; en de Hamer dient om daar op te slaan. 't Welk men Merkteken noemt, is een... groote kopere Ring, waaraan zy gewoon zyn andere veel kleinder vast te maaken, die te samen een soort van Bundel uitmaaken. Alle deeze Ringen hebben niet altoos de zelfde gedaante. Een van deeze die men hier vertoont, is van zeer grof Koper, en van een Ryksdaalders groote, met een vierkant gat in 't midden, en kleine kopere Ketenen die in de plaats van de Ringen hangen en zich weder in 't ronde te samen voegen.... De andere is een Ring van geel Koper, waar aan een klein Lemmer van rood Koper door zeer dunne Ketenen hangt. De Hamer waar mede men op aen Trommel slaat, is van Hertshooren gemaakt, volgens het Afbeeldzel 't welk men hier ziet.’ Dit is niet om veel geruchts te maaken dat de Laplanders zich van dit werktuig dienen; 't is, gelyk wy reeds gezegt hebben, om de Ring te doen beweegen, op dat, volgens de wyze dat zich de zelve in de beweeging die men 'er aan geeft, plaatsen zal, de zaak worde aangetoont die men weeten wil. De Laplanders gelooven hunne TrommelGa naar margenoot+ zoo heilig te zyn, dat ze niet gedoogen dat een huwbaare Dochter die aanraake. ‘Wanneer men de zelve van de eene in de andere plaats moet overbrengen, dragen ze die alle de andere dingen achter na, en nadat alle die van den Huize vertrokken zyn. Deeze overdragt word zorgvuldig gedaan en onder 't geleide van den Man, nooit van de Vrouw. Zy slaan een gansch byzonderen weg in, zeer verschillende en van gemeene wegen afgelegen.... Zy vreezen, dat zoo na drie dagen dat de Trommel is overgebragt geweest, iemandt en voornamentlyk een Vrouw, of een huwbaare Dochter by geval de zelve weg komen te passeeren, zy schielyk sterven mogten, of dat haar eenig groot ongeluk gebeure....’ Een Ring van geel Koper, die men offert ten gebruike van den Trommel, wischt ter deezer gelegenheit de begaane misdaadt uit. In de Waarzeggery of Toverkonst door den Trommel, moet de Laplander die iet ontdekken wil, geknielt zyn en ook de geheele Vergadering. Men verhaalt van deeze Tovery verwonderlyke zaaken: Maarhoe zal | |
[pagina t.o. 314]
| |
153
B. Picart sculp. dir. 1727. TAMBOURS MAGIQUES des LAPONS. A. Le dessus de diverses sortes de TAMBOURS MAGIQUES. B. Le dessous de quelques TAMBOURS MAGIQUES. C. MARTEAU avec lequel on frappe sur le TAMBOUR. D. ANNEAUX MAGIQUES. | |
[pagina 315]
| |
men zich hier in gedragen om die nauwkeurig na te speuren en waar te maaken? Laat ons ons oordeel opschorten: Dit is het zekerste. De Trommel tot de Waarzeggery of Toverkunde geschikt, is gemaakt op een manier een weinig van de andere verschillende. 't Geen men de Handt-greep noemen kan, is kruisgewyze toegestelt en daar door is de verdeeling in vier byna gelyke deelen. Aan deezen Trommel maaken de Laplanders de Klaauwen en Beenderen der Beesten vast,Ga naar margenoot+ die zy op de Jagt gevangen hebben. Wat de Toverkunde aangaat, zie hier een hunner behandelingen. Om, by voorbeeldt, te weeten 't geen in vreemde Landen voorvalt,Ga naar voetnoot(a) slaat iemandt van hun op den Trommel als volgt: ‘Hy stelt boven de plaats alwaar het Afbeeldzel van de Zon geteekent is, veele Ringen van geel Koper met een Keeten van 't zelve Metaal te samen gevoegt: Hy slaat zodanig met zyn Hamer op den Trommel.... dat deeze Ringen zich beweegen. Hy zingt op den zelven tydt met een duidelyke stem een gezang 't welk de Laplanders Jonke noemen; en alle die van hun Landaart zyn die 'er zich tegenwoordig vinden zoo wel Vrouwen als Mannen, voegen 'er ieder hunne Gezangen by; waaraan zy de naam van Duvra geeven.... De woorden die zy voortbrengen zyn zoo duidelyk, datze de naam van de plaats uitdrukken, waarvan zy iets begeeren teGa naar margenoot+ weeten. Nadat hy eenigen tydt op den Trommel geslagen heeft, legt hy die eeniger maaten op zyn Hoofdt, en hy valt eerlang ter aarde, als of hy in slaap gevallen was, of in eenige flaauwteGa naar voetnoot†..... Men vind hem ongevoelig, zonder pols, noch eenig teken van leven. Dit nu heeft gelegenheit gegeeven.... van te gelooven dat de Ziel van deezen Waarzegger wezentlyk uit zyn lichaam vertrekt, en dat ze door de Demons naar de Landen geleid word.... van waar men wil tyding hebben.... Terwyl de Laplander die Waarzeggen moet in deezen staat is, zegt men dat hy zodanig lyd, dat het zweet hem van 't aangezicht en van alle andere deelen des lichaams vloeit. Ondertusschen vervolgt de gansche Vergadering te zingen, tot dat hy weder als uit den slaap ontwaakt. Men voegt 'er by, dat, zoo men met zingen ophield, de Waarzegger sterven zou,.... en ook zoo men hem wakker te maaken bezoeken wilde, hem een weinig aanraakende. 't Is mogelyk ook om deeze zelfde reden, dat men groote zorg draagt om de Muggen van hem af te keeren en andere Ondieren te verdryven.... Op zyn wakker worden, verhaaltGa naar margenoot+ de Laplander 't geen hy vernomen heeft, en antwoordt den geenen die hem over de dingen, hen raakende, heeft raadgevraagt.’ Geen vaste duuring is 'er in deeze verrukkende slaap. Men zegt alleen dat de langste omtrent vier en twintig uuren duurt, en dat de Waarzegger op zyn ontwaaken eenig merkteken van dingen vertoont of van 't Landt waarvan men hem het nieuws te verneemen heeft verzocht, om de waarheit van zyne konst te bevestigen. Dit nu voldoet genoegzaam den Lezer om het gebruikt te toonen dat de Laplanders van hunnen Tovertrommel maaken. Laat 'er ons alleen byvoegen, dat hy hun ook dient om de oorzaak na te vorschen en de hoedanigheit hunner ziekten, te weeten, of die van 't lot of van een natuurlyke oorzaak voortkomen, en de middelen om hunne Goden ter deezer gelegenheit te bevreedigen. Men moet ook niet vergeeten, dat zoo de Ringen van den Trommel zich van de linker naar de rechterzyde beweegen, dat het een goet voorteken is, nademaal zy den loop der Zonne volgen, de Uitdeelster van alle Goederen der Natuur en de bron van 't geen zy het aangenaamste heeft. Daar in tegendeel, indien de Ringen zich van de rechter naar de linker zyde beweegen, is 't een voorzegging van ongelukken, ziekten en tegenspoet, nademaal deeze beweeging tegen den loop der Zonne geschied. De Windtverkooping is iet byzonders.Ga naar margenoot+ De Volkeren van Noorwegen, die van 't Noorder Laplandt en de kusten van de Bothnische Golf, verkoopen die aan de Reizigers en Zeeluiden. Het geheim van deeze Toverkunde bestaat in een koordt met drie knoopen die zy den Passagiers voor een overeengekomen waarde geeven. Op de ontknoping van den eersten knoop, word 'er een gunstige windt verwekt; op den tweeden, verheft zich de windt hevig, maar op den derden, ontstaat 'er een geweldige storm en onweer, en men is geen Meester van 't Schip meer, 't welk tegen de rotsen vergaat. Dit is een geheim zegtGa naar voetnoot(b) | |
[pagina 316]
| |
iemandt, 't welk van de geboorte des Toveraars afhangt. Hy heeft volkomen vermogen over den Windt, die op het oogenblik van zyne geboorte waait: Dus bestiert de eene deeze en de andere een andere windt. Alzoo zy het vermogen hebben de Schepen te doen zeilen, zoo hebben ze ook dit van die op te houden: Maar dit ongeval is niet zonder hulpmiddel, en dit middel word door de Vrouwelyke Sexe zonder onkosten en zonder veel moeiten verschaft.Ga naar voetnoot(a) Zekere vochten brengen zich geregeld in zekere tyden voort; Men moet 'er het Schip mede bestryken. De Duivel vreest deeze lucht zoo zeer, dat hy 't eerlang laat vaaren, het Schip in vryheit stelt en zyn koers laat vervolgen. De kracht van deeze uitloozingen tegen de quaadaardigheit van de Toverkunde is by de AloudenGa naar voetnoot(b) niet onbekent geweest. Men eigent den Laplanders mede het gebruik van zekere Toverlansiën toe, die zy op hunne vyanden om hen te beschadigen,Ga naar margenoot+ werpen. Door deeze Tovery zenden ze hen hevige ziekten toe, of zoo zy hen in hun persoon niet beschadigen, doen zy 't in hunne goederen en aan hun Vee.Ga naar voetnoot(c) Het meerendeel der Schryveren zeggen niets van deeze Toverspiessen: Maar maaken van gemeenzaame Geesten gewag die de Noorder Volkeren zenden om aan den een of anderen quaad te doen, en zy geeven den naam van Gan aan deeze gewaande Demons. Ga naar margenoot+ De Tyre der Laplanders is een ander werktuig van Tovery. ‘Deeze Tyre, zegt de Historischryver van Laplandt, is niet anders dan een ronde kloot ter groote van een Noot, of een kleine Appel, van de zachtste dons.... van eenig dier gemaakt.... overal glad en zoo licht dat die hol schynt te zyn. Zy is van gemengde verwe, geel, groen en grys, 't welk een weinig meer naar het geel trekt.... Men verzeekert, dat de Laplanders deeze Tyre verkoopen; dat ze als bezielt is.... en dat ze beweeging heeft, in diervoegen dat deeze die de zelve koopt die toezenden kan op wien het hem behaagt..... Deeze Tyre loopt als een dwarelwindt; indien ze iet 't welk bezielt is onderweeg ontmoet, wedervaart dit het quaadt 't welk voor een ander beryd was.... Ga naar margenoot+ Laat ons dit Hoofdtstuk door de bygelovigheden eindigen de Jagt betreffende. Wy zullen zeggen dat zy 'er de gelukkige en ongelukkige dagen in acht neemen, dat ze ten dien einde met hunnen Trommel raadpleegen, en dat ze op de Jagt gaande door de gewoone deur van 't huis niet vertrekken, om te myden Vrouwen te ontmoeten, die door deeze deur in en uitgaan. 't Is voor een Jager een quaad voorteken eene Vrouw onderweeg te ontmoeten. De Beerejagt geschied met plechtigheden dieGa naar margenoot+ schynen een zekere gansch byzondere achting voor dit Dier aan te wyzen. Na dat men die door raadpleeging van den Trommel begonnen heeft, volgens 't gebruik in andere Jagten waargenomen, deeze die de schuil-hoek van den Beer ontdekt heeft, trekt aan 't hoofdt van een troep Jagers, zonder eenig ander geweer dan een stok, aan wiens knop zy een geel-kopere Ring hebben vast gemaakt; na hem volgt een tweede, deeze die last gehad heeft van den Trommel raad te vraagen. Alle die volgen hebben mede hunne geregelde doening. Nadat de Beer gedood is, zingt men een soort van Triomfzang, en door dit gezang groet men des Beers aankomst, men bedankt hem dat hy geen quaad den Jagers heeft aangedaan. Daarna geesselt men hem met Roeden, en men brengt hem in een Hut enkelyk om hem te villen vervaerdigt, in stukken te houwen en te kooken. De gansche Bende Jagers volgt den Slee die hem brengt en zingt geduurende den togt een gezang, waar door men het Dier verzoekt den geenen geen quaad te doen, die zyne doodt veroorzaakt hebben. Geduurende dit gansche Jaar is 't verboden zich op geenerlei wyze van 't Reedier te bedienen, 't welk voor de Sleede ingespannen is geweest, waar in de Beer was. 't Is mede in deeze Hut dat de Vrouwen de wederkomst haarer Mannen verwachten. Zy wedergekomen zynde, verzoeken ze zingende hunne Vrouwen de Schors van den Elzeboom tusschen haare Tanden te kaauwen, en hen die in 't aangezicht te spuwen. 't Is het gebruik, zegt de Historischryver van Laplandt, ‘dat, nadat men de Beer in de Hut heeft gebragt, alwaar men hem kooken moet, ieder van hun verplicht is zich in een andere Hut te begeeven, daar zyne Vrouw, die in den Ingang staat,.... hem deeze gekaauwde en met de tanden gemaalen Schors van den Elzenboom in 't aangezicht spuwt,’ overzulks blyken zoude als of hy 't aangezicht van 't bloedt van den Beer bedekt had. Deeze laatste Hut is 't alwaar de Vrouwen de Mannen met het | |
[pagina 317]
| |
Vleesch van den Beer onthaalen, op de Jagt gedood. Daar zyn veele andere zaaken in 't verhaal van deeze Jagt. Wy zullen niet dan de volgende byzonderheden aanmerken. Dit is, dat deeze die op de Beere-Jagt geweest zyn, of hem hebben zien dooden, zich geduurende drie dagen onthouden moeten van allen omgang met hunne Vrouwen, en het Hoofdt der Jagers vyf; dat de Vacht van het Dier boven op een Staak word gestelt; dat de Vrouwen op deezen Huidt met Pylen naar 't Wit schieten, en dat die dit het eerste treft ook de geachtste is. Men merkt deeze bequaamheit als een zekere voorzegging aan, dat de Man van deeze Vrouw de eerste van 't Gezelschap zal zyn, die een Beer op de Jagt dooden zal. ‘Men geeft, volgens Scheffer, aan deeze zelfde Vrouw den last, stukken Stof te neemen, en met een tinne Draadt zoo veel Kruissen op ieder van den zelven te naayen als men Beeren gedood heeft, .... en deeze stukken Stof om den Hals van alle den geenen te hangen die de Jagt bygewoont hebben, en dus verplicht zyn die mede drie dagen te draagen, tot dat de Zon van den derden dag ondergaat,.... Men hangt een diergelyk Kruis aan den Hals van het Reedier waar van men zich gedient heeft om de Beer uit het Bosch naar de Hut te sleepen....’ Het kan zyn, dat de gemeenschap der Laplanderen met de Christenen hen heeft gewent de Kruissen als bewaarmiddelen tegen de Demons of Bosch-Geesten aan te zien, diemogelyk niet dan met verontwaerding zien dat men hen hunne Onderdanen ontweldigt. Eindelyk reinigen de Vrouwen haareGa naar margenoot+ Mannen door een soort van Wywater. Op 't eindigen der drie dagen van de afzondering der Mannen, keeren ze weder naar de Hut hunner Vrouwen. ‘Alsdan neemen ze met de eene handt de Keten waar aan de Ketels over 't Vuur hangen, zy springen driewerf rondom dit Vuur, en vertrekken, loopende de een na den anderen, door de gewoone Deur van de Hut uit, waar door de Mannen en Vrouwen zonder onderscheid in en uitgaan.’ Ondertusschen zingen de Vrouwen deeze woorden: Gy zult van de Assche over de Beenen ontfangen. Dit is waarschynlyk de manier van handeling van 't Wywater, want aanstonds een onder haar de Assche achter deeze Mannen werpt, aan wien 't gedoogt is weder vervolgens by hunne Vrouwen te keeren. Men kan niets anders van alle deeze Bygelovigheden zeggen, ten zy dat de Laplanders die by Overleevering ontfangen hebbende, de zelve oeffenen op den zelfden grondt, zonder daar van noch de oorsprong aan te wyzen noch reden te konnen melden: Maar wat legt 'er den Lezer aangelegen van waar die afkomstig zy? |
|