Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 4
(1729)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXV. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 310]
| |
God. Zy aanbaden ook de Zon en Maan, Thor, die de zelfde als JumalaGa naar voetnoot(a) schynt te hebben geweest; en byzondere GodenGa naar voetnoot(b), die in hunne Jagt het bestier hadden, als ook in hunne huischelyke bezigheden enz. Jumala was onder een Menschelyke gedaante verbeeldGa naar voetnoot+, gekroont en op een soort van Altaar geplaatst. De God was van Hout, hy had een Drinkschaaltje op zyne schoot en in dit Schaaltje leide men de Offerhande. Men vertoont hem hier, en 'er zou niets op zyn Afbeeldzel te zeggen vallen, indien het een weinig plomper gemaakt was. De Laplanders konnen nu niet wel anders dan voor Naam-Christenen doorgaan, zelf zyn ze het meerendeel Afgodendienaars verklaart, en deeze Afgodery legt hen aan 't hart, naardien 'er hunne Voorouderen in geleest hebben. 't Is de kracht van Overlevering die dit uitwerkt. Moet men niet verwondert staan, dat Volkeren, die zich het recht aanmatigen van te verlichten, van te onderwyzen, en andere te Zaligen, een zoo algemeen verspreide Redenkunde volgen, dat de Protestanten zelf, deeze gezwooren Vyanden van alles 't welk de lucht van Vooroordeel heeft, dit beminnelyk en gemakkelykGa naar margenoot+ vinden? Ten tyde en plaatse zullen wy 'er Voorbeelden van te voorschyn brengen. De Overlevering hunner Voorouderen volgende, aanbidden de Laplanders drie Goden: Thor of Ajeka, Storjunkare of Stourra-Passe, en Beywe. Thor was onder den zelfden naam in Scandinavië en in Duitslandt aangebeden. By de Celten geschiedde dit onder die van Taran of Taranis. De naam van Ajeka beteekent Grootvader en Overgrootvader. Deeze Thor is de Opper-God en de Donder-Heer. De Laplanders achten dat hy een volkomen macht over de Menschen heeft; dat hy over de Demons regeert en dat hy hun vermogen paalen stelt. De Hamer, waar mede hy gewapent is, dient hem om de quaaddoenders en Demons te kastyden.Ga naar voetnoot(c) Men wil dat deeze Hamer van Thor veel overeenkomst met het kruis heeft gehad: Dus was het een zinnebeeld. ThoronGa naar voetnoot† is altoos van hout, en gemeenlykGa naar margenoot+ van Berkenhout gewrocht.Ga naar voetnoot(d) Men ziet hier de ongeschikte gestalte van deezen Afgod, waarvan de Kruin schynt het Hoofdt van een Mensch te verbeelden. Hy heeft het Hoofdt met een Spyker doorboort waar aan men een kleine Keisteen gehecht ziet, overzulks die, wanneer het hem eens behaagt, vuur geeven kan. Niet noodig is 't het overige van 't Afbeeldzel te verklaaren. Thoron is op een soort van Tafel verheven, en een Pyl-schoot van hunne Hutten opgerecht. Deeze Tafel is als een Altaar, en om aan dit Heilige een zwier van een Tempel te geeven, omringt men die met Pyn- en Berkeboomen. Storjunkare is minder dan Thor: Hy isGa naar margenoot+ als zyne Stedehouder. Junkare beteekent Stadhouder. Door zyn toedoen is't dat de weldaaden over de Menschen komen, en hy is, voegt men 'er by, de God die alle Beesten bestiert: Bygevolge is 't aan hem ook, dat men zich vervoegen moet om een gelukkige Jagt te hebben. Storjunkare is een soort van Huis-God: Ieder Huisgezin heeft de zyne. De aangehaalde Schryver meld ons van plaatsen die hem byzonderlyker zyn toegewyt. Dit zyn Rotsen, Moerassen en Holen. De Laplanders gelooven niet dat men deeze God beter dan in plaatsen dienen kan alwaar hy zyn gewoon verblyf houd en alwaar, zoo men hen gelooven mag, hy hen dikmaals verschynt. Zonder veel naspeuring, is 't gevoegelyk hem in de overeenkomst met Pan en de Faunen der Alouden te vinden. De God Storjunkare word onder de gedaante van een SteenGa naar voetnoot+ vertoont, en van een Snywerk 't welk niet fynder dan dat van Thoron is. Dikmaals zelf om hem te verbeelden, genoegen zy zich met onbearbeide Steenen die zy in 't Gebergte vinden, en zy gelooven dat dit niet natuurlyk is, noch het geval 't welk hun deeze Steenen doet ontdekken; maar Storjunkare zelf. Somtyds maaken ze ook een gansche Familie | |
[pagina t.o. 310]
| |
152
JUMALA DIVINITÉ des LAPONS. WIRKU-ACCHA DIVINITÉ des LAPONS.
B. Picart sculp. dir. 1726.
THORON DIVINITÉ des LAPONS. STOR-JUNKARE DIVINITÉ des LAPONS. | |
[pagina 311]
| |
voor deezen God van Steen; te weeten,Ga naar voetnoot(a) dat zy rondom hem veele andere Steenen in orde stellen, waar van een zyne Vrouw is, andere zyne Zoonen, Dochters en zyne Dienaars zyn. Beywe, de Zon, is de derde der voornaamste Goden. Daar is niets byzonders van zynen Dienst aan te merken. Ga naar margenoot+ Wirchu-Accha,Ga naar voetnoot† die Scheffer mede de Oude van Livonië noemt, is van geen schooner gestalte dan de anderen Godheden. Men heeft 'er ons niet meer van gezegt. By deeze Goden moet men de Luchtgeesten voegen, die zy onderstellen in de Hoofdtstoffen verspreid te zyn en voornamentlyk in de Lucht, gelyk de Gnomes en Sylphes van Gabalis. Men moet hun noch de Manes of Zielen der verstorvenen byvoegen, die zy vreezen, tot dat ze in andere Lichaamen ingegaan zyn. Waar uit blykt, dat zy het zelfde gevoelen van de Zielen als de Tartaren en Scytthen hebben, door hen van de Oosterlingen aangenomen. |
|