Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 4
(1729)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXIV. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 305]
| |
zegt ook, dat de Yslanders waanen altoos gemeenzaame Geesten by zich te hebben: Maar een byzonderer zaak, dan dit alles, is hunne Dichtkunde en de aart hunnerGa naar margenoot+ Dichteren. Hunne dichtkundige begaafdheit is het uitwerkzel van eene Maan-ziekte. Men word gewaar wanneer het Dichtvuur hen bezitten gaat: Als 't Nieuwe Maan is moet men hunne razerny myden. Als dan worden ze bleek, men ziet hun gezicht verdraajen, en hunne oogen zich omkeeren. In deezen staat zyn deeze Dichters geen Meesters van zich zelven, en indien zy geduurende hunne razerny eenigen haat tegen iemandt in den geest hebben, is 'er niets gevaarlyker dan de Dichtkundige streeken waar mede zy hunnen vyandt onder Afbeeldzels, Byspreuken en Verdichtzelen quetzen, die zy uit hunne Edda trekken, 't welk de VerdichtzelkundeGa naar voetnoot(a) van 't Noorden is. Het zoude wel konnen zyn, dat 'er in dit alles niet dan een overschot van deeze bygelovigheit is, die een geheime krachtGa naar voetnoot(b) aan de Runische LetterenGa naar margenoot+ toe-ëigende. Hoe 't ook zyn mag, men bericht een merkwaardig voorbeeldtGa naar voetnoot(c) van deeze Dichtkundige verwoedheit of razerny, en dit voorbeelt heeft veel overeenkomst met de beruchte Jambes van ArchilochusGa naar voetnoot(d). Wat zullen we tegen deeze voorbeelden stellen? Zoo zy waar zyn, moet men daar in overeen komen, dat de Dichtkunde de bezweeringen verdient. Laat ons ernstelyk spreeken: zeker is 't dat de Dichtkundige Luaal zeer dikmaals de Menschen bezit, wanneer zy 't het minste verwachten. 't Is als dan een zaak, men weete niet wat, die naar 't hoofdt stygt, die geheel anders dan naar gewoonte denken en spreeken doet. 't Is in deeze gesteldheit dat de denkbeelden levendig, de gedachten driftig, en de uitdrukzelen snel zyn. De Dichter gaat niet allenks voort, hy is met geweld verrukt, en buiten zich zelven gevoert. Hy ziet niet meer dan met oogen van vlugge verrukking. Wanneer men in de hevigheit deezer Poëtische vlaagen is, gelykt men genoeg naar de Bezetenen. De De inbeelding van den Dichter smeed alsdan het goed en quaadt. Zy straft de misdaadt, en onderschraagt door schimpdicht den Dichter zyne quaade vlaagen; zy geeft haar zelf verlof de deugdt door haare loftuitingen te vergelden: Maar alzoo onze Eeuw geen achting heeft, die men aan de Zieken van dit slag schuldig zy, wederstaan de Menschen nu de Poëtische raserny door den stok. en somtyds noch erger. Wat aangaat de loftuitingen die zy geeft, zy zien die niet aan, dan als vleijingen van iemandt die in mymering van zyn heete Koorts spreekt. Na deeze kleine afwyking, die men, zoo men wil, als van weinig belang mag aanzien, moeten we tot het overige van de Afgodery overgaan, die noch in 't Noorden van Europe bestaat. De Volkeren van Lituanië, Estonië,Ga naar margenoot+ Livonië, Pruissen, Kourlandt, Samogitië aanbaden eertyds de Slangen. De Priesters en Toveraars trokken die uit haare schuilplaatsen door Gebeden en Betoveringen. Vervolgens bood men deeze Slangen te eeten aan. Indien zy op de gebeden en noodiging der Priesteren te voorschyn quamen, en verwaardigden de gerechten te proeven die men haar toebereid had, was 't een gelukkig voorteken: maar in tegendeel, zag men 't als een ongeluk aan, de weigering die dee ze kruipende Dieren deeden, uit hunne Holen niet te komen en van niet te eeten van 't geen men hun aanbood. Men verzeekert dat men noch overblyfzels deezer Afgoderyen onder de Boeren deezer Provinciën ziet, voornamentlyk in Lituanië, Samogitië en in Livonië. Noch vond men ook eenige mertekenen overig in Moscovie, ten tyde van Olearius,Ga naar voetnoot(e) die verhaalt, dat de Russen die met hem reisden, de komst van twee roode Slangen aanzagen als een bezending van St. Nicolaas. Een Duitscher, van de zestiende Eeuw verhaalt, dat ten zynen tyde de Slangen-Dienst noch by de Huisluiden van de nabuurschap van Wilna in Lituanië geoeffent wierd; en een ander noch van jonger tydt,Ga naar voetnoot(f) zegt, dat het noch gemeen by de Lituaansche Boeren is, by hen de Slangen als Huis-Goden | |
[pagina 306]
| |
aan te zien, of ten minsten als handhavers van 't geluk van den Huize. Op eenige plaatsen van Livonië, voeden de Boeren de Slangen met Melk, en gelooven dat het welzyn van hun Vee van 't leven deezer kruipende Dieren afhangt. Een Vader des Huisgezins eigent haar de Huischelyke zegeningen toe. Men vind mede in Samogitië Menschen die het Vuur eerbewyzen, en schoon het meer bygelovigheit dan waare Afgodery schynt, in 't geen zy ten opzichte van deeze Hoofdtstoffe oeffenen, men merkt nochtans, dat dit overblyfzelen van den Alouden Godsdienst van 't Landt zyn. Ga naar margenoot+ Zie hier een genoeg omstandig verhaal van de bygelovige Plechtigheden der Livonianen, of Lyflanders, en van hunne Grens-Volkeren. Olearius is 't die het ons opdist. ‘Wanneer een Boer trouwen wil, gaat hy zyne toekomende Vrouw te paerdt haalen, zet haar achter zich, en laat haar hem met den rechter arm omvatten; hy houd een aan 't einde gespleeten Stok in de handt, waar in hy een stuk kopere Munt steekt, dat hy aan deezen geeft die hem den ingang opent waar door hy passeeren moet. Hy heeft voor zich een Man te paerdt, die op de Zakpyp speelt, en twee van zyne Vrienden die een bloote Degen in de handt hebben, waar mede zy twee Houwerslagen kruislings in de Deur van 't Huis geeven alwaar het Huwelyk moet voltrokken worden Daar na stooten ze met de punt van den Degen in een Balk boven 't Hoofdt van den Bruidegom,’ om daar door de Betoveringen te beletten die den Bruidegom zouden konnen beschadigen. ‘In en met deeze zelfde meening, werpt de Bruidt eenige lappen rood Laken of Sergie in den weg.... naby de Kruissen en op de Graven der gestorvene ongedoopte Kinderen, die zy gewoon zyn naby de groote Wegen te begraaven. Wanneer de Bruidt aan Tafel zit, heeft ze een Sluier over haar aangezicht.... Naaulyks hebben de Gehuwden hunne Maaltyd begonnen of men doet ze van de Tafel gaan om hen naar Bedt te geleiden: Maar ten einde van twee uuren, laat men hen weder opstaan en men geleid hen weder aan Tafel.’ De oveverige tydt van de Bruiloft word met drinken, danssen en zich vol te zuipen doorgebracht. Ga naar margenoot+ Olearius vervolgt aldus; ‘zy gelooven na dit een ander leven;’ maar volgens de plompe denkbeelden hunner Voorouderen van 't meerendeel der Afgodische Volkeren, waar van wy in dit Verhaal gesproken hebben, beelden zy zich in, dat men in 't ander leven dingen zal benoodigt zyn, die in dit leven dienstig zyn geweest. Volgens deezen grondregel, ‘legt een Livoniaansche of Lyflandsche Vrouw, die zich by de begraaving van haaren Man bevind, Garen en Naald in de Doodkist, zeggende dat ze zich schaamen zoude dat haar Man zich in de andere Waereldt in gezelschap van eerlyke Lieden bevindende, aldaar met gescheurde Kleederen zou gezien worden. Voor't overige draagen ze zoo weinig zorg voor 't ander leven, dat ze in den Eedt die men hen in Rechtzaake laat doen, niet dan van de tegenwoordige en tydelyke Goederen gewag maaken.’ Als OleariusGa naar margenoot+ dit heeft gezegt, heeft hy geen acht op 't einde van den Eedt geslagen, alwaar, volgens de eigen woorden waar van hy zich dient, deeze die zweert, toestaat dat de vervlocking van God over zyn Lichaam, op zyne Ziele, over zyne Kinderen enz. kome. ‘Naby Riga, zegt hy noch, als de Boeren genoodzaakt zyn den Eedt in Rechten te doen, dat zy een Turf op 't hoofdt leggen en neemen een witte Stok in de handt, om te kennen te geeven, dat zy toestaan zoo dor en droog te worden als deeze Turf en Stok, indien 't hen gebeurde valsch te zweeren. Zy doen meestentyd hunne GodsdienstigheitGa naar margenoot+ op Heuvelen, of naby een Boom die zy daar toe verkiezen.’ Alle deeze Noorder Volkeren deeden in de tyden van 't Heidendom voor 't meerendeel hunnen Geestelyken Dienst op de Heuvels en in de Bosschen. Men queet zich van zekere geloften naby deezen Boom, men wydde die aan eenige Goden met de zelve van den top tot onder aan den voet, met het Bloedt van Slachtoffers te besproeyen. Wy zullen van de oordeelen geen gewag maaken, die eertyds onder de BoomenGa naar voetnoot(a) gegeeven en uitgesproken wierden. Men geloofde ongetwyffelt, dat door den Goddelyken invloedt der Bosschen de gerechtigheit en rechtmatigheit in de oordeelen waren ingegeeven, onder de oogen der Goden of Boschgeesten verleent. Men heeft byna reden te gelooven dat dit een overblyfzel der Aloude Afgodery is, 't welk men de kastydingen moet toeschryven die men in verscheiden Landen den geenen oplei, die de Boomen besnoeiden en bedorven. Deeze weetenschap, de Boomen raa- | |
[pagina 307]
| |
kende, zoude ons te verre afleiden. Laat ons weder tot de Livoners komen. ‘Zy doen aan deezen verkooren Boom insnydingen, en binden hem vervolgens met iets 't welk rood is,’ en dit komt overeen met het verhaal dat Olearius van de AfgoderyGa naar voetnoot(a) van 't Noorden doet. ‘Tusschen Revel en Nerva, is een oude vervallen Kapel, alwaar de Boeren op den dag van de Bezoeking onzer Lieve Vrouw een Felgrimaadje doen. Daar zyn 'er die zich ontkleeden en in deezen stant naby een grooten Steen op de kniën nedervallen, die in 't midden van de Kapel is. Zy springen rondom deezen Steen, en offeren hem Vruchten, en Vleesch, hem verzoekende om gezondheit en die van hun Vee.’ Dit is mede een overblyfzel van den Dienst die de Gotthen en in 't algemeen de Noorder Volkeren, Germannen, Gauloizen enz aan de Steenen beweezen hebben. Men verzeekert, dat deeze Dienst gegrond was op 't gevoelen in dit grof Heidendom ingevoert, dat de Dwerg-Demons in de Steenen woonden. Men ging noch verder: Men maakte zich wys, dat deeze Steenen Orakels gaven. Ga naar margenoot+ Men verzeekert mede dat de Livoners of Lyflanders zeer genegen tot de Tovery zyn. De Vaders en Moeders leerenze aan hunne Kinderen. ‘Zy gelooven het uitwerkzel der Bezweeringen te weeren door middel van zekere bygelovige oeffeningen; by voorbeeldt, zy dooden geen Beest waar van zy niet altoos iets wegwerpen.’ Zy bedryven het zelfde in de Huizen. ‘Zy herdoopen geheimelyk hunne Kinderen, wanneer zy hen zien ziek worden, in de zes eerste weeken na hunne geboorte; en nademaal zy de slechte staat deezer Kinderen toeëigenen aan 't geen men hun een naam gegeeven heeft die met hen niet overeenkomt; waarom zy die veranderen.’ Omtrent Finlandt trachten de Boeren de betovering van 't Vee door een soort van zegening te beletten, die zy over hunne Beesten uitspreeken, en waarvan de letterlyken zin deeze is: Twee Oogen hebben u boosaardiglyk aanschouwt; laaten drie andere Oogen een gunstig gezicht op u werpen. In den naame des Vaders enz. Door deeze drie Oogen verstaat men de drieGa naar margenoot+ Persoonen in de Drieëenheit. Deeze wyze van de Betovering der Beesten voor te komen, of het gewaande lot 't welk over hen is, weg te neemen, is een overblyfzel in dit Landt van een Aloud gevoelen dat men heeftGa naar voetnoot(b) van zekere Vrouwen, die men geloofde de Menschen en Beesten door de Oogen te betoveren, en veel onorde in de Natuur te veroorzaaken, zoo men haar door gebeden en andere diergelyke huldingen niet bevreedigt. 't Is een Bygeloof 't welk men ook in 't Noorden van Asië vind, en de waarheit van 't geen de Alouden van de Bithies geschreeven hebben schynt te bevestigen, die by de Scytthen door haar Toveryen en Waarzeggeryen berucht waren. Van deeze Bithies zoude door verscheidenGa naar margenoot+ omwegen konnen ontsproten zyn, volmaaktelyk by de Taalkundigen bekent, de Witte of Wyze VrouwenGa naar voetnoot(c) der Aloude Germannen en deGa naar voetnoot(d) Tovereffen der Aloude Bretons. Mogelyk zelfs als men 'er den Taalkundigen loop verder voort zette, dat men bevinden zou, dat de Phut of Buth der Tartaren, de Python der Grieken, de Vates en Fatuae der Romeinen, en de Fées of Fades der Aloude Fransen, uit de zelfde Bron voortkomen. 't Is te veel zich met de Woorkundige Wetenschap op te tooien: Waar toe dient dit, zal een Lezer zeggen, die zich niet wil ophouden, en wat legt 'er ons te weeten aangelegen van waar onze Vaders hunne Geestelyke zotheden gehaalt hebben? 't Is ons genoeg, veele van dien bewaart te hebben die deeze niet behoeven te wyken, en waarvan de oorsprong ons niet dan al te veel bekent zy. Laat ons nu tot het overige van 't Heidendom in de andere Noorder Landenvan Europe overgaan. Noch niet lang geleden is 't, dat deGa naar margenoot+ Koerlandsche Boeren den voorraadt met hunne dooden begroeven en geldt in hunne doodkisten leiden.Ga naar voetnoot(e) Men bericht 'er voorbeelden van. Hun denkbeeldt is, dat deeze die van hier naar om lang vertrekken, zonder iet te hebben waar van zy hunne benoodigdheden van 't ander leven ver- | |
[pagina 308]
| |
schaffen konnen, zullen 'er armelyk en in elende leeven. Zy zyn niet min dan de Livoners geneegen, zoo veel zy konnen, hunne dooden in de graven hunner Heidensche Voorouderen te begraaven. Deeze graven zyn van een klein bosje verzelt, volgende daar in het gebruik van veele hedendaagsche Afgodendienaars, en dit van de aloudeGa naar voetnoot(a) Romeinen. Deeze Volkeren vieren ook een Feest der Dooden zeer overeenkomende met datGa naar voetnoot(b) der Japeaeezen. Jaarlyks, zegt men ons,Ga naar voetnoot(c) deedenGa naar margenoot+ eertyds de Lituaners of Litouwers en hunne Nabuuren van Livonië, Koerlandt en Samogitië, Doodmaalen in de maandt October aanrechten. Deeze die het Doodmaal gaf, noemde alle zyne Voorouders en andere overleedene naaste Bloedverwanten, by naam en toenaam, en noodigde hen te eeten en te drinken. Het Vuur had mede deel aan deeze Lyk-Ceremoniën, gelyk een zinnebeeldt van de onsterflykheit der Ziele by de aloude Noorder Volkeren. Zy geloofden zelf dat de Ziel van des Vuurs natuur was. Wanneer men onderstelde dat de Zielen lang genoeg getafelt hadden, gaf de Huiswaardt haar verlof te vertrekken, zeggende, vertrekt nu weder naar uw verblyfplaats, gy hebt wel gegeeten en gedronken: Maar zyt bezorgt langs den gewoonen weg te vertrekken, en betreed onze akkers niet. Deeze Volkeren beeldden zich in, dat de Zielen hunne graanen bedorven en het zaaizoen onvruchtbaar maaken zouden, wanneer men haar had qualyk onthaalt. By alle deeze Lyk-bygelovigheden zullen we noch deeze voegen, die by 't gemeene Volk in verscheiden plaatsen van 't Noorden noch bestaat: dat is, aan de Dooden schoenen te geeven, op dat zy den weg van de andere Waereldt te steviger zouden konnen betreeden. In de tyden van de Afgodery was het gevoelen, dat men bezorgen moest, dat de Dooden haastiglyk en gelukkig in Valhall aanquamen, 't welk het Paradys deezer Noorder Volkeren was. Men gaf den Prinsen en Edellieden paerden; te weeten, dat men die verbrandde of met hunne Meesters begroef; en blykbaar is 't dat daar uit het gebruik afkomstig zyGa naar voetnoot(d) van Handpaerden in de Lykstatiën der Grooten te leiden. Het is ook by de Tartarische Volkeren zeer gemeen, die, gelyk men weet, het Noorden van Europe bevolkt hebben, paerden met de Dooden te begraaven. De Samogiten, die wy genoemt hebben,Ga naar margenoot+ vermengen ook veel van 't Heidendom met de belydenis die zy van 't Christendom doen. Men verzeekert zelf, dat 'er noch gevonden worden, die t'eenemaal Heidenen zyn. Zy aanbaden eertyds byna de gansche Natuur, of om ons beter uit te drukken, zy eigenden de Bescherm-Geesten alle de Wezens van de Natuur toe: Waarover de onbeschaafste Afgodendienaars niet anders dan de fynste geredeneert hebben. Laat ons niet vergeeten een ongemeene gewoonte van dat Volk 't welk Half-Tartaars is.Ga naar voetnoot(e) Wanneer hunne Dochters 's nachts uitgaan, hebben ze een toorts in de handt en twee schellen aan den gordel, met die gedachten, dat het licht en het geluidt bewaarders van 't geleide deezer Dochteren naar haare Bloedverwanten zullen zyn. Men moet een Samogiter of Samogiterse zyn, om deeze gedachten te hebben, en niet bequaam zyn hen te bedriegen die zich op zodanige zwakke bewaarders vertrouwen. Ga naar voetnoot(f) Een Schryver, die naaukeurig en geloofwaardig schynt, zegt ons, dat de natuurlyke Ierlanders mede veel bygelovighedenGa naar margenoot+ van Afgodery mengen by de uitwendige belydenis die zy van 't Christendom doen. ‘Zy bewyzen een soort van Dienst aan de Maan en de Wolven. Op de vernieuwing van de Maan, werpen zy zich voor haar neder en herhaalen verscheidenmaalen het Gebedt onzes Heeren nevens eenige andere Gebeden; en op 't einde van hunne Gebeden, smeeken ze haar, hen zoo gezond te laaten, als zy hen gevonden heeft. Zy zeggen dat J.C. de Wolven beminde, 't welk hen verplicht God voor hen te bidden, als ook voor hunnen voorspoedt. Zy hebben gewaande Toveressen, die zy in verscheidene gelegenheden raadvraagen; en deeze Toveressen vergeeten nooit het Paternoster en Ave Maria in de Plechtigheden haarer betoveringen. Wanneer iemandt onder hen ziek is, spreeken ze hem nooit van God en zyne Zaligheit: Maar somtyds begeert de Zieke de Communie. Als dan merkt men hem als een Mensch aan die van zyn leven wanhoopt. Van dit oogenblik af stelt men hem op | |
[pagina 309]
| |
een der groote wegen, of op een openbaare plaats: Men roept met groot geschreeuw alle de Voorbygangers toe, en een ieder doet hondert onbeschofte vraagen aan den Zieltoogende,’ als by voorbeeldt; waarom hy de goederen en voordeelen die hy geniet, verlaaten wil; of hem iet ontbreekt; of hy in 't zyne geen genoegen heeft. Gemeenlyk zyn dit Vrouwen daar toe gehuurt, die deeze vraagen doen. Daar na maaken deeze Vrouwen en de Bloedverwanten over den Overledene groote jammerklagten, en slaan in de handen. Maar als men de uitvaart van den verstorvene voltrekt, vermeerderen ze het geschrei en gekerm. Alle zyne Vrouwen, Bywyven, Dochters, en Voedsters van den Overledene verdubbelen de jammerklagten, rukken zich de hairen uit, slaan zich voor 't voorhoofdt en de zyden. De zelfde jammerklagten doen zy over deezen die aan een Galg sterven, en die in den Oorlog gesneuvelt zyn. Zy onderstellen vooral wegens de Zielen deezer laatsten, dat ze zich by hunne eerste Voorouders voegen, die Helden en Reuzen waren. Zy neemen het bygeloovig gebruik van betoveringen waar. De Toveressen, waar van wy gesproken hebben, geneezen de ziektens door toebereiding van zekere Kruiden.Ga naar margenoot+ Met deeze zelfde Kruiden, of door andere geheimen van haare kunst, bevorderen ze de voortteeling en de Kraamlegging. Op eenige plaatsen in DuitslandtGa naar voetnoot(a) beelden zich de onkundige Vrouwtjes in, dat een Vrouw in 't wit gekleed, op den bestemden tydt in de Kamer van deeze die in arbeidt is, verschynt, en de verlossing behulpzaam zy. Dit Vrouwenspel is de handleenster der MayrsGa naar voetnoot(b) van de aloude Germanen, die in 't getal van drie, gelyk de Schikgodinnen waren. Om volgens den styl der Contes des Fées of Vertellingen der Toverbesjes te spreeken, deeze drie Mayrs mededeelden van haare gaven de gebooren Kinderen en waren de Kraamlegging behulpzaam gelyk eertyds Lucina dy de Romeinen. De gewaande Toveressen der Ierlanderen onderrechten mede het toekomende en 't verledene. Een der middelen waar van zy zich bedienenGa naar voetnoot(c) is een Schapenschouder. De nieuwsgierige Ierlanders vinden 'er eerlang de eerste die van hun Huisgezin sterven zal. Door dit zelve middel verneemen zy in welk gezelschap zich de Zielen hunner Overledenen in de andere Waereldt bevinden. Dit alles word dwersch door het gedroogde en ontvleeschte Been van den Schouder, gezien. Zy hebben noch eenige andere bygelovigheden die vreemder zyn, als aan de Zolder van hun Huis een Paerdevoet, hun afgestorven, te hangen; op den eersten May den geenen Vuur te weigeren die 'er hen om verzoeken, en het niet te geven dan wanneer het volstrekt noodig is, en zulks met een voorschrift van vervloeking.Ga naar voetnoot(d) ‘Wanneer iemant gevallen is, recht hy zich ten spoedigste wederom op, hy doet drie omwegen ter rechtr zyde en een sprong op de plaats zelf alwaar hy gevallen is. Vervolgens graaft hy 'er een kleine Kuil en neemt een klomp Aarde met zyn Mes mede; en als hem een ziekte overkomt, zend hy om een Toveresse, die met den mondt ter aarde over de kleine Kuil leggende, zekere woorden met een Paternoster en Ave Maria uitspreekt, de Nimf bezweert, die de ziekte veroorzaakt heeft.... en smeekt haar te verhelpen wegens het quaad dat ze gedaan heeft. Het Huwelyk onder deeze Ierlanders bestaatGa naar margenoot+ in een mondelyke belofte, die geen kracht heeft, dan voor zoo veel de goede vriendschap tusschen Man en Vrouw duurt, of dat de lust van verandering geen afkeer veroorzaakt. In de Steden trouwen ze. In den Doop myd men aan 't Kindt des Vaders naam te geeven, of van iemandt anders van de Familie, uit zorge dat dit de dood van de zelve verhaasten mogt. Men noemt de Ierlanders Kerne en Raperiës waar van wy spreeken. |
|