Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 4
(1729)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXIII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina t.o. 300]
| |
151
LAMAS Prêtres des TARTARES.
B. Picart sculp. dir. 1728.
A. PRÊTRES MENDIANS de la CHINE. B. Chatiment d'un PRÊTRE impudique. C. Punition d'un autre pour avoir abandonné la vie Monastique. | |
[pagina 301]
| |
derscheiding hunner waardigheit. Zy draagen een soort van geelen hoedt, een geele rok met lange mouwen, die zy met een gordel van de zelfde verwe t'zamen binden, en in hunne handen ziet men geele Paternosters. Deeze Lamas zyn altoos bezig, vermits zy volgens hunnen regel nooit te bidden aflaaten moeten. Na deezen zelfden regel moeten zy ongehuwt leeven, en zich de kuischheit toewyen. Daar zyn zoo men zegt, Geestelyke Dochters van deeze orde der Lamas aan den zelven regel onderworpen en verplicht de zelfde gelofte waar te neemen. De Priesters der Tunguzen hebben tot hun hoofdt een Opperhoofdt die de naam van Schamman voert, en deeze Priesters zyn tot de Tovery en Waarzeggery geneegen, 't welk men niet van de Lamas zegt. Om gebruik van zyne wetenschap te maaken, zie hier, hoe deeze Schamman zich opschikt. Na zich zynen arbeidt by voorraadt te hebben doen betaalen, ‘trekt hyGa naar voetnoot(a) een Kleedt aan, uit allerlei oud Yzerwerk bestaande, en zelfs de gedaante van Vogels, Beesten en yzere Visschen, die elkander door Maliën van 't zelfde Metaal aan een gehecht houden.... Hy bedekt zyne Beenen met een diergelyk Schoeizel, en de Handen met Beere-Pooten van de zelfde Stof. Op het Hoofdt zet hy yzere Hoornen. In deeze gestalte neemt hy een Trommel in de eene handt en de andere een Stokje versiert met Muize-Vellen, springt in den zelven tydt luchtige sprongen, waarneemende in zyn springen, dan de Beenen voor-en dan achterwaarts kruislings te zetten, en de slagen die hy op zyn Trommel geeft, met het gevaarlykste gehuil te verzellen. In alle deeze beweegingen heeft hy de oogen geduurig naar de opening die in 't Dak van zyne Hut is, gevest, en wanneer hy een zwarte Vogel gewaar werd, die men voorgeeft gekomen te zyn om op het Dak te zitten, en eerlang verdwynt, valt hy in een verrukking ter aarde, en blyft een quartier uurs in deezen staat, zonder blyk van reden noch gevoelen te geeven. Weder tot zich zelven gekomen, recht hy zich wederom op en geeft antwoord over het onderwerp deswegen men hem raad vraagt. Ga naar margenoot+ De Bruin zegt van de Tover-Priesters der Samojeden, dat als men iet van hun weeten wil, men hen een touw om den hals doet en het zodanig toetrekt dat zy als dood ter nedervallen. Wanneer zy iet voorzeggen, perst het Bloedt hen de Wangen uit, en houd op, als zy hunne voorzegging geëindigt hebben. Het overige van de beschryving verzeekert, dat deeze Menschen byna de zelfde als de Schammans en andere Priesters der Tartaren zyn. Reeds hebben wy gezegt, wat het EedtzweerenGa naar margenoot+ aangaat, dat de Buraten, deeze die zweeren moet, op een hoogen Berg geleiden en dat zy hem daar met luider stemme zweeren doen. Zy maaken zich wys dat zoo hy valsch zweert, niet levendig weder den Berg afkomen zal. De Ostiaken stellen ten toon allerlei wapenen voor deezen die den Eedt doet, nademaal zoo hy valsch zweert, een van deeze Wapenen onfeilbaar eerlang het werktuig zal zyn, 't welk hem straffen zal. De Tungusen zuiveren zich van een beschuldiging door het dooden van een Hondt, wien zy met een Mes onder de linker Dye steeken, en brengende de open wondt van het Dier aan den mondt, zuigen ze hem het Bloedt af, tot den laatsten druppel toe.Ga naar voetnoot(b) De Ostiaak zweert zynen Eedt op een Beerenhuidt ter aarde gespreid. Op deeze Vacht is een Byl, Mes, en een weinig Broodt gelegen, 't welk men hen vertoont. Voor het eeten, zegt hy dit, deswegen het geschil is, met deeze vervloeking: Dat deeze Beer my verscheure; dit stuk Broodt my verstikke; dit Mes my doode, en deeze Byl my het Hoofdt afhouwe, zoo enz. In twyffelachtige zaaken, vertoonen zy zich voor een Afgod en spreeken daar de zelfde Eedt uit, met deeze omstandigheit; dat deeze die zweert met zyn Mes een stuk van des Afgods Neus snyt, zeggende: Indien ik een valschen Eedt doe, dat dit Mes my op de zelfde wyze de Neus afsnyde enz. In de Huwelyken bekreunen zich deGa naar margenoot+ Mongalen en Calmukken weinig met de graden van Bloedverwantschap. Zy zonderen niemandt dan hunne Moeder uit. Alles 't welk uit hunnen Bloedschandigen handel voortkomt, is 'er niet min wettig, en de Kinderen van zodanig een Huwelyk erven, gelyk de anderen: maar indien het Kinderen van een Chan, of van eenig ander diergelyk Opperhoofdt zyn, gaan deezen uit een eerbaar Huwelyk gebooren, hen voor. Men wil ons wysmaaken, dat zoo de Zoon zyne Moeder spaart, is 't niet het zelfde met den Vader ten opzicht van zyne Dochter, en dit alles is op deeze volgende redeneering gegrond: De Vrouw word by de | |
[pagina 302]
| |
aarde vergeleeken: Beide zyn ze om bebouwt te worden, bestemt. Men moet haar nooit onbebouwt laaten. De Natuur heeft maar een oogmerk ten haaren opzichte: Maar met dit onderscheid nochtans, dat de bouwing van 't eene, te weten van de Vrouw zeer onnut in zekeren verstreeken ouderdom is. Genoeg is 't bekent, dat een uitgeputten Akker, afgeslooft, zich door gebruik herstellen kan: maar wat de Vrouwen aangaat, haaren ouderdom is onherstelbaar. Dit zyn Landen en Akkers van korten duur. Men moet haar bearbeiden terwyl zy goed om te bebouwen zyn. Dusdanig is byna der Tartaren redeneering. Volgens deeze redenvoering, zoeken deeze Tartaren niet dan jeudigheit by de Vrouwen.Ga naar voetnoot(a) Wanneer zy veertig jaaren bereikt hebben, merken zy haar als Huishousters aan, of zelfs enkelyk als Dienaressen. Dus gedraagen zich noch het meerendeel van de woeste Amerikanen. De andere Tartaren kreunen zich niet beter met de graden van Bloedverwantschap. De schroomachtigste deezer Volkeren trouwen hunne Schoonmoeders, noch Zusters niet. De Czeremissen, Vrouwen neemende, trouwen mede hunne Zusters. Dit is alles wat 'er byzonderlyk van te zeggen zy. Zes maanden na de geboorte van hun Kindt, noemen zy 't naar de eerste zaak die zy ontmoeten. Het aanzoek 't welk deeze Volkeren wegens de Vrysters en haare minnary doen, heeft zeer weinig iet byzonders in. By hun en hunsgelyken, is de liefde niet verveelende, noch beschaaft, en de Vrouwen, die ongetwyfelt geen staat boven haar kennen, zyn niet min met haar lot dan in anderen Landen genoegt. Het gebrek van kennis en een bepaalde inbeelding maaken in deeze waereldt het grootste gedeelte van 's Menschen geluk uit. Op deezen grondt, zyn deeze, wiens reden zich met de grofste benoodigtheden huns Lichaams bepaalt,Ga naar margenoot+ veel gelukkiger dan anderen. Maar laat ons de minnary van alle deeze Tartaren hervatten. Het aanzoeken van hunne Dochters, bestaat in haar te koopen.Ga naar voetnoot(b) By de Ostiaken ‘zend de Vryer aan den Vader van de Dochter een van zyne Vrienden, om met den prys overeen te komen, en wanneer die bedongen is,.... belooft de toekomende Schoonvader de Dochter op 't eindigen van een zekeren tydt te leveren en geduurende al deezen tydt van minnary, is 't aan den Vryer niet toegelaaten, zyne Meesteres te bezoeken. Indien hy de Vader en Moeder bezoekt, komt hy by hen achterwaarts gaande, zonder hen te durven aanzien, en om hun zyne onderwerping te toonen, wend hy zich hen spreekende, ter zyde. Op 't einde van den bepaalden tydt, levert de Vader zyne Dochter aan zynen toekomende Schoonzoon, hun de eenigheit en 't goedverstand in 't Huwelyk aanbevelende.’ Men zoude nieuwsgierig zyn te weeten wat de Ostiaken door die eenigheit of dit goed verstand konnen verstaan. Behalven het vermaak van Veelwyvery,Ga naar margenoot+ gebruyken zy mede de Echtscheiding. Dit is een middel om eerlang de krakkeelen des Huisgezins te doen eindigen. In het Kraamleggen en in zekere maandelyke onpasselykheden, onthouden zich de Vrouwen voor een tydt van de gemeenschap der Mannen, en deeze, gelyk wy van de Tartaren gezegt hebben, verstooten haar van hun Bedde, wanneer zy niet in staat zyn hun Kinderen te verwekken. Alsdan neemt de oude Vrouw de zorg van de Huishouding waar, en word als een dienaresse van de andere. De tydt van scheiding tusschen den Man en zyne Kraam-Vrouw eindigt door de zuivering van haar, en deeze zuivering bestaat in een groot Vuur in 't midden van de Tent aan te steeken: De Kraam-Vrouw springt over dit Vuur. Om de getrouwheit van zyne Vrouw teGa naar margenoot+ beproeven, snyd den Ostiaak een hand vol Hair van de Huidt eens Beers, en brengt het haar. Indien de Vrouw onschuldig is, neemt zy het Hair onbeschroomt aan; maar schuldig zynde, wacht zy zich eenvoudiglyk van het aan te raaken, en deeze daadt van vroome eenvoudigheit baart des Vrouws verstooting: Dit is al de straf van haaren misslag, waar by men de vryheit van zich met een ander Man te hertrouwen, voegen moet. Het goed vertrouwen der Vrouwen is de vrees van door de Beere-Poot te sterven, wien de Vacht toebehoort, en gebruikt word om de Echtbreuk te beproeven. De Beer doet zich ten einde van drie dagen op, om de myneedige Vrouw te verslinden. De Kastyding der ongetrouwheit is zoo zacht, dat om die te ontgaan, het de pyne niet waard is daar om te liegen. In 't algemeen bestaat by de Tartaren deGa naar margenoot+ rouw der Kinderen over hunnen Vader in veele dagen weenens achtereen. En geduurende deezen tydt moeten zy zich van alles 't geen men vermaak noemt, onthouden, als | |
[pagina 303]
| |
ook van Vrouwen voor den tydt van eenige maanden. Het Kindt moet zynen Vader de eerlykste begraving verzorgen, en de jaarlyksche Godsdienstigheden op zyn Graf bewyzen. Deeze Godsdienstigheden moeten met geschreeuw of liever met huilebalken verzelt gaan. De Mondt-behoeftens, en Veelerlei Kleederen, zyn by deeze Doo den niet min van gebruik dan by die der Indianen, Chineezen enz. Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot(a) De Wogulsken breiden hunne liefde over de Honden uit, zy begraaven ze eerlyk; zy rechten gelykzaam den gestorven Hondt een Gedenkstuk in een kleine houte Hut op. Niets onbreekt 'er dan rondom dit Praalgraf ter gedachtenisse van den Overledene te huilen. Ga naar margenoot+ De Tungusen hangen hunne Dooden aan Boomen, en laaten 'er hen tot dat zy vergaan zyn; alsdan begraaven zy de Beenderen.Ga naar voetnoot(b) Wy hebben de zelfde gewoonte by eenige Brasiliaansche Volkeren aangemerkt. Naader by China, laaten de Daoren hunne Dooden drie dagen in hunne wooning, voor dat ze hen ter Aarde draagen. Op 't eindigen van deeze drie dagen, laat men hen in ondiepe Graven, alwaar men een opening ter zyden van des Verstorvenen Hoofdt laat. De naaste Bloedverwanten van den Overledene, komen hem eeten en drinken door deeze opening brengen, en dit word dus achtervolgt, tot dat de stank die dit doode Lyk van zich geeft, de Vrienden verveelt, of verplicht het t'eenemaal te begraaven. Ga naar margenoot+ Eveneens handelen de Jukagajen hunne gestorvene Bloeverwanten, en na dat ze ontvleescht zyn, en hunne geraamtens wel gedroogt, versiert men die met Kraalen en stukken Glas van verscheiden verwen. Vervolgens draagen zy deeze Geraamtens in Processie rondom hunne Tenten, en eeren die als Afgoden. Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot(c) De Ostiaken begraven hunne Dooden of verbergen ze onder den Sneeuw nevens hunne Boogen, Pylen, Keukengereedschappen, en Mondbehoeften, en in dit alles hebben ze geen andere grondregels dan de andere Volkeren aan alle deeze gebruiken gewent. Een Vrouw die haar Man verlooren heeft, om te beter de smert te betuigen die zy 'er van gevoelt, neemt een Afgod en trekt hem des Overledens Kleederen aan, slaapt by hem, en heeft hem geduurig voor oogen, om daar door haare tranen wegens de dood van haren Man te verwekken. Is dit is niet wel natuurlyk? 't Is als of by ons een zeer bedroefde Weduwe het Afbeeldzel van haaren waarden en overleden Man omhelsde, het kuste, het iet afvroeg, en beweende. Zodanige Vrouwen heeft men ook by ons gezien, die stuk voor stuk de Kleederen des Overledenen namen, en op ieder stuk weenden. De Ostiaaksche Weduwe kust en eert in haar Bedde geduurende een jaar de Afgod van haaren Man en werpt hem ten einde van 't jaar in een hoek van de Tent. Alsdan maakt ze ook geen meerder gewag van den Overledene, en men heeft de rouwtydt die men verschuldigt is, vervult. De Bruin zegt van de Samojeden, dat zyGa naar margenoot+ de gestorven Kinderen, die de ouderdom van een jaar niet bereikt hebben, aan een Boom hangen, en dat ze deeze die ouder sterven, in de aarde tusschen Planken plaatsen; dat zy hunne Bloedverwanten verdrinken of op een andere wyze doen sterven die van een afgeleefden ouderdom zyn, en de waereldt onnut. By de Dooden die zy in de Kleederen, geduurende hun leven gedraagen, begraaven, hangen ze hunne Wapenen, Byl en een Ketel, nevens alles waar van zy zich alhier op aarde bedient hebben. Alle deeze Volkeren zonder uitzonderingGa naar margenoot+ gelooven de Zielverhuizing op twee verscheiden wyzen: Eenige meenen en beelden zich in, dat de Zielen van 't eene Lichaam in andere overgaan; en anderen, dat 'er geen andere Zielverwisseling is, dan deeze der uitwerkzelen en de vermogens van de Ziele eens Overledenen. Mogelyk dat deeze zich een doorvloeijing van uitwerkzelen verbeelden, nademaal zy het lichaam en de Ziel onder een verwarren. Een oud Schryver heeft geschreeven,Ga naar voetnoot(d) dat hy een zekere bygelovigheit deeze nabykomende, in eenige Provinciën van Vrankryk bespeurt had; ‘wanneer 'er, zegt hy, een Priester voor een Man van een goed leven geacht, of een ander wie 't zy, iet meer dan het gemeen wist, wanneer deeze Zieltoogende waren, en allenks de ademhaling verlooren, dat men dan de Kinderen voor 't Bedde waar op de aanstaande Overledene zieltoogde, zynen mondt deed naaderen, op dat zy iets van zyne ademhaaling naar zich trekkende, in zyne deugden en goede achting deel mogten | |
[pagina 304]
| |
hebben. En deeden noch meer; want zy openden t'eenemaal de Vensters en Deuren, wegraagende alle vuiligheden als Spinnewebben en andere dingen, op dat de Ziel daar door te eerder haaren weg nam, dan door de Schoorsteen, overzulks de Ziel zich vliegende naar de Hemelen, mogte zwart maaken.’ Deeze zelfde Schryver haalt uit Markus Paulus aan, de gewoonte van zekere Indianen, die des nachts onder den schyn van Herberging, de Vreemdelingen die door hun Landt reisden sterven deeden, wanneer zy hen met goede zeden, of deugden of wysheit enz. te be zitten bevonden; uit een zotte inbeelding die zy hadden, dat alle hunne deugden en deftige volmaaktheden geduuriglyk in de plaats overbleeven, alwaar de voornoemde Personen waren gedood. Met deeze denkbeelden komen die der Alouden overeen, dieGa naar voetnoot(a) de laatste zieltooging van hunne stervende genooten, en deezen yver waarmede men hen trachtte te kussen, wryven, of ten minsten het lichaam aanraaken, of het kleedt der geenen die geduurende hun leven of na hunnen doodt voor Heilig gehouden wierden, in hoope van de geneezing, of eenige andere voordeelen door dit middel te verwerven. Hoe kinderachtig en belachelyk dat dit vooroordeel schynt, is 't nochtans van een zeer ouden tydt. God zelf heeft zich niet verontwaardigt somtyds zich 'er van te bedienen: Maar alle Goddelyke mogendheit ter zyden gestelt; het geval en de kracht van inbeelding konnen dit hebben doen gelukken; en gelyk J.C. uitvloeijingen van deugden uit zyn lichaam en uit dat van eenige Heiligen van de eerste Orde, heeft vergunt, heeft men zich ingebeeldt, dat de invloeijing van alle die hen in den loop van Heiligheit volgden, zouden alzoo weldoende zyn, en dat zelf genoeg zou zyn den roem te bezitten van in deezen loop van heiligheit ingetreeden te zyn, om zekerlyk een heilzaame geur in 't Menschelyk geslacht uit te waazemen. |
|