Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 4
(1729)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 292]
| |
XII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 293]
| |
alle Landtgewassen en Vruchten. Men laat hem altoos het eerste met zyn gansche Familie het middagmaal houden. Deeze maaltydt bestaat in hen den Mondt met het vette te bestryken. Het overige van de maaltydt word buiten de Tent voor andere onbekende Geesten geworpen. Dit is in 't algemeen 't geen wy van de oude Reizigers ontleent hebben. Laat ons nu de Hedendaagsche inzien. Men verzekert ons dat de Mongaleesche Tartaren, CalmuckenGa naar margenoot+ en anderen, eigentlyk niet spreeken van een anderen God dan van Dalai-Lama, 't welk men zegt algemeen Priester te betekenen. Deeze Hooge-Priester van alle Tartaarsche Heidenen, en die zy waanen een God te zyn, onthoudt zichGa naar voetnoot(a) ‘omtrent de Grenzen van ChinaGa naar voetnoot(b) naby de Stadt Potala in een Klooster, 't welk op den top van een hoogen Berg gelegen is; aan den voet van dien Berg zouden meer dan twintig duizend Lamas woonen.... die hun verblyf in veele omtrekken rondom deezen Berg hebben, volgens den rang en de waardigheit die zy bezitten, en hen meer of min waardig maakt, deezen Hoogen-Priester te naderen. De Dalai-Lama bemoeit zich geenzins met het tydelyke zyner Staten, en duld ook niet dat iemandt van zyne Lamas zich 'er mede bemoeie; hy laat het tydelyke bestieren door twee Chans der Calmucken, die hem van tydt tot tydt alles verzorgen moeten 't geen hy voor onderhoud van zyn Hof noodig heeft. Deeze Dalai-Lama is 't die men Priester-Gehan of Priester-Jan genoemt heeft, zonder juist te weeten in welke plaats men hem plaatsen moest.... Het woordt Lama wil in de Mongaleesche Taal Priester beteekenen, en Dalai, 't welk in de zelve Taal ruime uitgestrektheit zeggen wil, is in de Taale der Noorder Indianen door Gehan uitgedrukt geweest, 't welk het zelfde beteekent. Dus beteekenen Dalai-Lama en Priester-Gehan beide algemeen Priester.’ P. VerbiestGa naar voetnoot(c) heeft reeds aangemerkt, dat de Groot-Lama, of Lama-Sem, alhier Dalai-Lama genoemt, de Priester Gehan is. Wy hebben gezien hoe Dalai-LamaGa naar voetnoot(d) de Goddelykheit waant te bezitten, en in 'tGa naar margenoot+ gemoed der geenen die deezen Dienst volgen, voor onsterflyk gehouden word. Zie hier 't welk men van deezen Groot-Lama in de Uittrekzels der P P. Bezendelingen vind doorGa naar voetnoot(e) Kircherus aangehaalt. De Lezer mag zien de twee plaatsen overeen te brengen die wy berichten zullen. Men ziet te Lassa, dat men meent het Koningryk van Tanchut of Boratai, of Barantola te zyn, twee Monarchen, de eene waereldlyk en de andere Geestelyk. Deeze laatste is de Groot-Lama die door deeze Afgodendienaars word vergood. De Groot-Lama vertrekt zelden uit zyn Paleis. Het Volk acht zich gelukkig, wanneer zy van zynen Afgang en Pis hebben mogen, om zich voor ziekten en toevallen te bevryden. Zy bewaaren deezen Afgang als Reliquiën in Doosjes die zy aan den hals hangende, draagen. P. Le ComteGa naar voetnoot(f) vind in deezen Groot-Lama de God Fo, die, volgens 't gevoelen 't welk hy aan deeze Tartaren toeëigent, moet altoos onder een zichtbaar Afbeeldzel verschynen, en word onderstelt nooit te sterven. Men bewaart hen, voegt hy 'er by, in een Tempel alwaar ontallyke Lamas hem met een eindelooze eerbiedigheit dienen, die zy bezorgt zyn aan een ieder in te boezemen. Men vertoont hem zelden, en van zoo verre, dat het bezwaarlyk is hem te onderscheiden. Na zyne doodt stelt men een anderen Lama aan, die hem zoo volmaakt als 't mogelyk is, gelykt; en ten dien einde wanneer men merkt dat hy naby het einde zyns levens is, zoeken de Godsdienstigste en voornaamste Bedienaars van den gewaanden God, door 't gansche Koningryk een Man, die in staat zy hem op te volgen en zyne plaats te bekleeden. Dit onderzoek en keur, voegt men 'er by, word met veel fynigheit uitgevoert. Indien men Kircherus gelooven mag, heeft de Vergooding van Lama zynen oorsprong van 't vertrouwen 't welk deeze Volkeren in hunnen Priester Jan stellen. Men voegde zich uit alle plaatsen by den Monarch om zyne raadgeeving en besluiten als Orakelen aan te hooren. Tegen woordig gaat een ieder, een Pelgrimaadje naar 't Paleis van den God doen, om zynen zegen te ontfangen, en hem Geestelyke Hulde te bewyzen. Aan zyne voeten is een Schotel waar in de Godsdienstigen hunne Offerhanden leggen. In dit alles ontdekt men dingen die met den Dairi, den Opper-Priester van Japan overeenkomen. Wy hebben gezien dat deeze Dairi een soort van Godheit is; dat zyne Geestelykheit den Volke de Zielverhui- | |
[pagina 294]
| |
zing van den gestorven Dairi leert, in 't Lichaam van deezen die hem opvolgt. 't Geen wy over 't onderwerp van Kutuchta aanmerken zullen, een Overheerder van 't Gezag van Dalai-Lama, zal volkomen deeze vergelyking billyken. Laat ons dan gelooven dat deeze vreemde Leeringen, uit een zelfde bron voortkomen. Het is zoo 't schynt, natuurlyker te gelooven, dan de Dienst van den Groot-Lama, en zyne gewaande Godheit van eenige verdorven denkbeelden van 't Christendom af te leiden, eertyds by deeze Volkeren door de NestorianenGa naar margenoot+ gepredikt: Dit alles heeft geen overeenkomst met het Christendom. Het geschilGa naar voetnoot(a) 't welk men quaadaardiglyk onderstelt plaats te hebben gehadt tusschen een Tartaar en een Roomsgezinde, is in geenderlei maniere een vergelyking tusschen Dalai-Lama en den Paus der Christenen. Deeze noemt zich onfeilbaar, hy bezit zelf, zoo men wil, de hoedanigheit van Onder-God: Maar men is nooit van gedachten geweest den Heiligen Vader noch levende de eer van een volkomen Vergooding toe te eigenen. Indien iet den Paus nader aan den Goddelyken Dienst doet komen, en hem overeenkomst met Dalai-Lama geeft, is 't een soort van aanbidding die men hem op zyne verheffing tot het Pausschap doet. Voor 't overige wie weet, of de onsterflykheit van Dalai-Lama in eeniger wyze niet zoude overeenkomen, met dit gebruik in Vrankryk ingevoert, 't welk zeggen doet, dat de Koning nooit sterft, nademaal deeze Koningen aanstonds na de dood van hunne Voorzaten uitgeroepen worden, en dat 'er de Rechtbanken van de Justitie en de openbaare Amptenaaren door gebrek van 't Koninglyk Gezag nooit ophouden, noch leedig staan. Mogelyk is 't dus mede met het Geestelyk Gezag by de Lamas gelegen. Het kan zyn dat in Tartarye de plaatsvulling aanstonds van een Opperpriester tot den anderen overgaat en dus een geduurzaamheit van de Onder Godheit, 't welk by andere Volkeren onuitvoerlyk zoude zyn. Waarschynelyk is de Godsdienst deezer Lamas veeleer een afspruitzel van die der Indiën, dan een overblyfzel van 't Christendom. Indien de Tartaren meer goede trouw en min onkundigheit hadden, men zoude van andere byzonderheden van hun Geloof meer weeten konnen. Het grootsteGa naar margenoot+ gedeelte van dit Volk verstaatGa naar voetnoot(b) de gewyde Boeken van hunnen Godsdienst niet, in de taal van Tanchuth geschreeven, en daar en boven, ‘zy stellen zich t'eenemaal gerust in 't geen den Goddelyken Dienst aangaat, over t geen 'er de Lamas van zeggen willen.... alles wat men van hun verneemt, bestaat in eenige vertellingen en plechtigheden.... Dit is alles waarvan zy kundig zyn.... De Lamas houden van hunne zyde, wat hunnen Dienst aangaat, zoo geheim, dat men 'er geen samenhang in vinden kan.... Men merkt alleen, dat zy drie dingen welgenoegzaam oeffenen, die bestaan in God te eeren, niemandt te beleedigen, en aan een ieder te geeven 't geen hem toebehoort.’ Indien men nochtans acht op het leven van 't meerendeel deezer Tartaren geeft, zal men bevinden dat het quaalyk genoeg overeenkomt met deeze drie stellingen. Zie hier, vervolgt men, hunne gedachten de Godheit raakende. Zy noemen noch aanbidden niet dan een eenige God: Maar deeze God maakt zich innerlyk aan Dalai-Lama mededeelbaar, om den Volke te onderwyzen. De Beelden zyn de verbeelding van de Godheit en Heiligen. Men stelt hen voor 't gezicht van een ieder bloot, om een ieder te doen erinneren wat zyn pligt omtrent God moet zyn, en van de deugden die zy oeffenen moeten. Dit is 't geen de aangehaalde SchryverGa naar voetnoot(c) bericht. De Lezer zal konnen oordeelen of de Calmucken en Mongalen, die in de grootste onweetenheit der waerelt leeven, in de Schoole van eenigen Christen onderweezen zyn geweest, en mogelyk zelf in die van den Aantekenaar. By den zichtbaaren God, deeze Dalai-Lama,Ga naar margenoot+ waarvan wy gemeld hebben, moet men eenige Vergoden Koningen voegen, gelykhy; maar na hunne doodt. Han Koning van Tanchuth wierd onsterflyk,Ga naar voetnoot+ van we- | |
[pagina t.o. 294]
| |
149
a. han Roi des tartares divinisé. b. lama qui fait ses prieres, pendant qu'un autre c. tourne un instrument Cylindrique sur son cube. tropheés, élevez sur les plus hautes Montagnes, que les lamas vont adorer pour la conservation des Hommes et des Chevaux &c.
l'image de confutius, telle qu'on la voit dans les Colleges publics, etdans les hu-tan-gs, ou sutangs des Chinois. cette figure estrelative à ce qui est raporté du culte de confutius à l'article qui le concerne.
l'amida des Japonois. cette figure est placée ici relativement aux Divinitez des Chinois, et des Jartares qui se trouvent y avoir du raport. | |
[pagina t.o. 295]
| |
150
BUTH; c'est un JEUNE HOMME Furieux qui tuë tous ceux qu'il rencontre.
B. Picart invenit 1727.
MANIPA IDOLE, ou DIVINITÉ de LASSA, à laquelle on ôfre ceux que BUTH a tué. | |
[pagina 295]
| |
gen zyne gerechtigheit en goedheit. Hy storf met een geur van heiligheit, en ging over in den rang der Goden. Dava, een andere Koning van Tanchuth, genoot mede de Vergooding wegens zyne uitmuntende deugden. Men ziet hier naby deeze twee Afgoden een Lama, zyn gebedt doende, en de Lampen ter eeren van deeze Godheden hangende. Deeze biddende Lama brengt ons het werktuig van Godsdienstigheit te binnen, 't welk de Gelovigen van deezen Tartaarschen Godsdienst Godvruchtiglyk doen rollen en omkeeren, wanneer deeze Priesters hunne Gebeden doen.Ga naar voetnoot(a) Kircherus is 't, die ons dit opdist. Men verbeeld het hier. Manipa, Goddinne deezer Volkeren van Tanchuth, heeft negen Hoofden, die een soort van Piramide uitmaaken.Ga naar voetnoot+ Men verbeeld haar ook onder een gewoone gedaante.Ga naar margenoot+ Door een diergelyke uitzinnigheit als deeze der Indianen die Amak roepen, komt een Jongeling sterk en kloek, gewapent met alles, als een verwoeden, op zekere dagen van 't jaar, en dood ter eere van Manipa, alle die hem ontmoeten. Deeze verwoede Jongeling word Phut of Buth genoemt. Door deeze geweldpleegende offerhanden is 't, dat de Godsdienstigen zich Manipa geneegen maaken. 't Is mede een bygeloovig gebruik deezer Tartaren van TropheênGa naar voetnoot† op de hoogste Bergen, voor de behoudenis der Menschen en Paerden op te rechten, en om zelf deeze Tropheên aan te bidden. Ga naar margenoot+ De Calmucken en Mongaleezen van 't Westen handelen hunnen Hoogen-Priester, Kutuchta genoemt, als de andere tartaren hunnen Dalai-Lama. EertydsGa naar voetnoot(b) onthield zich deeze Kutuchta aan de Oevers van den Vloed Amur; maar tegenwoordig onthoud hy zich gemeenlyk met een gedeelte van zyne Gelovigen omtrent de RiviereGa naar voetnoot(c) Orchon. Kutuchta was eertyds de ondergestelde van Dalai-Lama, by de tartaren van 't Noorden om 'er den Geestelyken Dienst waar te neemen, zynde deeze Volkeren te verre van de gewoone verblyfplaats van Dalai-Lama afgelegen. Allenks verwekte deeze Kutuchta een Scheuring, maakende zich onafhankelyk, vergoode zich, en werd onsterflyk ten kosten van zyn alouden Meester. De Goddelykheit van Kutuchta is tegenwoordig zoo hecht ingeworteld onder de Volkeren zyne Sektarissen, dat deeze die aan zyne achting twyffelen zoude, by alle zyne Landsgenooten tot een gruwel verstrekken zou. Volgens een ander BerichtGa naar voetnoot(d) is de Scheuring van Kutuchta niet oud. ‘Op een zekeren tydt, zegt men, dat Dalai-Lama, Kutuchta als Onderbestierder of Stedehouder over de Noorder Volkeren vanGa naar voetnoot(e) Mongul, Ajuka, eertyds Onderdaanen vanGa naar voetnoot(f) Contaisch en Bucharie, aanstelde.’ Deeze Onderregent van de afwezendheit des Hoogen-Priesters zich bevoordeelende, voerde zich zelf tot Geestelyk Hoofdt van alle deeze Volkeren in. Hy onthoud zich dan in de eene en dan in de andere plaats: Altoos van een groot getal Soldaaten omringt. Hy brengt zyne aanzienelykste Afgoden met zich, en plaatst hen in afgezonderde Tenten.Ga naar voetnoot(g) Wanneer deeze gewaande God van plaats verandert, komen de Gelovigen van zyne Sekte van allerwegen met hunne Familiën toegeschoten en werpen zich op den weg neder, om zynen zegen te erlangen: Maar deeze zegen word wel betaalt. Men moet die beloonen, zegt de Aantekenaar. ‘De Hoofden der Stammen en andere Persoonen van aanzien onder hen, vervolgt hy, zyn de eenigste die hem durven naderen. Hy geeft hun den zegen, met hen voor 't Voorhooft de geslooten handt brengende, waarin hy een Paternoster houd, op de manier der Lamas gemaakt.’ Kutuchta vertoont zich niet in 't openbaarGa naar margenoot+Ga naar voetnoot(h) dan op zekere dagen met veel plech- | |
[pagina 296]
| |
tigheit, en gaat niet voort dan op 't geluid van Trompetten en Trommels, of Speeltuigen overeenkomende met deeze by de tartaren in gebruik. Wy behoeven ons niet krachtiger uit te drukken. Men geleid hem in Processie naar een Tent bekleed met Chineesch Floers, van vooren open. Daar plaatst hy zich als op een Troon, in een verheven plaats op een groot Floers Kusten, de Beenen kruislings op 't midden van eenige andere Kussens, laager rondom den Opper-Priester geplaatst, en voor zyne Lamas beschikt.Ga naar voetnoot(a) In deeze plechtelyke Ceremoniën is de Zuster van den Opper-Priester gemeenlyk aan zyne rechter zyde gezeten, en neemt het Ampt van Lama waar; ook heeft zy een geschooren Kruin om haare Priesteresschap aan te toonen. Het ander BerichtGa naar voetnoot(b) zegt, dat men aan weerzyden van den Opper-Priester God of Onder-God, ‘twee Afbeeldzels ziet, die de Godhert verbeelden; dat vervolgens de andere Lamas aan weerzyden ter aarde op Kussens gezeten zyn, van de plaats alwaar de Hooge-Priester gezeten is, tot den ingang van de Tent; dat zy in deeze gesteldheit een Boek in hande houden, waar in zy zachtelyk leezen.’ Deeze byzonderheden konnen waar zyn; en ook wel valsch. Wie zal de zekerheit van 't een en 't ander verantwoorden? ‘Als Kutuchta gezeten is, houd men met de Speeltuigen op, al het Volk vergaadert knielt voor de Tent, en doet uitroepingen ter eeren van de Godheit, enGa naar margenoot+ tot lof van Kutuchta.’ Alle de Lamas werpen welriekende Kruiden in hunne Wierookvaten, bewierooken alsdan de Afgoden, vervolgens de Opper-Priester, en emdelyk de Gelovigen van de Vergadering. Na deeze Bewierooking, brengt een ieder zyn Wierookvat voor de voeten van de Opper-Priester, en de eerste der Lamas neemt vervolgens zeven Porceleine Koppen vol Melk, Meel, Thee, Brandewyn enz. en bied zulks als Offerhanden den Afgoden aan. Hy offert zeven andere diergelyke Koppen aan Kutuchta. Alle deeze Offerhanden geschieden met uitroepingen van de Vergadering, die de woorden herhaalen, waar van de zin is: Kutuchta is een glinsterend Paradys. Hierop proeft Kutuchta een weinig van deeze Offerhanden, en laat die daarna aan de Hoofden der Stammen omdeelen. Vervolgens vertrekt hy, op 't geluid van Trommels en Trompetten, eveneens als hy gekomen was. Men zegt ons vervolgensGa naar voetnoot(c) dat de ChineescheGa naar margenoot+ Staatkunde veel deel in de Vergooding van deeze Kutuchta heeft gehad, en dat ze onder de handt de Scheuring deezer Tartaren aangestookt heeft: Alzoo dit niets tot ons onderwerp dient, zullen wy onze Lezers naar den aangehaalden Aantekenaar overwyzen. By het denkbeeldt van onsterflykheit, 't welk dit Volk van hunnen Kutuchta heeft, voegen zy 'er noch een ander alzoo ongemeen by, en 't welk ongetwyfselt niet min dan het eerste in 't gemeed deezer Tartaren gehandhaaft word. Dit is, dat Kutuchta, na veroudert te zyn met het afgaan van de Maan, zyne jeugd weder aanneemt, wanneer dit Hemellicht weer vernieuwt.Ga naar voetnoot(d) Het gansche geheim van de weder vernieuwing bestaat in 't geen de Opper-Priester zyn Baardt van de eene tot de andere Maan laat wassen, en zich niet dan met de Nieuwe Maan scheeren laat. Alsdan tooit hy zich ongemeen op, hy blanket zich het aangezicht, en besmeert zich ruwelyk met wit en rood op de wyze der Moskoviten. Wat deGa naar margenoot+ onsterflykheit van deezen Opperpriester aangaat, zie wat 'er den waaren grondt van is. Alle deeze tartaren gelooven de Zielverhuizing Dit gevoelen geleid hen zich diets te maaken, dat de Ziel van Kutuchta stervende, aanstonds na zyne doodt in zynen Opvolger overgaat, of ten minsten dat de Ziel van deezen alle uitwerkingen ontfangt, en bekleed word met alle vermogens van des Overleden Ziele: En ten dien einde word vereischt, dat deeze, die tot Opvolger aangeweezen is, geduuriglyk by den ouden Kutuchta zy; dat de Ziel van dien ouden Opperpriester, vormt, om zoo te zeggen, de jonger Ziel tot de volgende Godheit; dat de jeugdige Ziel dagelyks met de oude gemeenschap houde, alle zyne hoedanigheden zich eigen maakt, en dat aldus de jeugd zich evenwezentlyk, indien men 't dus noemen kan, met de oude maakt. De Mongaleezen van 't Oosten, bekent in de Berichten onder den naam van Niuchesche Tartaren, Oostersche Tartaren enz. zyn aan geen Dienst van Dalai-Lama noch die der Chineezen onder worpen.Ga naar voetnoot(e) Dit is, zegt men ons, een mengzel van deeze twee Diensten, in eenige nachtelyke plechtigheden overgebragt, die tovery behelzen, meer dan een | |
[pagina 297]
| |
Ga naar margenoot+ Godsdienst. De Tartaren, die het BerichtGa naar voetnoot(a) van Isbrand, Daores noemt, en een tak der Ooster Tartaren zyn, vergaderen zich ter middernacht Mannen en Vrouwen in een plaats, alwaar zich een van hun langs de aarde uitstrekt, en in deeze gesteldheit leggen blyft, geduurende dat de vergadering op een treurige toon van een trommel een groot geschrei maakt, tot deeze plechtigheit geschikt. Ten einde van omtrent twee uuren, staat deeze dusdanig ter aarde uitgestrekte wederop, als in een verrukking zynde geweest, en verkondigt zyne gezichten den omstanders. Hy heeft in zyne ongevoeligheit vernomen, wat den een te gebeuren staat, en den ander onderneemen moet. Alle de woorden die hy uitspreekt zyn Orakelen. Maar aan dit alleen bepaalt zich den Geestelyken Dienst niet. Zy offeren mede. Op de grenzen van China, ziet men een kleine Berg die by hen de Heilige Aarde is. De Ooster Tartaren gelooven hunne togten ongelukkig te zyn, indien zy daar passeerende, niet aan deezen Berg iets van hunne kleeding toewyen. Men hangt de Offerhande aan berkeboom-takken op, waar mede den berg verzien is. Men ziet 'er alle soorten van, en alle in 't algemeen in Hemden, Kleederen, Pelteryen, Bonnetten en andere diergelyke afgelegde kleederen; 't welk den Reizigers zoude doen gelooven, die niet vooraf wegens de Heiligheit van de plaats ingenomen zyn, dat dit de oude Kleermarkt der nabuurige Tartaren is. Het is te gelooven dat dit gebruik met de opgerechte Tropheên op de bergen overeenkomt, waar van wy op 't getuigenis van Kircherus gewag gemaakt hebben: Maar hoe 't ook zy, 't is niet gedoogt deeze geheiligde oude kleederen meer aan te raaken, en wie de koenheit had van die te vervoeren, zou voor Godloos en Heilschendig doorgaan. Ga naar margenoot+ Laat ons wederom onzen afgebroken draadt hervatten, en in Siberië komen. De JukagajenGa naar voetnoot(b) Volkeren omtrent Lena zich onthoudende, bewyzen Goddelyke eer aan hunne Overledenen, na zy hunne Lyken in de lucht opgehangen en met glaze halsbanden versiert hebben, en laaten droogen. De JekutzenGa naar voetnoot(c) schynen overtuigt te zyn van de wezentlykheit van een God, Schepper, Onderhouder en Uitdeeler van goed en quaad. Zy hebben een jaarlyks Feest, en dit Feest vieren zy in 't voorjaar met veel plechtigheit, te weeten, leggende een groot vuur aan, 't welk men zoo lang onderhouden moet, als het Feest duurt, en zich geduurende al den tydt van drank onthoudende. De Drank dient hen om Wynplengingen te doen. De Libatie of Plenging bestaat in 't over 't Vuur uit te storten, ter zyde van 't Oosten, 't welk hun gewoone Drank is. Hier in vind men een blyk van Geestelyken Dienst ter eere van 't Vuur. Zekere Calmoucken-BarabinskiGa naar voetnoot(d) hebbenGa naar margenoot+ voor een GodGa naar voetnoot(e) een groote houte Afgod, gekleed als een Arlequin met een Kleedt van veelkleurige Lappen. Deeze Afgod word ten tyde van leedigheit in een kas opgesloten: Maar men haalt hem weder voor den dag, wanneer men ter jagt of op stroopery uitgaat. Alsdan zet men hem op een byzondere Sleede; en men offert hem het eerste Beest 't welk op den weg gevonden word. Indien de Jagt overvloedig is, en als men wederom t'huis komt, plaatst men den Afgod in een Nis op 't hoogste van een Hut. Men versiert hem van boven tot beneden, voor, achter en ter zyde, met de schoonste Marters en Sabelvellen die men gevangen heeft, en deeze Vellen blyven aldaar tot dat ze door den tydt zyn versleten. Het zoude een verfoeielyke heilschendery zyn, als men die tot gewoone gebruiken beezigde, of aan Vreemdelingen verkocht om 'er gebruik van te maaken. De Tungusen, die byna gansch OostelykGa naar margenoot+ Siberië bewoonen, hebben een zelfde soort van Afgodery. Van de Lamas der Tartaren handelende, zullen wy niet vergeeten van de Schamman deezer Tungusen gewag te maaken.Ga naar voetnoot(f) Zy erkennen een God Schepper van alle dingen: Maar in hunne benoodigdheden vervoegen ze zich niet tot hem: Dit geschied voor zekere houte Afgoden van een voet of anderhalf lang, met een mes gesneeden, en deeze Afgoden worden wel of qualyk gehandelt, na dat ze reden aan hunne Aanbidders van over hen te roemen of zich te beklaagen, hebben gegeven. De BuratenGa naar voetnoot(g) schynen de Zon en MaanGa naar margenoot+ aan te bidden. Ten minsten, zoo men zegt, willenze ze van geen andere Godheit spreeken hooren. Nochtans herhaalen ze twee of driemaal 's Jaars een soort van Offerhande, die bestaat in Bokken en Schaapen le- | |
[pagina 298]
| |
vendig op Paalen gespitst voor hunne Tenten opgerecht. Zy laaten niet na hoofdtbuigingen voor deeze Dieren te betoonen, tot dat zy de doodsnik gegeeven hebben. Zy hebben Priesters die zy, wanneer het hun behaagt, dooden, zeggende hen, het word vereischt dat gy naar de andere waereldt voor ons bidden gaat. Vervolgens begraaft men deeze Slagtoffers met hunne Kleederen en Geldt om zich in deeze andere waereldt te kleeden en te voeden. Zy eeren een hooge Berg gelegen aan den Oever van den Baikal. Aldaar offeren zy dikmaals; daar is 't ook dat ze hun Volk doen zweeren over 't geen zy weeten willen. Men voert deeze die zweeren moet, boven op dien Berg, hy spreekt den Eedt met luider stemme uit, en men maakt elkander wys, dat zoo hy valsch zweert, niet levendig van den Berg zal komen. Ga naar margenoot+ Eveneens als de TungusenGa naar voetnoot(a) hebben de Wogultzen kennisse van een God die alles geschapen heeft. Zy gelooven zelfs een opstanding der Dooden, nevens een vergelding van 't goede en een kastyding voor 't quaade na dit leven. De openbaare Dienst bestaat in eenmaal 's jaars en omtrent het einde van den Zomer te vergaderen, en om in een Bosch een Beest van ieder soort te offeren; waarna men de Huidt deezer Dieren aan de schoonste Boomen van 't Woudt, hangt, en men werpt zich voor deeze Huiden neder. Het Feest eindigt met zich op 't Vleesch der Offerhande te onthaalen, en weder t'huis komende, verklaart men zich wegens de Gebeden en plechtigheden voor 't geheele jaar ontslagen. Ga naar margenoot+ De Circassische tartarenGa naar voetnoot(b) worden in den rang der Mahometanen en Grieken gestelt, nademaal men onder hen beide deeze Godsdiensten vind. Nochtans heerscht mede de Afgodery onder hen. Wanneer iemandt van aanzien sterft, offeren zy een Bok, zy hangen vervolgens de Huidt van den Bok aan een hooge Staak op in 't midden van 't Gehucht, en komen de een na den ander de Bokshuidt aanbidden, die daar blyft tot dat men op het sterven van eenig ander aanzienlyk Persoon, een andere in de plaats heeft gestelt. Het Bericht van J. de Luca zegt, dat zy Rammen offeren; dat zy deeze Offerhanden CurbansGa naar voetnoot(c) noemen, en dat ze deeze Offerhanden in gewyde of bevoorrechte plaatsen doen, zoo dat de grootste Rovers onder hen niet aan 't geen men 'er brengt raaken zouden. Het Bericht voegt 'er by, ‘dat men aan de Boomen van deeze plaatsen, de Boogen, Pylen en Sabels hangen ziet, die de Geloften aantoonen waar van zy zich gequeeten hebben.’ 't Kan wel zyn dat dit alles weder tot de zelfde zaak komt. Naar 't Noorden en Noor-Oosten van Asië hooger opklimmende, vind men 'er verscheiden zoo weinig bekende Volkeren, dat het bezwaarlyk wezen zou 'er iets naaukeurigs van te zeggen. Wy zullen ons onthouden van hun Barbaarsche naamenGa naar voetnoot(d) op te haalen. Men zegt ons in 't algemeen, dat zy eenige eer aan de Zon en Maan bewyzen; dat men by deezen Dienst eenige Afgoden voegen moet, of liever ronde stukken Houts, aan wiens einde men een rond gemaakt heeft, om het Hoofdt met een Neus, een Mondt en Oogen aan te wyzen, alles zeer koddig gesneeden. Hier heeft de Beeldhouwery nooit zyne eerste Kindschap verlaaten. Men voegt 'er by dat deeze Afgodendienaars twee soorten van Afgoden hebben, eenige in 't openbaar van al het Volk geëert, andere byzonderen, die ieder Vader des Huisgezins voor zyne byzondere Godsdienstigheit maakt. De Offerhanden bestaan in deeze Afgoden den mondt met Vischvet te besmeeren; en in hun gansch warm bloedt van eenig Beest op de Jagt gedood, aan te bieden. De Ostiacken, die ten Zuiden der SamojedenGa naar margenoot+ van den Iris en Oby tot den Vloedt Jenisea woonen, hebben ook twee soorten van Afgoden. Het schynt zelf dat dit algemeen in geheel Tartarië in gebruik zy. In den grondt verschilt het niet van alle de bekende Afgodendienaars, die altoos by de openbaare Goden hunne Lares en Huisgoden gevoegt hebben.Ga naar voetnoot(e) De openbaare Afgoden zyn gemeenlyk op den top der aangenaamste Bergen die zy vinden konnen geplaatst, of in 't midden der Bosschen in een kleine houte Hut, nevens een klein Huisje, om 'er de beenderen der Beesten in op te sluiten, die men aan hun geoffert heeft. Daar zyn geen vaste uuren noch dagen om hen te offeren. Het geschied wanneer men de Goden noodig heeft, dat men hen bid: Maar de Priesters arbeiden onophoudelyk om deeze onverschilligheit te verbeeteren. Deeze Priesters hebben geen geregelde be- | |
[pagina 299]
| |
roeping. Men zegt dat een oude Vader des Huisgezins zich Priester op zyn eigen gezag maakt. Ook is 't waar dat de Dienst der openbaare Afgoden een weinig regelmatiger is, nademaal zy die van ouder gezag en beter bekent achten. Deeze worden bovenal door de Vaders aan hunne Kinders aangepreezen en aanbevolen. De Offerhanden bestaan in Vischvet of Traan en Beesten van verscheiden soorten. Men stelt in de tegenwoordigheit der Goden het Slachtoffer met gebonden Beenen, en alsdan verklaart hun, met veel gebaar, den Priester de verzoeken der Smeekelingen. Geduurende dit soort van gebedt staat iemandt van de Omstanders gereed om op het Slachtoffer te schieten, en zoodra de Priester geëindigt heeft en het Beest op 't Hoofdt geslagen, lost deeze die schieten moet zyne Pyl; een ander boort het een Spit in de Buik. Vervolgens vat men het Beest by de Staert, men sleept het driewerf voor den Afgod. Het bloedt van 't Beest word in een gewyd Vat, tot dit gebruik dienende, ontfangen. Een gedeelte van dit bloedt dient om de Tenten te besproeien; men drinkt het andere, en 't overige smeert men om den mondt van den Afgod. Volgens het byna algemeen gebruik der Tartaren, hangt men het Hoofdt, de Voeten, Staert en Vacht van het Slachtoffer aan Boomen; men onthaalt elkander van 't Vleesch, en men zingt voor en na de Maaltyd. Daar na besmeert men noch den Afgod met het overige Vet van de Offerhande: Somtyds bewyst men zelfs een evengelyke Godsdienstigheit voor den Huis-Godt. De plechtigheit geëindigt zynde, schreeuwt de Vergadering, en schermt met Stokken in de lucht, om de Ziel van den Afgod te eeren, die zoo zy meenen, weder vertrekt, na het Feest te hebben bygewoont, waar mede men haar vereert heeft. Te weeten, dat ze, alschoon men ze als lompe en onbeschofte Menschen vertoont, nochtans niet gelooven, dat een stuk houts of steen eigentlyk het voorwerp zy, 't welk men aanbidden moet. Insgelyks heeft de Beer eenig deel aan hunnen DienstGa naar voetnoot(a) ‘Zy neemen de Huidt van die zy gedood hebben en hangen die naby den Afgod aan een zeer hoogen Boom, waar na zy hem eeren en zich verontschuldigen, mengende hier onder jammerklagten, als berouw hebbende hem gedood te hebben.’ Zy zeggen gekkelyk, dat het yzer van de Pyl hem doorschooten heest; dat de Veer van de Schicht het vliegen van de Pyl heeft verhaast enz. ‘Deeze buitenspoorigheit is op het gevoelen, waarin zy zyn, gegrond, dat de Ziel van dit Beest allerwegen in de Bosschen omzwervende, zich over hen by de eerste gelegenheit zou konnen wreeken, indien zy niet bezorgt waren van het te bevreedigen en vergenoeging te geeven. Door de beschryving der Afgoden vanGa naar margenoot+ deeze Ostiaken, zou men oordeelen konnen dat ze eenig opzicht en overeenkomst met de Talismannen hebben, en wy hebben meer dan eens te kennen gegeeven, dat het wel zyn kan, dat deeze veelvuldige meenigte van aloude Afgoden Talismannen waren: of dat men veel liever zoude willen gelooven dat de Talismannen oorspronkelyk Afgoden zyn. Een van deeze der Ostiaken is, zegt men ons, een kopere Gans met uitgestrekte vleugels, die opzicht over de Ganzen, Eenden enz. heeft, en haar voor allerlei toevallen bewaart. Een andere byzondere Afgod is deeze die men ons onder den naam van Oude van Oby beschryft.Ga naar voetnoot(b) ‘Zyne Godsdienstelingen doen hemGa naar margenoot+ alle drie jaaren van wooning veranderen, en brengen hem over den Oby van de eene ter andere plaats met veele plechtigheit, in een Vaartuig uitdrukkelyk voor hem gemaakt.’ Deeze Oude van Oby bestiert de Visschery. Hy bestaat uit hout; zyn Smuil, die naar die van een Zwyn gelykt, is met yzer gewapent, om aan te toonen dat hy de Visch uit Zee naar den Oby trekt. Zyne Oogen zyn van Glas, en op het Hoofdt heeft hy twee kleine Hoornen. Ten tyde als het Ys smelt, en dat de Rivieren overstroomen, gaan de Ostiaken in meenigte hem om een gelukkige Vischvangst verzoeken, en zoo dit niet volgt, belaad men den Afgod met scheldwoorden en verwytingen: Maar in vergelding, wanneer de Vischvangst wel slaagt, deelen de God en de Godsdienstelingen te samen den Buit. Hy heeft zelf de eerstelingen van de Vischvangst. Voor de aanrechting van het Gastmaal, smeert men hem de Varkensmuil met Vet. Na de Maaltydt geleid men de Ziel van den God weg, slaande met Stokken in de lucht. In tegendeel; heeft de Vischvangst ongelukkig geweest? heeft men eenige verdrietige toevallen geleeden? men scheld hem, gelyk wy gezegt hebben; men trekt hem zyne Kleederen uit; men gesselt hem, en men werpt hem in den Slyk, als een verachtelyken God, zonder kracht, en uitgemergelt van ouderdom. Deeze half | |
[pagina 300]
| |
woeste Volkeren handelen hunne Goden, gelyk de kleine Kinderen hunne Poppen. Wy hebben reeds aangemerkt, dat de beschaafder Volkeren buitensporig genoeg zyn, om beurtgewyze de spyt op de Godsdienstigheit, en de Godsdienstigheit op de spyt te doen volgen. Deeze ongeloovige Godsdienstelingen komen zeer wel met de Dobbelaars overeen, die van 't eene oogeblik tot het andere hun fortuin zegenen en vloeken, en nooit zich onthouden konnen wel of qualyk van hun fortuin te spreken, nademaal dit hen verquikt. Ga naar margenoot+ Wat de Samojeden aangaat, die Afgodendienaars gelyk de Ostiaken zyn: maar veel woester; zy aanbidden de Zon en Maan, en stellen haar eenige zoo plompe Afgoden toe, dat men raaden moet of zy hun een Menschelyke gedaante hebben willen geeven. Deeze Afgoden, bewaaren ze in hunne Hutten, of omtrent de zelve, of zy hangen hen aan de Boomen. De Bruin zegt in zyne Reize, dat zy een Opper-God erkennen Heya genoemt. Ga naar margenoot+ De Czeremissische TartarenGa naar voetnoot(a) gelooven aan een onsterflyken God,Ga naar voetnoot(b) oorzaak van 't goede, en de Demons, die de Menschen geduurende dit leven onderdrukken en pynigen: ook offerenze hen om hun te bevreedigen. Zy neemen, Pelgrimaadjes te doen, en andere Godsdienstigheden ter hunner eere in acht, in een plaats die de Reiziger aanhaalt, Nemda genoemt. Aldaar offeren zy mede voor deeze schadelyke Wezens, en zy vertoonen 'er zich nooit met leedige handen, nademaal zy zich inbeelden, dat deeze die niets toebrengt, zekerlyk van een quyning sterft. De Offerhanden die zy aan God doen, bestaan in een Os of Paerdt. Zy laaten het vleesch der Slachtoffers braaden, leggende een stuk daar van in een kom, en houdende in de andere handt een andere kom met Mee of eenig ander vocht gevult; dit alles werpenze in een vuur 't welk zy voor de Vacht van 't geofferde dier aanstoken. Deeze Huidt is over een staak uitgestrekt dwersch tusschen twee boomen geplaatst. Zy bidden deeze Vacht hunne gebeden God voor te draagen, somtyds vervoegenze zich ook regelregt tot hem. De Zon en Maan zyn mede het voorwerp hunner aanbidding, als veroorzaakers der voortbrenging van de Aarde. Deeze Tartaren doen alle hunne Geestelyke Ceremoniën naby de Rivieren en stroomen. Dit nu is 't geen men het zekerste enGa naar margenoot+ teffens het redelykste raakende den Godsdienst deezer Volkeren zeggen kan. Moeielyk genoeg is 't de BerichtenGa naar voetnoot(c) der aloude Reizigers te ontwarren, en voor waarheit aan te neemen 't geen ter deezer gelegenheit van hun geschreeven zy, in vergelyking van 't verhaal der hedendaagsche. Daar toe voegt zich mede de onkunde der eersten in 't stuk van Aardklootkunde, de verscheidenheit der naamen van de Landen waar van zy de beschryving doen, en de weinige naaukeurigheit die zy oeffenen van den Godsdienst deezer Volkeren meldende. De Hedendaagsche, alhoewel naaukeuriger, zyn niet t'eenemaal van deeze achteloosheit vry. Het zou ook zeer onnoodig zyn by de Scythen der Oudheit de Godsdienst der tegenwoordige Tartaren te zoeken: Dit is een onderzoek ongemeen belaaden met onzekere gissingen. De Alouden hebben van deeze Scythen niet dan met veel onzekerheit en onkunde gesprooken. Wy weeten alleen, dat zy veele Volkeren onder den naam van Scythen vermengden, ge lyk wy onder dien van Tartaren; dat deeze Scythen, Nomaden waren of Landomzwervers, gelyk de Tartaren hunne afkomelingen, 't welk beide Volkeren zyn in Europe, en Asië woonende, en zulks ten Noorden van Persië en de Indiën; en dat deeze aloude Scythen zich verder naar 't Oosten uytbreidden, gelyk nu de Tartaren uitgebreid zyn. |
|