Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 4
(1729)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijX. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 289]
| |
byna vier duizend. Zy zyn in Benden van tien en twintig verdeelt, en eenige dertig. De oudste voert het bestier, en zoo iemandt in zynen plicht nalaatig is, laat het Opperhooft hem door de andere Monniken kastyden. Indien de belediging groot is, levert men de Schuldigen aan den Stadtvoogt over, die over het Kooster te gebieden heeft.’ Zoo Corea van Monniken vervult is, is 't om dat aan een ieder gedoogt zy den Monniken-staat aan te neemen: Maar 't is hem ook toegelaaten de zelve weder te verlaaten, wanneer hy wil. Deeze Monniken zyn verplicht de tax te betaalen en het werk te verschaffen waar toe men hen verplicht heeft. Dit is, zegt men, 't welk de verachting der Coreaanen met zich brengt, en 't geen veroorzaakt dat men hen niet of zeer weinig meer dan Slaven acht. ‘Aldus is 't met hunne Kloostervoogden niet gelegen, zy zyn in groote achting, vooral wanneer zy geleerd zyn, als dan worden zy met de grootsten van't Landt in gelyken rang gestelt; zy worden Konings Monniken genoemt, en draagen 'er de Orde van op hunne Kleederen.’ Volgens den regel is deeze Geestelyken niet toegelaaten iet 't welk leven heeft, te eeten. Zy hebben, noch mogen geene gemeenschap met de Vrouwen hebben. Men voegt 'er by, dat zy met geschooren Baardt en Hairen gaan; dat ze na hunne eerste scheering; hun een merkteken aan den arm indrukken, 't welk nooit uitwist, en dat zoo zy tegen de tucht die den regel hen voorschryft, zondigen, men hen strengelyk straft, waar na zy uit het Klooster verdreeven worden. Wy hebben gezegt dat men de Bonzes in Corea veracht, overzulks zy verplicht zyn hunne tax te voldoen en den arbeidt hunner handen te verschaffen. 't Is dan het tegendeel en geheel anders met onze Monniken gelegen, die zich zonder iets te doenGa naar margenoot+ in aanzien weten te houden. Die van Corea arbeiden om hun leven te onderhouden, en doen zelf eenigen Koophandel. Men vertrouwt hun de opvoeding der Kinderen, en deeze Kinderen blyven somtyds by de Bonzes gelyk de Nens by de Talapoins Deeze kleine Nieuwelingen erven van den Monnik die hen opgevoed heeft en ten wiens dienste zy by hem gebleeven zyn. Als erfgenaamen draagen zy ook over hem rouw. De Kloosters en Pagoden worden tenGa naar margenoot+ kosten van 't Gemeen gebouwt: Een ieder brengt iet tot den opbouw van 't Gesticht naar maate van zyne Middelen by. Deeze Kloosters en Pagoden zyn wandelplaatsen. Men gebruikt ze voor vermaak zoo wel als voor Godsdienstigheit. Gelyk in Japan, en weinig hapert 'er aan, dat wy niet zeggen, gelyk in Europe, zyn 'er de gezichten schoon, de Wandelwegen aangenaam en de eenzaamheit vermaakelyk. Laat ons hen dit geluk, die dus de Waereldt verlaaten, niet misgunnen, nademaal men verzeekert dat men in deeze afgezonderde plaatsen niet denkt dan de sterke pooging der zinnen te wederstaan. Zie hier 't welk iet byzonder is. In deeze Kloosters van Corea, of tenGa naar margenoot+ minsten naby, en omtrent de Pagoden, vind men Hoeren, en men verlustigt zich met haar: Een nieuwe tegenstrydigheit in den Godsdienst der Afgodendienaars: Maar het zal min iet byzonders schynen, wanneer men acht geeft, dat de misdaadt gewillig de plaatsen naadert alwaar men om beweegredenen van deugdt vergaadert; min door de reden, dat de verzoeking altoos de deugdt van naby volgt, en dat de ontucht zich onder de schaduw van Godvruchtigheit verbergt, als ook wel om dat deeze plaatsen zeer eenzaam zyn, en meer dan andere, behalven op de tyden tot de oeffening van Godvruchtigheit bestemt. Eveneens vind men zeer dikmaals in de Christen Landen de H.... Huizen, de Kroegen en Herbergen naby de Kerken. 't Is om der Christenen wille mede, dat wy deeze aanmerking ter neerstellen: Men moet den Coreaanen de zoo uitgepluisde denkbeelden niet toerekenen. Men voegt 'er echter by, dat de Coreaansche Monniken het drinken zeer beminnen; en de onzen mede. Om dit klein verhaal te eindigen, men vind in Corea Kloosters met Geestelyke Dochters, geschooren als de Monniken, verplicht tot den ongehuwden staat, en aan een Regel of Wet onderworpen. Wat die van Jesso aangaat, men heeft 'er geen verhaal van hunnen Godsdienst te verwachten: En wat zouden wy van een Volk konnen melden, 't welk niet gezien is geweest, dan door Hollandsche MattroozenGa naar voetnoot(a), die alleen berichten ‘dat wanneer zy naby het vuur drinken, eenige druppelen water in verscheiden plaatsen van 't vuur, gelyk een soort van offerhande, uitstorten. |
|