Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 4
(1729)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 246]
| |
Inquisiteurs doen onder hen eveneens, en bewyzen dus wettelyk de noodige getuigenis over hunnen afkeer voor der Christenen Godsdienst. Wat het Volk aangaat, de Lyst van ieder Huisgezin word met het Zegel van deeze Amptenaaren verzegelt, en naar den Landvoogdt gezonden. Kaëmpfer voegt 'er by, dat dit gebruik geen plaats dan te Nagasaki, in 't gebied van Omuxa heeft, en in de Provincie van Bungo, alwaar het Christendom zich veel meer verspreid had dan elders. Ga naar margenoot+ Het vermoeden van de Inquisitie gaat noch verder. Alzoo de Japaneezen niet konden onkundig zyn, welk een vordering onlangs geleden het Christendom in China deed, zoo duchtten ze, dat onder voorwendzel van den Koophandel, de Chineezen die in Japan den Handel dryven, (of wel Christen Bezendelingen in Chineesche Kleederen) trachten mogten de Christen Godsdienst te herstellen.Ga naar voetnoot(a) Dit vermoeden deed nu de Chineezen handelen gelyk men de Hollandsche Kooplieden handelt, die door de Japaneezen te Desima in een soort van Gevankenisse worden gehouden, zonder dat het deeze Hollanderen gedoogt zy, (van wiens Christendom de Japaneezen niet onkundig zyn) eenig uitwendig teken van hunnen Godsdienst te geeven. De wantrouwende Japaneezen konden niet besluiten de Chineezen zachter te handelen; zy wierden opgesloten en bewaart eveneens gelyk de Hollanders. De Inquisitie doet naauw onderzoek over hunne Boeken, en 't is hen niet gedoogt die in Japan te verkoopen, dan na dat twee Opzienders, te weeten, een Geestelyke en een Waereldlyke van de Sekte der Siutos, die behoorlyk hebben onderzocht. Met deeze voorzorge zoo naaukeurig uitgevoert, is 't, dat de heerfchende Godsdienst zich tegen deeze die de zelve beschadigen zou konnen, verdeedigt.Ga naar voetnoot(b) Door het getal der Tempelen kan men oordeelen het vermogen van de Afgodery die zich in dit Ryk gevest heeft, als ook door dat van de Bedienaren die de zelve bedienen, nademaal men om en omtrent Miaco een getal van 3893.Ga naar voetnoot(c) TirasGa naar margenoot+ en 2127.Ga naar voetnoot(d) Mias telt; deeze laatsten worden door 9003. Neges bedient, 't welk een Orde van Waereldlyke Priesters is; behalven 6073. Jammabos: De Tiras worden door 37093, Priesters bedient. Het getal der Tempel- en Pagoden-Bedienden beloopt, volgens de gegeeven Lyst van Kaëmpfer, voor Miaco alleen op 52000. Personen. De Tempels zyn gemeenlyk op verhevene plaatsen gebouwt: Ten minsten moet men acht geeven van die op een zuiverenGa naar margenoot+ grondt en die van onreine plaatsen afgelegen is, te bouwen; deswegen zyn zy zorgvuldiger als de Christenen, die daar geen acht op geeven, nademaal gemeenelyk by ons de gewyde plaatsen van vuiligheden omringt zyn. By de aangenaamheit van de plaats en de genoegelykheit die een blymoedig gezicht verwekt, zodanig als men in verhevene plaatsen vind, moet men voegen, dat 'er altoos een Beek en een Bosje naby deeze Tempels gevonden word. De Priesters zeggen, dat de Goden een genoegelyk verblyf beminnen. Zy zouden 'er moeten byvoegen, dat zy die alzoo wel als hunne Goden beminnen, en dat dit zoo krachtig aan hun beroep verbonden is, dat men over al de Kerkelyke, zoo Waereldlyke als Geestelyke, beschuldigt, van de aangenaamste plaats en de zuiverste lucht tot hun verblyf te verkiezen. Wy voegen 'er de vryheit by van aan de tydelyke Goederen deel te neemen die zy verkrygen tot vergelding van die Goederen die zy geeven; en daar in bestaat hun geluk. In deeze Mias vind men niet altoos Afgoden. Wanneer men 'er heeft, zyn die op een Altaar in 't midden van den Tempel geplaatst. Voor den Afgod hangt een Kroon met welriekende kaarssen versiert. Om een Mia te bouwen, verkiest men de schoonste Denneboomen. Een vermakelyke en breede wandeldreef is den weg naar den Mia, en men komt in deeze wandeldreef door een schoon portaal, waar boven met groote en goude letteren de naam van den God geschreeven isGa naar voetnoot(e) aan wien deeze Mia is toegewyt. De wandeldreef geleid naar den Tempel, waar van het de eenvoudigheit reden van verwondering baart, nademaal die gemeenlyk niet dan in een slecht en zeer laag van hout getimmert Gebouw bestaat, en, om zoo te zeggen, in 't midden van Geboomte en Doornbosschen die het omringen, als gedompelt is. Wy hebben reeds gezegt, dat men in deezen Mia niet dan een Spiegel ziet, waar van zy het zinnebeeldt van de Godheit maaken, en wit gesneeden Papier, 't welk de zuiverheit des harten beteekent. De Deur en 't Portaal zyn mede met wit Papier versiert. Deeze die zyne Godsdienstigheit voor den Afgod afleg- | |
[pagina t.o. 247]
| |
137
TIEDEBAIK DIVINITÉ du JAPON. AMIDA DIVINITÉ du JAPON.
Autre representation d' AMIDA, et diverses manieres de se NOYER a son honneur.
| |
[pagina 247]
| |
gen wil, komt niet in zynen Tempel, hy onthoud 'er zich buiten, en als hy zyne geloften opdraagt, ziet hy in den Tempel van den Afgod door een getraaliet Venster. Rondom den Tempel vind men byna altoos een hout Stygerwerk, gelyk men by de Pagode van Tensio ziet. Kaëmpfer, of deeze die de Handschriften van dien Reiziger wegens Japan overgezet heeft, geeft de naam van Galery aan dit Stygerwerk. Het woordt Mia, waar van zich de Japaneezen dienen om hunne Tempels te noemen, beteekent het verblyf of de wooning der Camis, of onsterflyke Zielen: Maar door deezen naam verstaan zy't Gebouw van den Tempel alleenlyk. Wanneer men alle de aangehoorige deelen van den Tempel begrypt, noemt men die Jasiiro. De Zielen of Geesten die men 'er eert, en die men gemeenelyk met den naam van Camis noemt, voeren mede die van Sin en Fotoge. Dit nu geleid ons natuurlykerwyze tot de Beschryving der Goden van Japan. Wy verschuiven 't geen noch overig van de Tempels te zeggen valt, tot in 't Hoofdtstuk van deeze die de zelve bedienen. Ga naar margenoot+ De Kruiswegen en andere voornaame wegen zyn altoos met de tegenwoordigheit van eenigen Afgod vereert, 't zy dat zulks geschiede om eenige Godvruchtelyke beweegingen in 't gemoed van den Reiziger te verwekken, of alleen om de plaats te beschermen alwaar hy het gebied voert, en onder zyne bescherming verdeedigt. Men ziet mede diergelyke Goden by de Bruggen en omtrent de Tempels, Kapellen, en Kloosters geplaatst. Men verkoopt den Volke Printen en Afbeeldzels van Afgoden. De Printen zyn gemeenlyk op een bladt Papier, of op een half bladt gedrukt. Men plakt ze als Biljetten aan de Stads Poorten en openbaare Gebouwen, of aan Paalen op de hoeken van de Straaten en aan Bruggen: Maar de Voorbygangers zyn niet genoodzaakt zich voor deeze Beelden neder te werpen, noch te knielen. Gemeenlyk ziet men aan de Huisdeuren een Afbeeldzel van de Huis-Goden des Huisgezins.Ga naar voetnoot(a) Giwon is den Afgod die men zeer dikmaals in deeze Beelden ziet vertoont. Men noemt ook deezen Afgod God-Su-Ten-Oo, 't welk naar de letter Vorst des Hemels met een Osse-Hoofdt beteekent. De Japaneezen eigenen hem het vermogen toe, de Ziektens te geneezen, voornamentlyk de Kindere-Pokken, en andere toevallen des levens. Andere noch bygelooviger, of om beter te zeggen, buitenspooriger, verbeelden zich dat zy altoos welvarende zullen zyn, en geduurig zullen gelukkig wezen, byaldien de ingang van hun Huis met het byna gedrochtelyke Afbeeldzel van een Wilde van Jesso versiert zy, t'eenemaal met hair bedekt, en met een Sabel gewapent, die hy in beide de handen heeft en waar mede, zeggen zy, deeze Wilde den ingang tegen de Ziekten en ongevallen verdeedigt. Zomtyds word de Deur bewaard door een gedrochtelyk Hoofdt van eenigen Duivel of door het Afbeeldzel van een vreeschelyke Draak. Dit laatste gebruik word mede by de Chineezen in acht genomen. Dikmaals vergenoegt men zich mede een soort van Festoen rondom de Poort te plaatsen van zekere Boomtakken gevlochten, of ook wel van Leverkruidt: Somtyds zetten ze hunne Offarais boven den ingang van 't Huis: En dit alles is mogelyk afkomstig en komt overeen met de Amuletes der Alouden, en den Talisman der Arabiërs. Alle de Goden der Japaneezen wordenGa naar margenoot+ door een Reuze gestalte of gedrochtelyk verbeeldt, gezeten op den blom van de plant door de Kruidkenners Nymphaea genoemt, of Water-roos .... en die de Japaneezen Tarate noemen. Het afbeeldzel en de stant deezer Goden en hunnen zetel, zoo het geoorloft zy, dus van den blom te spreeken waarop men hen vertoont, is in 't algemeen de zelve gelyk by alle de Afgodendienaars der Indiën en aangrenzende Landen. De Afgoden zyn verguld, hun Hoofdt ziet men met straalen omringt, gelyk by ons de Heiligen, of met een Kroon, of met een Roozekrans, of met een soort van Myter, of een bonnet, of hoedt op der Chineeze wyze gedekt. Amida, die de Reizigers somtyds OmytoGa naar margenoot+ noemen, is de God die zorg voor de Zielen draagt, die haar bewaart en verlost van de straf die zy verdient hebben voor hunne zonden. Aan deezen Godt is 't dat de Godvruchtigen de Namanda voordraagen, een kort en vierig gebedt uit drie woorden bestaande, beteekenende:Ga naar voetnoot(b) Welgelukzalige Amida, behoud ons. Men ziet hem hier op een Altaar verbeeld,Ga naar voetnoot+ en op een Paerdt 't welk zeven Hoofden heeft, gezee- | |
[pagina 248]
| |
ten. Deeze zinnebeeldelyke Hoofden, verbeelden zeven duizend Leuwen, want ieder Hoofdt vertoont 'er een duizend-getal van. Amida heeft in de plaats van een menschen aangezicht, dat van een Hondt. In zyne handen houd hy een goude kring, waar in hy byt: men zou meenen dat dit een kring der Egiptenaren geleek die de tydt verbeeldt. Ten minsten vertoont dit alles dat deeze God een zinnebeeldt van den omloop der Eeuwen is, of liever en veellicht van de Eeuwigheit. Amida is, zoo als men hem in dit Afbeeldzel vertoontGa naar voetnoot+, met een zeer kostelyk kleedt bedekt, met paerlen en gesteentens versiert. Alhoewel deeze God in deeze Afbeelding niet dan de tweede zy, is hy nochtans deeze die eigentlyk meest het Opper-Wezen aantoont. Ongevoeglyk is 't dat men een zekeren Tiedebaik voor hem geplaatst heeft. Tiedebaik is een AfgodGa naar voetnoot(a) die de Hollandsche Gezanten te Osacca zagen. Deeze Afgod met goudt en gesteente bedekt, had een wild Zwyns Hoofdt, en dit hoofdt was met een goude kroon met gesteente bezet, versiert. Om hem eindelyk een gedrochtelyke gedaante te geeven: hy had vier armen, de eene voerde een septer; maar de handen van de drie andere hielden een ring, het hoofdt van een Draak en een blom. Men zag onder zyne voeten het afschuwelyk Afbeeldzel van een Gedrocht, 't welk men met reden wegens zyne mismaaktheit de Duivel noemen kon. In de Afbeelding die Tiedebaik, en Amida vertoont, ziet men hoe verscheidentlyk men hen aanbid, offert, en wierook aanbied. Ga naar margenoot+ Amida, de Beschermer der Zielen, en haaren Verlosser word op een onvergelykelyke waardiger wyze door zekere Godvruchtigen geëert, die zich zelven aan deezen Afgod opofferen, door zich voor hem te verdrinken. Men vind verschilligheden in deeze Godsdienstigheit, en waarom zou men 'er die niet in vinden? Een Godsdienstige die gelooft iet nieuws gevonden te hebben, verbeeld zich dat hy in 't vertoonen aan zynen God, zich veel aangenaamer zal maaken dan een andere Godvruchtige zynen mede yveraar. Het uitwerkzel van dit gevoelen doet zich merken in de woorden en gebaarden der GodsdienstelingenGa naar voetnoot(b) van alle Landen. De Verzamelaar der Gezant schappen naar Japan, zegt ons, dat onder voorwendzel van Godvruchtigheit, de wanhoop, de ongeneeslyke quaalen en de behoestigheden, de Japaneezen zoo vervoeren, dat zy ter eere van dezen God Amida in 't water springen.Ga naar voetnoot†Ga naar margenoot+ Hoe 't ook zy, de gemeenste manier van zich te verdrinken, bestaat van zich in een klein en bequaam vaartuig te begeeven, gemeenlyk verguld en met zyde vlaggen versiert, alwaar men zich steenen aan de beenen, om 't midden van 't lichaam en den hals, vast bind: maar voor deeze opoffering danst en springt men op 't geluid der Gongoms en andere speeltuigen. Daar na werpt men zich met het hoofdt duikende in de Revier. Deeze Menschen worden in den doodt verzelt van een grooten stoet van Vrienden, Bloedverwanten en Bonzes. De opoffering word van een samenspraak van twee dagen tusschen de Godvruchtigen en zyn God voorgegaan: Wy zullen 'er in 't voorbygaan dit op aanmerken, dat de aloude Duitsen Godvruchtelingen hadden, die men op de zelfde wyze ter eere van een hunner Godheden verdronk. Eenige van deeze Japaneesche Buitenspoorelingen, bereiden zich een weinig gemakkelyker tot de opoffering die hen naar het Paradys van Amida geleiden moet.Ga naar voetnoot(c) Een van hun maakt lange redenvoeringen, geduurende eenige dagen over de verachting van 't leven en de goederen deezer Waereld, om andere door kracht van zyne vermaaning in te wikkelen van zich gelyk hy op te offeren. Op den laatsten dag van deeze voorbereiding, vermaant deeze die als Prediker gedient heeft, zyne medegezellen andermaal. Zy gaan dan gezamentlyk naar het vaartuig. Men drinkt 'er, men vermaakt 'er zich, en men werpt zich vervolgens in de Zee of in de Revier, verzorgt met het behulp van steenen, die te spoediger naar hun Paradys geleiden. Andere maaken een gat in den bodem van hun vaartuig, en zinken op deeze wyze te gronde. 't Geen wy hier van de opoffering aan Amida zeggen, wordGa naar voetnoot(d) door anderen aan den God Canon, Quanon of Quanwon toegeëigent. Waarschynlyk is 't, dat deeze twee Godheden niet dan een eenige uitmaaken. Men brengt zich noch op een andere | |
[pagina t.o. 249]
| |
138
PAGODE de CANON. CANON DIVINITÉ du JAPON.
Autre REPRESENTATION de CANON.
XANTAI DIVINITÉ du JAPON. | |
[pagina 249]
| |
wyze om hals, om het Paradys van Amida waardig te worden. Men sluit zich in een naauwe Grot, op de wyze als een Graf gemaakt. Naaulyks kan men 'er in zitten. Men metzelt die toe, zonder 'er eenige andere opening in te laaten dan een zeer klein luchtgat. In deeze Grot roept de Martelaar van Amida hem, onophoudelyk, tot zynen dood toe, aan. Het Bygeloof wyt hem Kapellen toe, en Vernuftelingen Gedichten en Grafschriften. Men is deeze uitvoering aan de onsterflykheit van de Ziel verschuldigt, 't welk het Budsdoïsmus leert, aan de gelukzaligheit van een Paradys, 't welk het stelt, en aan de vergeldingen die men van Amida verwachten moet, wanneer men deugdzaam en Godsdienstiglyk heeft geleeft. 't Is op diergelyke gronden dat de beruchte Cato van Utica en eenige Aloude Grieken niet schroomden zich zelven te dooden. Ga naar margenoot+ Men vind in de Beschryving die de Sektarissen van Amida doen, een bewys, dat hy het Opper-Wezen is. Hy is,Ga naar voetnoot(a) zeggen ze, een onzichtbaare Zelfstandigheit, zonder gedaante, zonder toevalligheit, van allerlei Hoofdtstoffen afgescheiden, die voor de Natuur bestond, en die de oorsprong van alles goeds is. Hy heeft geen begin noch einde; hy heeft het Heelal geschapen, en is onafmeetelyk en oneindig. Zy voegen 'er by, dat hy het Heelal zonder moeite en zorg bestiert: 't Zy dat men dit van een Orde verstaan wil die het Opper-Wezen zedert den beginne heeft ingestelt, uit welkers kracht alles dusdanig is geschikt, dat de Natuur onverzuimelyk den loop deezer algemeene regelen volgt; of dat zy enkelyk zeggen willen, dat de Voorzienigheit Gods zonder moeite bestiert 't welk door hem geschapen zy. Hoe 't ook zyn mag, indien zy zeggen dat Amida 't Heelal bestiert, staan zy dan zyne Voorzienigheit toe. Laat ons noch een woordt van Amida bybrengen.Ga naar voetnoot(b) Op eenige plaatsen verbeeldt men hem onder het Afbeeldzel van een naakte Jongeling, of onder een Vrouwen Aangezicht met doorgestookene Ooren, op andere verbeeld men hem met drie Hoofden, gedekt met Bonnetten gelyk Kalot-Hoedjes nevens zoo veel slippen, die zich over de Schouders samenvoegen. Behalven de Tempels en Altaaren, die men hem door gansch Japan oprecht, heeft men hem ook Kloosters toegewyt, alwaar de Monniken en Geestelyke Vrouwen leeven, aan wien de ongehuwde staat onder doodstraffe geboden is. CanonGa naar voetnoot(c), in eenige Berichten de ZoonGa naar margenoot+ van Amida genoemt, gebied over de Wateren en Visschen. Hy is de Schepper van de Zon en Maan. Deeze Afgod heeft gelyk zyn Vader Amida, vier Armen, en word verbeeldGa naar voetnoot† als door een Visch tot aan den middel toe ingeslikt: Hy is met Bloemen bekranst. Drie van zyne Handen vatten de Septer, Blom, en Ring; de andere is gesloten met een opgeheven Arm. Tegen over hem ziet men het Godsdienstig Afbeeldzel van een eerbiedig Mensch, wiens halve Lichaam in een Schulp verborgen is. Verder en op een Altaar vertoonen zich vier Afbeeldzels, hebbende ieder als biddende de handen te zamen gevoegt. Uit hunne dus te samen gevoegde handen vloeyen Fonteinen voort. In een Tempel van Osacca is 't dat men de God Canon en de vyf beschreeven Afgoden ziet. Dit Gebouw verschilt niet in Bouworde met de Beschryving die Kaëmpfer ons van de Mias heeft gedaan. Het heeft drie Verdiepingen, men klimt 'er met een hooge trap op; de Vensters zyn 'er ten dienst van de Godvruchtelingen betraliet, die slechts na binnen zien mogen, wanneer ze hunne Gebeden en Geloften den God voordraagen. De Muuren zyn met Afgoden versiert, en deeze Tempel, in een ruimen omtrek ingesloten, heeft een zeer vermaakelyk Bosje. Somtyds word deeze Canon met zeven Hoofden op de Borst verbeeld, en met dertig Armen alle met Pylen gewapent. Op deeze wyze is 't dat men hem in den Tempel van duizend Afgoden ziet. Xantai is een der onlangs ingevoerdeGa naar margenoot+ Goden. 't Is de Keizer Nobunanga, die zich zelf geduurende zyn leven vergood heeft. Daar zyn veele voorbeelden van een diergelyke buitenspoorigheit by de Alouden, zulks men die van deezen Japaneeschen Keizer zonder bezwaarnis wel gelooven kan: Maar, zoo men nochtans de Historie der Kerke van Ja- | |
[pagina 250]
| |
Ga naar margenoot+ pan gelooven mag,Ga naar voetnoot(a) was deeze nieuwe God zoo overtuigt dat de Christen Godsdienst de beste is, dat hy niet dan met veel verontwaardiging van de Godheden zyns Ryks sprak. Waarschynlyk was de meening van den Monarch om de vrees en eerbied van zyn Volk te doen vermeerderen, en om hen te verplichten hem ten dien einde te geeven 't geen hy wel gevoelde dat de sterffelykheit hem niet gedoogde zich toe te eigenen. Nobunanga besloot dan zich tot een God te maaken, en zich een prachtige Tempel op een Heuvel te bouwen: Om 'er alle Godsdienstigheit van zyn Volk te lokken, liet hy 'er de befaamdste Afgoden van zyn Ryk overbrengen: Maar hy plaatste zich zelf op een verheven voetstal boven alle deeze Afgoden, en liet een Edikt uitgaan, waar door hy verbood geen andere Godheit dan de zyne aan te bidden. Hy noemde zich in dit Edikt, de Heer van 't Heelal, de Schepper van de Natuur en de eenige God die men erkennen moest. Dit Edikt wierd door een ander gevolgt, 't welk belastte de dag van zyne geboorte te vieren door den Geestelyken Dienst van zynen Afgod; verklaarende dat alle die het aanbaden, en arm waren, ryk en vermogende worden zouden; dat de Zieken hunne gezondheit zouden verwerven, de stervende het leven enz. Deeze beloften gingen verzelt met bedrygingen en straffe tegen deeze die wederstreefden. De schrik door bedryging bekroopen, trok eerlang een oneindig getal Godvruchtigen tot hem, en deeze nieuwe God zag zich zonder wederstreeving door zyne Onderdanen gehoorzaamt, beevende voor zyne beveelen. Zyn Zoon bewees hem het allereerst de Geestelyke Hulde: Het Hof en alle de Edelen volgden hem. De Plechtigheit geschiedde voor den Afgod, zoo als men die hier ziet. Eenige tydt daar na werd deeze nieuwe God door Onderdanen bestreden die hem de doodt gezwooren hadden, en werd door 't vuur in zyn Paleis verteert. Ga naar margenoot+ Men ziet heir mede TorangaGa naar voetnoot+ en zyne Pagode. Deeze Krygsman van Japan was eertyds een Jager geweest. Hy quam tot het Ryk in de eerste tyden van den Staat, en zyne verdiensten leiden hem vervolgens tot den rang der Camis op, en zoo vervolgens tot de Vergoding. Hy verloste Japan van een Tiran die dit Ryk verwoestte. Deeze Tiran had agt Koningen onder zyn gebied, overzulks geloofde men hem met agt gewapende Armen te moeten verbeelden. Toranga bestreed hen alleen met een Byl, en geduurende den stryd vertrad hy onder zyne voeten een vervaarlyke Slang, die in Japan mogelyk, gelyk by ons, een Zinnebeeldt is. Zyne Mia, is zodanig als men die in de Provincie of het Koningryk van Vacata ziet, en heeft dit aanmerklyke, dat vier vergulde Ossen de vier hoeken van het Dak versieren, 't welk van alle zyden uitloopende is, volgens het gebruik ten opzicht van alle de Mias in acht genomen. Voor 't overige is de Muur van deezen Mia met Afbeeldzels der Aloude Camis, of Japaneesche Halve-Goden versiert, en de Mia gelyk alle de anderen gebouwt. Naby deezen Tempel ontmoet men veele Armen en Bedelaars, die zingende Lofzangen deezer Helden, Aalmoezen verzoeken. Een zinnebeeldelyke Stier heeft zyne PagodeGa naar margenoot+ te Miaco. De Stier, gelyk men die hier op een breed en vierkant Autaar ziet,Ga naar voetnoot† is van louter goudt. Hy draagt een zeer kostelyke Halssnoer om den Hals: Maar dit is het voorwerp van onze opmerking niet. 't Is het Ei 't welk hy met zyne hoorens stoot, houdende het met zyne twee voeten. De Stier staat op een stuk van een Rots, en 't Ei is in een Water in een holle Rotsteen beslooten. Het Ei verbeeldt de Chaos of Beyert, en zie hoe de Geleerden van Japan dit Zinnebeeldt verklaaren.Ga naar voetnoot(b) De gansche Waereldt was ten tyde van den Chaos in dat Ei beslooten 't welk op 't oppervlak der Wateren dreef. De Maan, trok door de kracht van haar licht en door haare invloeyingen, uit den grondt deezer Wateren een Aardsche Stof, die zich allengskens in een Rots veranderde, en dit was 't waar op het Ei rustte. De Stier dit Ei vindende, stiet het met zyne hoornen aanstukken, en uit deezen Eierdop quam de Waereldt voort. De Adem van den Stier veroorzaakte den Mensch. Men zou een gedeelte van dit verdichtzel vergelyken konnen met de waarheit, zeg- | |
[pagina t.o. 250]
| |
139
TORANGA DIVINITÉ du JAPON. La PAGODE de TORANGA.
PRÉDICATEUR Japonois.
| |
[pagina t.o. 251]
| |
140
La DIVINITÉ SUPREME qui a CREË le monde suivant les Japonois XACA autre DIVINITÉ du JAPON.
La PAGODE des SINGES.
| |
[pagina 251]
| |
gende dat een veschooven Overlevering het denkbeeldt van de Schepping van 't Heelal by de Japaneezen bewaart heeft, en dat zy, in vervolg van tydt door de dubbelzinnigheit van een der naamen van den Stier bedrogen, die, ïn de Hebreeuwsch Taal mede aan God gegeeven word, aan dit Dier de Schepping van 't Heelal door 't Opper-Wezen hebben overgebragt. Wat het Ei aangaat, de Egiptenaren, en na hun de Indianen, hebben het voor het zinnebeeldt van 't Heelal genomen. De eersten, om de Schepping te verbeelden, vertoonden een Ei, ter halverwegen voortkomende uit den mondt van God, en de andere vertellen, dat God, door het middel van een Blaaspyp, een Ei middelmatig in zyne geboorte blies: Maar 't welk zich eerlang zodanig krachtig uitbreidde, dat het de Waereldt wierd die wy nu beschouwen. Dit is al 't geen men het aanmerkelykste en voornaamste over deeze Stoffe zeggen kan, die van zoo veel ongerymtheden aanneemelyk is, als men die in de handen der Afgodische Volkeren beschouwt. Ga naar margenoot+ Zie hier een ander Zinnebeeldt van de Schepping;Ga naar voetnoot(a) Dit is de Schepper van 't Heelal, op twaalf Kussens, volgens der Japaneezen manier gezeeten, en boven op den Stam van een grooten Boom die op den rug van den Schildpadt rustGa naar voetnoot†. Deeze Schildpadt word mede te Miaco gezien. Men vertoont die op 't Oppervlak van een Water in een Vyver beslooten wier Boorden zeven voeten boven de Aarde verheven zyn. De Schepper is zwart gelyk een Moor. Hy heeft op 't Hoofdt een Kroon waar uit een lange spits voortkomt: Zyne Borst is t'eenemaal ontbloot; zyne Hairen zyn gekroest gelyk die der Negers. Hy heeft vier Armen. Een Ring in de eene handt, een Septer in de andere, een Blom in de derde, en in de vierde een Vaas waar uit eenig Water stort, moeten beteekenende dingen zyn. Dit alles is vergult, zelf de de Stam waarop de God gezeeten is. De Kleedagie van den Afgod is met Gesteente bedekt. 't Is, zeggen de Japaneesche Godgeleerden, dat God de Schepper, uit den Stam van den Boom die op den rug van de Schildpadt rust, de allereerste Stoffe der dingen trok. Een vervaarlyke Slang slingert zich tweewerf rondom deezen Stam. Twee Duivels, of liever gezegt, twee Gedrochtelyke Afbeeldzels, waar van het eene een Hondekop heeft, en 't ander met Hartshoorens gekroont is, houden de Slang by 't Hoofdt; twee Koningen van Japan en een Sin, te weeten, een Heldt, of Halve-God, houden de Staart van dit Dier. De twee Duivels, gezwooren Vyanden van den Schepper, wilden de Schepping van 't Heelal wederstreeven. De Japaneezen, overtuigt van de booze wil deezer vervloekte Wezens, offeren hun, om te beletten dat zy de Aardvruchten niet beschadigen. De twee Koningen, waar van de eene vier Aangezichten heeft en de Sin, die by hen is, quamen gezamentlyk overeen met het quaadt voorneemen deezer twee Duivelen. Men zegt ons dat de vier Aangezichten van een deezer Koningen de vier duizend jaaren beteekenen die hy geleeft heeft. Uit den grond der Wateren, waar op de Schildpadt als onbeweeglyk rust, komt halverwegen de Zon voort, onder de gedaante van een Man, redelyk gebaardt, en die van middelbaaren ouderdom te wezen schynt. De Zon is gekleed, zodanig men in de Afbeelding zien kan, en met straalen bekroont. Met de rechter handt schynt zy de Schildpadt aan te porren, en met de linker houd zy eenige prikkels. Indien de Japaneesche Leeraars zinspeelingen wisten te maaken, welk een ryke Stof verschafte hen niet een zoo wel gestoffeerden Godsdienst, zoo doorstaalende van Zinnebeelden, Voorbeelden en Afbeeldzels? Zekerlyk moest die een verwonderlyke waarheit van Leerredenen voortbrengen. Wy konnen 'er van oordeelen door 't geen in andere Landen voorvalt. Zou men wel gelooven dat men voor deGa naar margenoot+ AapenGa naar voetnoot(b) een Godsdienst oeffent en datze Pagoden hebben? Zonder twyffel is 'er niet min zinspeeling in, dan in het voorgaande onderwerp. In 't midden van deeze Pagode ziet men een Aap op een Voetstal geplaatst, en zulks op een Autaar breed genoeg om deezen Voetstal te draagen; insgelyks de Afgod van den Aap, de Offerhande der Godvruchtigen, en een kopere Schotel of Bekken waar op de Bonze slaat die men naby het Autaar ziet. Het geluid van 't | |
[pagina 252]
| |
Bekken dient om de Godsdienstigheit van 't Volk op te wekken en tot de Geestelyke Huldiging te noodigen. Onder de Gewelven in de Muuren van de Pagode uitgewerkt, vind men Aapen van allerlei slag en verscheiden gestalte, en verder in de Muuren verscheiden Voetstallen, gelykende naar deeze die op 't Autaar is, en op ieder een Aap rustende. Tegenover deeze Voetstallen ziet men andere Aapen, en voor hen de Ofterhanden die zy van de Godvruchtelingen verwurven hebben. Laat ons in 't voorby gaan zeggen, dat de Aapen-Dienst reeds plaats by de Aloude Babiloniers had, en zelfs by de Indianen; getuige zy de Aap Hanuman. Ook is 't waar dat men deeze Volkeren eenig recht bewyzen moet. Alle deeze aangebeden Dieren waren eertyds, en zyn noch Zinnebeelden. Men merkte hen dikmaals aan als aan eenigen God toegewyt, en onder dit voorwendzel wierd hun een gedeelte van den Dienst aan deezen God verschuldigt, toegevoegt. De schynheiligheit is de overdaadt zoo gewoon, dat ze altoos beducht zy te kort te komen, en 't is overzulks dat de vreesachtige Godvruchtigen van 't vergode voorwerp tot zyne omzwachteling overgaan, en van zyn omzwachteld Kleedt tot noch verachtelyker dingen, mits dat ze zelf maar van ter zyden aan 't voorwerp gehoorig zyn. Noch moeten we iet wegens 't aanbidden der Aapen in Japan zeggen. Iet is 'er 't welk hen een weinig verontschuldigt die deel aan deezen Dienst hebben. Dit is het gevoelen dat zy hebben, dat de lichaamen deezer Dieren, zoo gelykende naar de Menschen, in hun de Menschelyke Zielen ontfangen, zelfs die der Grooten en Prinsen van den Staat. By dit kan men de liefdadigheit vergelyken die menGa naar voetnoot(a) aan zekere Monnikken van Camsana in Japan toeëigent. Naby hun Klooster is een Heuvel bewosschen met een aangenaam Bosch, alwaar zy allerlei Dieren aanqueeken. De Monniken verzorgen hun dagelyks van Spyze. Deeze die met hun onderhoud belast is, roept hen door 't geluid van een klein Klokje en zend hen insgelyks weder weg, nadat zy verzadigt zyn. Deeze Dieren, zeggen de Bonzes, huisvesten in hun de Zielen van groote Mannen, en Helden. Onder dit te leezen konnen we ons niet de gedachten afweeren van te denken aan dat groot getal Dieren door CirceGa naar voetnoot(b) betovert of herschept, die een groot versierzel van haar Hof uitmaakten. Alle deeze Dieren hadden te vooren als Menschen geleeft. Maar, mogelyk zal de Lezer zeggen, welk een overeenkomst hebben deeze Dieren met deezen die de Bonzes voeden? Indien het Hert geene hulde van GodsdienstigenGa naar margenoot+ in Japan ontfangt, ten minsten word het zoo zeer geachtGa naar voetnoot(c), dat het geensins gedoogt is naar zyn leven te trachten. Men ziet hen, zegt P. Froës, alzoo gemeen langs de Straaten van Japan, als de Honden in die van Spanje. Nochtans durft niemandt deeze Herten eenig leed doen, en zoo men by geval aan een van de zelve quaad deed, zoude het veel geldt kosten, zelfs mogelyk het leven. Indien het Hert door een ontsangen slag te sterven quam, zoude men de geheele straat alwaar het ge storven was, verwoesten, en zelf de goederen der Bewooners van de straat verbeurt verklaaren. Deeze hoogachting gelykt wel naar deeze die men in Siam en Pegu voor de Olifanten heeft, voornamentlyk de witte Olifanten. Wy erinneren ons in 't voorby gaan, eenige zwakheden van zekere Volkeren voor eenige Dieren waar aan zy voorrechten, eenige aan de Oyevaars, andere aan Ganzen, Leeuwen en Honden geeven. Het zoude erg genoeg zyn, zoo wy onderzochten de dwaasheden waar toe deeze genegentheit eenige byzonderlyk, zelfs onder de Christenen, verleid. De achting die de Japaneezen voor deGa naar margenoot+ Honden hebben, is wel van 't hedendaagsche. De Keizer, die ten tyde van Kaëmpfer regeerdeGa naar voetnoot(d) droeg 'er zoo een teedere geneegentheit voor, dat 'er, zoo ons deeze Reiziger verzeekert, wel meer sedert zyne regeering gezien wierden, dan in geen ander Landt. Hy begeerde dat ieder Straat het onderhoud van een zeker getal Honden bezorgde. Zy hebben in deeze Straaten hunne Nesten, en men draagt zorg voor hen zoo zy ziek worden. Men begraaft hen eerlyker wyze, gestorven zynde, op het Gebergte en op Heuvelen, bestemde plaatsen ter begraaving van Menschen. Hoofdt-straffe staat 'er op voor den geenen die deeze Beesten dooden of alleen leed doen, | |
[pagina t.o. 253]
| |
142
A. KIRIN des Chinois. B. KIRIN des Japonois. TATS DRAGONS des Chinois et des Japonois.
BANIERES Imperiales, et MARQUES d' honneur qué l'EMPEREUR accorde aux GRANS. Voi. p. 317.
A. FOO ou PHOENIX des Chinois. B. FOO ou PHOENIX des Japonois. d'apres les originaux de Japon. | |
[pagina 253]
| |
en niemandt dan hunne Meesters is bevoegt van hun te kastyden. Deeze opmerking is men aan 't Hemels Teken schuldig, 't welk by de Japaneezen de naam van den Hondt voert, en onder 't welk de Monarch van Japan gebooren was. De Historie zou ons moeten onderrechten, of de achting van den Keizer Augustus voor den Ram mede niet eenige betrekking op het Teken van den Zodiak heeft gehad, 't welk men by ons den Ram noemt. Hoe 't ook zyn mag, een Japanees, die wegens het voorrecht den Honden toegestaan, verplicht was een deezer Dieren op een Berg te gaan begraaven, wierd op een aardige wyze door deeze die hem verzelde in dien belachelyken plicht getroost. ‘Vertroost u, sprak hem zyn geleider, en dank de Goden overzulks de Keizer niet onder het Teken van 't PaerdtGa naar voetnoot(a) gebooren is: De last zou veel zwaarder zyn geweest dan deeze die wy nu draagen.’ Ga naar margenoot+ In dit alles is 'er een tegenstrydt in 't Bygeloof. Waar gebeurt dit niet? Wy zullen 'er een eenig voorbeeldt met de eigen woorden van P. Lodewyk Froës van aanhaalen.Ga naar voetnoot(b) Naby een Pagode is 'er een Beek zoo overvloedig in Visch, dat ze elkander naar de Boorden van 't Water dringen. Zy zyn het leven aan de bygelovige vrees der Bonzes en Godvruchtigen verschuldigt. Deeze Bonzes zyn beducht Melaatsch te worden, indien zy te raade wierden naar 't leven van de zelven te trachten. 't Is, zeggen ze een verfoeielyke misdaadt om 'er van te eeten; want zy geheiligt zyn. Zodanig zyn de inbeeldingen der Bonzes, die van deeze Visschen zelf niet eeten: Maar, voegt 'er P. Froës by, de Bonzes en andere Godsdienstigen vreezen niet en zyn niet beducht Moordenaars, onrechtvaardigen en overheerders van eens anders Goederen te worden. Ga naar margenoot+ Nu leid ons de orde van dat geen te spreeken 't welk Kaëmpfer de GedrochtenGa naar voetnoot(c) van Japan noemt: De Plaatsnyder heeft 'er vier van de voornaamste verkoorenGa naar voetnoot+. De Kirin in 't eerste Afbeeldzel is een Dier van een ongemeene goedheit en heiligheit. Het vertoont zich ook niet dan wanneer een zeker Gesternte verschynt, en op de geboorte van eenigen Sesin. De Japaneezen geeven den naam van Sesin aan Mannen van verdienste die byzonderlyk is, en die zich door Rykdommen die zy aan andere Menschen bezorgt hebben, en door de kennis der verhevenste verborgenheden onderscheiden. De eerste Kirin die men hier ziet, is deeze der Chineezen: De tweede, die der Japaneezen. De Tats is de Draak. Hy onthoud zich, zeggen ze, op den grondt van de Zee. De Draak van Japan heeft drie klaauwen, en die van China vyf. De Tats-Macki is een andere Draak, die, volgens der Japaneezen meening, de Trombes of Water-Hoozen veroorzaakt, telkens als hy uit het Water komt om zich in de Lucht te vermaaken. De Foo is de Fenix der Alouden. De eerste Foo is die der Chineezen en de andere van de Japaneezen. Deeze Foo vertoont zich gelyk de Kirin niet dan op de geboorte van een Sekin of om de Voorlooper van eenige andere ongemeene gebeurtenis te zyn. De Draak word in des Vorsten WapenenGa naar margenoot+ verbeeldt, en in alles 't welk tot zynen Dienst behoort, houdende in de klaauwen van zyn rechter Poot een Paerl of eenig ander waardig Juweel. Wy moeten in 't voorbygaan aanmerken, dat dit verdicht Dier by de Alouden het Zinnebeeldt van dapperheit en voorzichtigheit was. De Atheners vertoonden by Minerva een Draak. Men schilderde of hieuw hem uit aan den ingang der Tempelen en Plaatsen alwaar de Orakelen verleent wierden. Somtyds schilderden hem de Japaneezen met handen en onder andere gedaantens die vreemder en gedrochtelyker zyn. ZodanigGa naar voetnoot(d) was deeze die zyn verblyf naby een zeker Meer hield, en die een gedrochtelyke Waterslang doodde, om dat hy de Bewooners van 't Landt plaagde. Men wydde een Tempel aan deezen weldoenden Draak toe. Jemma-O,Ga naar voetnoot(e) de Rechter, of beter gezegtGa naar margenoot+ volstrekter Monarch de Helle, heeft zyne Pagode buiten Miaco in een zeer vermaakelyk Bosch; om 'er van te oordeelen | |
[pagina 254]
| |
volgens de Beschryving die P. Froës van 't zelve doet. In dit BoschGa naar voetnoot(a) is een Klooster alwaar de weinig begoede Edelen en die met veel Kinderen bezwaart zyn, de Kinderen brengen, die zy niet eerlyk genoeg konnen opvoeden, gelyk somtyds mede by ons gebeurt.Ga naar voetnoot(b) Men ziet 'er ook de Pagode van deezen Helschen Rechter, die de Hollandsche t'zamensteller de Koning der Duivelen noemt. Wederzyds is hy van twee Grooten verzelt, en hem aangaande, hy is alzoo afschouwelyk als zyn Ampt, en het verblyf van zyn bestier verdient. Een deezer Duivelen schryft de misdaaden der Menschen in een Boek, de andere leest die, of liever stelt die den Schryver voor. De Muuren zyn versiert met verschrikkelyke Afbeeldzels van straffen en kastydingen die de Godloozen in de Helle lyden. De Pagode word ongemeen veelvuldig bezocht. Een ieder brengt 'er zyn Ofterhanden en Geldt, om zich de straf van een zoo ontzachelyk Rechter vry te koopen. Ga naar margenoot+ Dai-BothGa naar voetnoot(c) of Dai-But, is een der voornaamste Godheden van dit Ryk. Zyn naam zou men door deeze woorden, de groote God, of groote Godheit vertaalen konnen. Het zou wel konnen zyn dat hy de zelfde als Amida was, en het Opper-Wezen, door zekere byzondere eigenschappen aangemerkt. Mogelyk is hy de Budhu, die zynen naam aan de Budsdos geeft. Hoe 't ook zy, men ziet hem te Miaco in een aanmerklyke Pagode. Hier is 't alwaar wy teffens zien zullen, hoe veele Reizigers, die alle voorgeeven gezien en onderzocht te hebben 't geen zy uit verre afgelegene Landen berichten, daar op afgerecht zyn in 't achtgeeven van de zelfde voorwerpen op een onderlinge verschillende wyze, en in 't vervolgens aan den Lezer uit te venten, alles 't geen zy gezien hebben, als ontwyffelbaare dingen te zyn. Dus moet hy nooit vergeeten, dat wanneer een Reiziger hem verhaalen zal van 't geen in China en Japan is voorgevallen, hy geduurig iet nieuws hebben zal, 't welk hem telkens in een Historisch Pyrrhonismus of twyffelachtigheit zal konnen doen vallen: Maar het zal gansch anders moeten zyn met het geen de Reiziger hem van Vrankryk of Duitslandt zeggen zal, nademaal de onkunde of het-gezwets van deezen Reiziger te blykbaar zoude zyn. Waarlyk zoo de Reizigers, om zoo te zeggen uit een andere Waereldt gekomen, en in Japan aangezien als of zy andere Wezens waren, zich in staat vinden alle de Tempels en Afgoden van Miaco, de Diensten en Godsdiensten van een bestendig Ryk, na aldaar alleen een maand of twee geweest te hebben, te beschryven; zouden zy de zelfde bequaamheit te Parys wel hebben na een veel langer verblyf? En zouden zy met alle de noodige versierselen, de zeden en Godsdienst der Fransen, de Paleizen, Gebouwen, gezichten, den aart en het karakter van den Landaart, alle de Hoofdkerken, Versaljes, Marli enz. konnen beschryven? Dit alles is niet uitvoerlyk dan in Japan en in andere verre afgelegene Landen, van waar niemandt ons onze Reizigers komt tegen te spreeken. Na deeze buitenreden, die mogelyk niet onnoodig zal geoordeelt worden, moet men zien 't geen twee geachte Berichten ons van den Tempel des Afgods Dai-bot vertellen.Ga naar voetnoot(d) Voor datGa naar margenoot+ men in dien Tempel komt, gaat men door een soort van portaalGa naar voetnoot+, waar van aan weerzyde zich opdoen, twee gedrochtelyke Afbeeldzels met veele armen, gewapent met pylen, pooken en andere beschadigende wapenen. Deeze twee Gedrochten schynen gereed om elkander te bestryden. Uit dit portaal komt men in een groote vierkante plaats, door een galery van allerwegen besloten. Deeze galery word onderschraagt door pilaaren van gehouwen steenGa naar voetnoot(e). Na dat men deeze plaats over is gegaan, komt men in een ander portaal, met twee groote steene Leeuwen versiert; daarGa naar voetnoot(f) door is 't dat men aanstonds in de Pagode komt, in welkers midden de Afgod Dai-both is, gezeten op de Orientaalsche wyze op een tafel van een Autaar weinig van den grondt verheeven. Deeze Afgod, schoon gezeten, gelyk ons word gezegt, dat eertyds den beruchten Olympischen Jupiter was, is van een bovenmaatige hoogte, en raakende het gewelf van den Tempel. De gestalte van | |
[pagina t.o. 254]
| |
142
La PAGODE du TAUREAU. La PAGODE de DAYBOT.
DAYBOT Divinité Japonoise.
| |
[pagina 255]
| |
Jupiter wierd gebillykt door de zinspeeling die men 'er in zocht. Dit beteekende, zoo een Aloude heeft gezegt, dat het vermogen van dien God bestendig was. Mogelyk dat de Japaneezen en Indianen zich een diergelyk denkbeeldt voorgestelt hebben. De Colossus van Dai-bot is van hout: maar dit hout met kalk bepleistert, is met verguld koper bekleed. De Afgod heeft een Vrouwen boezem en aangezichtGa naar voetnoot†, en zwarte gekroesde hairen gelyk de Negers. Men kan oordeelen van welk een groote gedaante dit Colossus-beeldt, door zyne handen is, wier grootte die van een middelmaatige mans gestalte overtreft. Van allerwegen is hy rondom met een grooten kring van vergulde straalen versiert, waar in men veel Afbeeldzels ziet die andere Camis of Halve-Goden van Japan verbeelden. Ter rechter en linker zyde van den Dai-bot ziet men noch andere staan en gelyk de Heiligen van 't Christendom met straalen bekroont. Onder de tafel van 't Autaar waar op den Afgod gezeeten is, zyn veele brandende Lampen. De Beschryving van deezen Tempel door KaëmpferGa naar voetnoot(a) is met die van den t'zamensteller der Gezantschappen genoeg verschillende. Voor het Hof of de Voorplaats van den Tempel, zegt de Duitscher, is 'er een kleine hoogte, waar op een Steene Gedenkstuk staat, en waaraan de Japaneezen den naam van 't Graf der Ooren gegeeven hebben. Teiko, een der Aloude Helden van Japan, nadat hem beide de Ooren in den Oorlog van Jesso waren afgesneeden, liet die op deezen Heuvel begraaven. Het Voorhof van den Tempel, 't welk mede op een hoogte is, word door een Muur van zeer groote gehouwen Steenen omringt. Wat aangaat de Galery die de plaats van binnen de Muur bepaalt, die is ter zyde, naar den Tempel ziende, open, en van alle zyden op een dubbele Rei van Pilaaren rustende, rood geschildert en die vier honder in getal zyn. Een trap van acht treeden geleid naar een Portaal met tweeGa naar voetnoot(b) Reuzen Afbeeldzels versiert, die drygen te zullen stryden. Kaëmpfer voegt 'er by, dat deeze Afgoden byna zwart zyn of ten minsten ongemeen donker roodt; dat ze naakt zyn, behalven omtrent den middel omwonden met een linnen Gordel of een soort van loshangende Sluyer, en dat hun gezicht naar dat van een Leeuw gelykt. Deeze ter linker zyde in 't inkomen, heeft een openstaande muil, en een van zyne armen uitgestrekt; de andere ter rechter heeft die gesloten, en houd een lange Stok in een van zyne handen die hy schynt dicht aan 't Lichaam te sluiten, en zodanig dat de Stok en 't Lichaam halverwege achterwaarts getrokken schynen. Deeze gestalte, die niet zeer noodig is den Lezer te verklaaren, is het zinnebeeldt van de twee groote beginzelen der Natuur, die men werkelyk en lydelyk noemt. Dit is ten minsten de verklaring die 'er de Japaneezen van geeven. Uit dit Portaal komt men in een zeer aangenaame plaats van wederzyde met zestien steene Pilaaren versiert, waar aan men by zekere plechtelyke gelegentheden veele brandende Lampen hangt. Men ziet in deeze plaats een groot Bekken, alwaar die geenen die 'er uit Godsdienstigheit komen, niet verzuimen zich in te wasschen. Wat de Tempel van Dai-Both zelf aangaat, hy word door ongemeene dikke houte Pilaren onderschraagt, zonder de minste blyk van Bouw-orde, en arbeid, meest uit een enkele Boomstam bestaande, en de overige uit veele Stammen dicht byeen gevoegt. Het gansche Timmerwerk van 't Gebouw is doorgaans roodt. Ter rechter zyde van deezen Tempel ziet men een kleine Kapel zwart en gansch gevernist van buiten. De Duitscher verzeekert dat deeze Tempel het stoutste en prachtigste Gebouw is 't welk men in Japan ziet, en dat zyne hoogte alle de Gebouwen van Miaco verre overtreft. Hy had 'er by moeten voegen, dat de bouwing 't eenemaal vreemd is: want hoe zou men anders een Gebouw noemen gedekt met twee op elkander rustende Daken, waar van het hoogste door houte Stylen en Pilaren ondersteunt word, enkelyk door hunne roode verwe aanmerkelyk en door de verscheidenheit die den geenen hebben waargenomen die dit Gebouw ondernamen? Deeze Tempel heeft veele Poorten die alle tot aan de hoogte van 't eerste Dak reiken: maar hy is echter zoo weinig verlicht, dat men 'er naauwlyks in zien kan. Men vind 'er niets anders dan Dai-Both op een Waterroos gezeten, en deeze Blom rust op een andere, wier Bladeren de Waterroos omvatten, en zich romdom de zelve verheffende, verbeelden ze 't welk de Kruidkenners een Kroon noemen. Wat de Afgod zelf aangaat, die men onmaatig wegens zyne hoogte en breedte zou konnen | |
[pagina 256]
| |
noemen, die is t'eenemaal verguld, zyne Ooren zyn ongemeen groot, hy heeft gekruld Hair, een Kroon op 't Hoofdt, en voor het voorhoofdt een groote vlak: hebbende een naakte Borst en Schouders. Dai-Both heeft de rechter handt opgeheven, toonende de holte van de linker die op zyn Buik rust. Dit ontwind veel beter de twee beginzelen van de Natuur, en toont dat de Japaneezen door deeze Godheit de Natuur zelf hebben aangeweezen. 't Geen de Hollandsche Schryver een Straalkring noemt, is door den Duitscher in een ovaal en plat versierzel verandert, achter den Afgod geplaatst, en zodanig uitgestrekt, dat het vier Pilaren omvat. Aanmerkelyk is 't dat deeze Pilaren verre van elkander moeten zyn, nademaal de groote Afbeelding van Dai-Both met haare Schouders niet dan aan twee Pilaren raakt. In dit ovaal worden veele kleine Godheden gezien, alle onder een Menschelyke gedaante verbeeldt, en op Waterroozen gezeten. Wy hebben in 't voorgaande HoofdtstukGa naar margenoot+ dikmaals van Xaca gesproken, zoo dat het te lastig zou zyn hier meer van gewag te maaken; wy zullen overzulks de herhaaling myden. Xaca, of Siaka by de Japaneezen, wordGa naar voetnoot(a) zomtyds met drie Hoofden verbeeld. Men ziet hem hier enkelyk onder het gemeene Afbeeldzel van een Mensch,Ga naar voetnoot† hy is op de Japaneesche wyze gezeten, en houd de handen uitgestrekt, omtrent als iemandt die bid, of onderwyst. Men ziet rondom zynen Hals een Snoer van goude Schelpen, versiert met kostelyke Steenen, rondom de Armen Linten waar aan iet hangt dat naar Akers of Quasten gelykt, en rondom de Lendenen een zyde Gordel; voor en achter hem hangen goude Schaalen. De Tafel waar op Xaca gezeten is, is met Wierrookvaten versiert, rondom de zelve aan goude Ketenen afhangende. Het Reukwerk brand'er nacht en dag ter eere van den God. Deeze God kan zich, gelyk alle de andere Goden van 't Heidendom, beroemen Godvruchtelingen te hebben die hem bovenmaaten beminnen,Ga naar voetnoot(b) nademaal de Reizigers berichten, dat men zich ter zyner eere laat dood hongeren. Ga naar margenoot+Xaca word zomtyds van de Japaneezen Fotoge genoemt, zonder een byzondere bepaaling, eveneens gelyk wy Heere zeggen, van Godt spreekende. Overzulks moet het deeze Reizigers voor een misslag toegeëigent wordenGa naar voetnoot(c) die van Fotoge een byzondere Godheit hebben gemaakt. Somtyds noemt men hem Si-Tsun, dat is, de groote Heilig. Volgens 't gevoelen van de meeste Aanbidders van Xaca onder verscheiden naamen, is Xaca geen God. Zyerkennen, laat het ons wederom herhaalen, een Opper-God boven alle de anderen, die God de Schepper en onzichtbaar is, en die zy mogelyk niet aanbidden wegens zyne Geestelyke wezentlykheit, waar van men zich geen denkbeeldt zoude konnen maaken 't welk de zinnen voldeed, of 't welk zich in onze zintuigen indrukt, gelyk zichtbaare voorwerpen doen. Xaca is dan niet als een Heilig, of zoo men wil iets van 't krachtigste in 't begrip deezer Oosterlingen, een uitmuntende en ongemeene Camis,Ga naar voetnoot(d) die sedert meer dan twintig duizend jaaren gezeten, op deeze Water-Roos, de gewoone Troon der Chineesche en Japaneesche Afgoden, bid, looft en zegent den Opper-God zonder ophouden. Deeze meenigte van Eeuwen stryd tegen de Historie van Fo, een verkorte naam van Fotoge, en van alle de Afgoden van Xaca in gansch Oostelyk Asië onder zoo veel verscheidene naamen aangebeden: maar men kan zich nooit dan verdwaalt vinden, willende dit alles overeenbrengen, byaldien, gelyk Kaëmpfer zegt, men geen acht geeft, dat men in de Indiaansche Verdichtzelkunde het zelfde Wezen vermeenigvuldigt heeft, aanmerkende het door zyne verscheidene bedieningen en zyne verscheiden eigenschappen. Niet onbekent is 't dat de zelfde duisterheden in de verdichtzelkunde der Egiptenaren en Grieken gevonden word. Dus onderteekenen wy gaerne de gissing van deezen Duitscher, die gelooft dat 'er meer dan een Xaca zy geweest, en dat de Geleerden of Wetgevers vervolgens gekomen, aan wien men de zelfde naam heeft toegeëigent, met den alouden Xaca vermengt zyn geweest. De gissing van Kaëmpfer geleid ons naar een kleine afweiding, die mogelyk den Lezer niet mishaagen zal. Alhoewel deeze Schryver ons dit verschaft, nochtans kan men zeggen dat die veel ouder is, dan hy. Kircherus heeft 'er van gewag gemaakt, en echter is hy 'er ook de oorspronkelyke Schryver niet van. Zie hier ondertusschen | |
[pagina 257]
| |
by verkorting 't geen 'er Kaempfer van zegt.Ga naar margenoot+ ‘'t Is blykbaar dat PrahGa naar voetnoot(a) (by de Siammers Sommono-Codom genoemt) of Siaka geen Indiaan was, noch zelf van eenig Landt in Asië afkomstig. Ongetwyffelt was hy een Egiptische Priester van Memfis, die uit zyn Vaderlandt nevens andere Priesters zyne medebroederen verdreeven geweest zynde, de Godsdienst van zyn Landt in de Indiën overbragt...... Deeze gissing is op eenige overeenkomsten der twee Godsdiensten gegrondt, te weeten, den Egiptischen, met die der Gewesten gemeenelyk onder den naam van Oostindiën verwart. Beide aanbidden zy en verbeelden hunne Goden onder de gedaante van verscheiden soorten van Dieren, en somtyds zelf onder gedrochtelyke gedaantens; daar de Persianen, Arabiers, Chaldeên, en in 't algemeen alle de Volkeren van 't Westelyke Asië, de Starren aanbaden, voornamentlyk de Zon en 't Vuur, als de nuttelykste en uitmuntenste dingen die zich in de Natuur opdeeden, en het krachtiglykste onze zinnen treft.’ Laat 'er ons byvoegen, dat zoo 'er in de Natuur voorwerpen zyn, machtig om zich met verwondering te doen aanschouwen, als Opper-Bewustheden zynde, voor Volkeren van de kennis van een eenigen God berooft, zyn 't ongetwyffelt deeze. ‘Men vind zelf veele voetstappen van deezen laatsten Dienst in Japan en elders. Maar niets wyst beter de overeenkomst van 't Heidendom der Indiën met die van Egipte aan, dan de verwandeling der Zielen, en de eerbiedt die de Indianen voor de Koejen hebben. Men kan zeggen dat deeze twee Hoofdtpunten wezentlyk aan den Godsdienst der Egiptenaren verknocht waren. Aanmerklyk is 't, dat de naast aangrenzende Indianen van Egipte veel schroomelyker de achting die zy geloofden voor deeze Dieren te moeten hebben, waarnamen, dan verder afgelegene Indianen. Dus merkt men mede dat de Indianen aan dees zyde van den Ganges, niet alleen van 't geen van de Os of de Koe komt, niet eeten; maar dat ze zelfs een ongemeenen Dienst deeze Dieren bewyzen, zonder van de aankleeving gewag te maaken die zy voor de Zielverhuizing hebben, 't welk hen met yver de minste Ondieren doet spaaren, daar die aan geene zyde van den Ganges in 't minst deeze schadelyke Ondieren niet verschoonen, die de Braminen met alzoo veel genegenheit geen leet zullen doen; en dat de Priesters van Siam enz. geenzins zwaarigheit maaken van't Vleesch der Ossen en Koeien te eeten, by aldien zy geene gelegentheit noch toestemming in hunnen doodt gegeeven hebben. Iet anders is 'er 't welk vermoeden geeft dat de Godsdienst der Egiptenaren in de Indiën is overgebragt. Dit bestaat in de overeenkomst met het Heilige Tydmerk der Siammers, te weeten, van de doodt van Sommono-Codom, met de volkomen verwoesting van den Godsdienst der Egiptenaren door Cambyses der Persen Koning. Deeze beide Gebeurtenissen vielen omtrentGa naar voetnoot(b) 536. Jaaren voor Jesus Christus voor. Blykbaar is 't, gelyk wy gezegt hebben, dat eenigen Priester uit Egipte gevlucht, zich toenGa naar voetnoot(c) in de Indiën begaf, en dat hy 'er de Godsdienst van zyn Landt smaakelyk hebbende doen worden, door de merktekenen die hy in zyne gewaande Bezending blyken liet, men hem de eerwaardige tytel van Pra, Budha en Siaka gaf. Eindelyk is de laatste reden, de zwarte kleur die deeze God, of Halve-God had, en toonde dat hy een Afrikaan was.’ Maar dit bewyst veel eer dat hy een Neger of Ethioper zoude zyn geweest, behalven dat deeze verwe byzonderlyk alleen aan Sommono-Codom eigen was. Zie hier wederom een ander onderscheid waar over wy niets besluiten konnen. Men ziet naby Miaco, een Stadt vooral uitmuntende door 't getal en de pracht haarer Pagoden, die, volgens Kaëmpfer, 33333. AfgodenGa naar voetnoot(d) begrypen, of alleen duizend, zoo den t'zamenstelder der Gezantschappen van Japan bericht. Is dit de zelfde Pagode, waar over 't verschil is, of moet men gelooven dat deeze Schryvers van twee byzondere Pagoden geschreeven hebben? Men kan 'er uit de Beschryving van oordeelen. In 't midden van deezen Tempel ziet men het | |
[pagina 258]
| |
Ga naar margenoot+ Reuzen AfbeeldzelGa naar voetnoot+ van een Afgod die doorgeboorde Ooren heeft, een kaal Hoofdt en geschooren Kin, byna gelyk een Bramine: Boven het Hoofdt van den Afgod en onder 't verhemelsel 't welk hem dekt, hangen vyf of zes Schellen.Ga naar voetnoot(a) Ter zyde van hem, te weeten, aan de rechter en linker zyde van den Troon waar op deeze Godheit gezeten is, worden gewapende Beelden gezien, insgelyks danssende Mooren, Toveraars, Duivels-Konstenaars en Duivels. Men ziet 'er zelfs verbeeldingen van den Donder en de Winden. Rondom de Muuren van den Tempel ter rechter en linker zyde, vind men duizend Afgoden, die alle naar Canon gelyken. Ieder Afgod is gekroont. Alle hebben ze dertig Armen en zeven Hoofden op de Borst. Deeze Afgoden zyn van enkel Goudt, en zelfs alles 't geen tot hunne sieraaden en in deezen Tempel dient. Indien men alle de Afbeeldzels telde die in deezen Tempel gevonden worden, is't nietGa naar voetnoot(b) te twyffelen dat men 'er niet veel boven de duizend Afgoden vinden zal. De Hollandsche t'zamensteller, die hier de Afschryver van P. Froës, of van de Uittrekzels van Purchas is, zegt ons niet, gelyk de oorspronkelyke Schryvers doen, dat de voornaamste Afgod die van Amida is, en dat de andere Canon zynen Zoon verbeelden. Zie nu 't geen Kaëmpfer zegt.Ga naar voetnoot(c) Men ziet in 't midden van de Pagode een zeer grooten Afgod gezeeten, die zes en veertig Armen heeft. Zestien zwarte Halve-Goden, van een gestalte die bovennatuurlyk is, zyn rondom deezen Afgod geplaatst. Verder ter rechter en linker zyde zyn 'er twee ryen van andere Afgoden alle verguld en staande: Alle deeze Afgoden hebben veele Armen. Laat ons niet vergeeten aan te merken dat de veelheit der Armen het vermogen van den Afgod verbeeldt. Eenige van hun houden een soort van Herderstaf in de handt, andere Blomkranssen, en weder andere iet anders. Zy hebben Straalen om't Hoofdt, en boven hen ziet men zeven andere Afbeeldzels, waar van de middelste de kleinste is. Behalven dat ziet men in dit Pantheon, of aller Goden Tempel, noch tien of twaalf ryen van andere Afgoden van gemeene gestalte, zeer ineengedrongen, en zodanigerwyze geplaatst dat de ryen opwaarts gaan, op dat alle deeze Godheden te gelyk den Godvruchtigen voor 't oog komen. Indien beide deeze Pagoden de zelfde zyn, moet men bekennen, dat de dingen 'er sedert P. Froës veel verandert zyn, of dat de Duitscher klaarder oogen dan de Jezuit of deeze die na hem gekomen zyn, heeft gehad, die alle mogelyk niet dan Afschryvers of Uitbreiders van des Jezuits berichten zyn. Zie nu waarom wy ons overreed vinden dat de t'Zamensteller der Gezantschappen en de Duitsche Reiziger de zelfde Tempel beschreeven hebben. In Dapper word gesproken als van een Tempel aan Canon, die Amidas Zoon is, toegewyt, enGa naar voetnoot(d) de Duitscher zegt, dat dit een Tempel aan Lwanwon geheiligt zy. Deeze twee naamen nu verschillen byna niets. Dit leert ons de Reizigers niet blindelings te gelooven, en 't is mede waar dat hunne Berichten veeltyds minder ernstig dan vermakelyk zyn. Waar uit ontstaat dit? Dit geschied om dat zy waanen zich altoos boven den geenen gestelt te willen zyn, die reeds gezegt hebben 't geen zy na hen weder willen herhaalen, en dat men om 't oude aannemelyk te maaken, wat nieuws moet opdissen, en men moet in vier en twintig uuren hebben gezien, 't geen andere in geen tien jaaren gezien hebben. De Afgod Luanwon heeft eenige overeenkomstGa naar margenoot+ met die van Puzza; 't welk nochtans de zelfde zaak niet is. Zie hierGa naar voetnoot† de eerste volgens KaëmpferGa naar voetnoot(e). Luanwon heeft 'erGa naar voetnoot(f) veele Armen. Twee van zyne Armen draagen Kinderen en zyn boven het Hoofdt geheven, zodanig dat ze langer dan de andere schynen. Behalven dat omringen zes kleine Kinderen het Hoofdt van Luanwon, en maaken een Kroon of een soort van Straalen uit. Een ander Kindt staat op de Kruin van 't Hoofdt des Afgods, en noch een ander is'er gezeten. Deeze Godheit zit op een Tarate die zeer breed is. Men kan | |
[pagina *42-*43]
| |
143
B. Picart sculp. dir. 1726. TEMPLE du JAPON ou il y a mille IDOLES. | |
[pagina *45]
| |
144
Fait sur un dessein du Japon. QUANWON. | |
[pagina *48]
| |
145
GIWON. JEBIS Neptune des JAPONOIS.
DAIKOKU le Plutus des JAPONOIS.
TOSSITOKU Divinité qui preside à la FORTUNE. d'apres des Desseins du Japon. | |
[pagina 259]
| |
in de Af beelding zien al 't geen alle de Handen van Luanwon vatten. Kaëmpfer gelooft dat dit Afbeeldzel de verscheidene verschyningen van Amida beteekent, en alles 't welk hy verzorgt en voor de nuttigheit van 't Menschelyk Geslacht uitgevonden heeft; en wy gelooven het mede. Wy zullen de Beschryving der andere Goden of Sins der Japaneezen verkorten. Hier gelyk elders, zyn de Gildens van Handwerken, de Huisgezinnen, deeze die zekere zegeningen gevoelen die zy aan hun eigen verdienste niet durven toeschryven, noch aan de goedheit van een Opper-Wezen toeeigenen, die zich regelrecht met hen verwaardigt te bemoeien; alle deeze Ordens van Godsdienstigen dienen voornamentlyk zekere Afgoden. Altoos is 'er een eeuwige strydt tusschen de verwaandheit van den Mensch en het gevoelen van zyne zwakheit: Maar, waar toe zou ons een zoo algemeene aanmerking geleiden? 't Is den Bonzes waar by men zich bepaalen moet. De Japaneesche Kooplieden vervoegen zich by vier GodhedenGa naar voetnoot+;Ga naar voetnoot(a) Jebis of Jebisu, BroederGa naar margenoot+ van Tensio-dai-sin, is de Neptunus van 't Landt. Deeze in ongunst vervallen Neptunus, na de achting van zyn oudsten Broeder verlooren te hebben, wierd door hem in een zeker Eilandt gebannen. Dit maakt een overeenkomstGa naar voetnoot(b) tusschen deezen Neptunus en dien der aloude Heidenen. De Visschers vervoegen zich, gelyk de Kooplieden, tot deezen God, en overzulks ziet men hem verbeeldt op een Rots aan den Oever van de Zee, hebbende een Lyn in de eene, en een Visch in de andere handt. Daikoku is de Uitdeeler van Rykdommen. Gezeten op een Rystbaal op de Japaneesche wyze, klopt hy met zynen Hamer waar op 't hem behaagt, en overal waar hy slaat, volgt 'er een onfeilbaaren overvloedt. Hy levert Schatten, Kleederen, Levensmiddelen enz uit. Hier slaat hy met den Hamer de Baal of 't Vat waarop men hem gezeten ziet. Voor hem is een soort van Zak of leege Beurs. De Rystbaal is by de Oostindianen het zinnebeeldtGa naar margenoot+ van overvloedt. Tossitoku is een andere God, die het geluk der Menschen bestiert. De Japaneezen aanbidden hem overal in den aanvang van 't jaar, hoopende dat hy hunne onderneemingen begunstigen zal, en die hen doen gelukken. Deeze God staat op een Rots: zyne gestalte is vreemd en onregelmaatig. Hy houd een Wayer in de handt, en heeft een wyde Tabbart aan, waar van de Mouwen langer en wyder naar maate van 't overige van den Tabbaert zyn. Zyn Baardt is lang en ongekemt, zyne Ooren zyn ongemeen breed, en zyn geheele Aangezicht is afschuwelyk en mismaakt. Fottei bestiert alle vermaak, waarin hy overeenkomstGa naar margenoot+ met Vitek of Nenifo heeft, eenGa naar voetnoot(c) Godheit, die by de Chineezen zich het zelfde gebied toeëigent. Behalven de vermaakelykheden en des levens behaagelykheden, verleent Fottei mede de gezondheit, Kinderen enz. Giwon, waar van wy reeds gewag gemaakt hebben, is de vierde God die men hier ziet. 't Is een Huis-God, die voor zekere byzondere toevallen de Beschermer is, als by voorbeeldt, de Kindere Pokjes, een ziekte die den Japaneezen veele Kinderen wegrukt. Wy zullen in 't gros verhaalen, dat SuwaGa naar margenoot+ de God of Beschermer der Jagers is, 't welk ons mede noodzaakt aan te merken, dat 'er een God of Geest is die over de Vossen 't gebied voert. Een zekere Jaziiro voerde aanmerkelyke onderneemingen uit, by voorbeeldt, hy doode een verschrikkelyken Draak. Wie weet of deeze Jaziiro niet de zelfde als Jizu is,Ga naar voetnoot(d) die men zegt dat de Zielen naar Hellewaarts geleid, gelyk Merkuur by de Alouden. Op den weg van Osacca naar Sorungo, vind men, zegt de Schryver van 't UittrekzelGa naar voetnoot(e) 't welk wy hier beneden aanhaalen, de kopere Colossus van een Dabis (mogelyk Daiboth)Ga naar margenoot+ aan wien men Maandelyks een Maagdt offert, die afgeleert is zekere vraagen te doen, waaraan den Afgod, of den Duivel, of eenigen Bonze, door middel van den Afgod zelf, die hol is, antwoordt. De Verklaarder van den wille Gods verzuimt niet vervolgens de hoedanigheit van Vrouwe de Maagdt in te drukken, gelyk een bewys van de verschyning Gods onder eens Menschen gedaante. Een diergelyke bedriegery gelukte eenigen tydt den Egiptischen Prie- | |
[pagina 260]
| |
sterGa naar voetnoot(a) van Saturnus. Hy gaf den Godvruchtigen die quamen de Geloften en Gebeden aan hunnen God te ofteren, te kennen, dat de God een geheime onderhandeling met hunne Vrouwen begeerde. De God was altoos tot de welgemaakste en mooiste geneegen. Een zoo eerwaardige Hoorendragery wierd nooit geweigerd, en mogelyk zelf verzocht men die. De verkooren Vrouw wierd in den Tempel geleid. De Priester, na haar daar in opgeslooten te hebben, quam door zekere verborgen Gewelven in den Afgod zelf, en deed uit de holte van den zelven eenige vraagen, die gemeenlyk door de gewoone besluiten van liefde gevolgt wierden. Eer dat men tot de zaak quam, doofde de Stedehouder van den ouden Saturnus de lichten uit. Ga naar margenoot+ FatzmanGa naar voetnoot(b) of Faciman, is de Mars der Japaneezen. Jakuti, is hunnen Apollo of Esculaap, en men mag wel gelooven, dat deeze rykelyk met geloften vereert word: Men doet 'er nooit ernstelyker dan in 't aanschouwen van een zieke daar de dood op volgen kan. De Japaneezen gelooven dat de ziekte van Jekire komt. Deeze Jekire is een booze Geest. Men verdryft hem door bezweering. Men kan deeze naam aan een zekere CeremonieGa naar voetnoot(c) geeven, door Kaëmpfer beschreeven. Deeze Reiziger vond op den weg die hy voorby reisde een Vaartuig vol van Boetelingen, die met luider stemme de Namanda uitgalmden, om van een heete Koorts de Zieken te geneezen van eene Stadt met deeze Ziekte besmet. Teffens nam men mede zynen toevluchtGa naar voetnoot(d) tot de groote PaternosterGa naar voetnoot†. Om die in gevaarlyke gelegenheden te leezen, gaan Jongen en Ouden kringsgewyze zitten. De Paternoster gaat door de Vingeren der Godvruchtelingen, en op elken grooten Kraal roept ieder een Namanda uit, nevens een beweeging van boetvaardigheit en overeenkomend berouw. Indien nochtans het quaadt niet ophoud, is de zelfde Godsdienstigheit in alle de andere Pagoden belast. Veele andere Goden, waar van Purchas en eenige anderen in 't voorbygaan gewag maaken, doch zonder die te beschryven, zyn mogelyk onder andere naamen de zelfde Goden waar van wy reeds gesproken hebben. Zy plaatsenGa naar voetnoot(e) hunnen Eolus, of God de Winden op een der hoogste Bergen van Japan: Ook klimt men 'er door Godsdienstigheit op. Wy hebben reeds van Darma gewag gemaakt; aan deezen Sin is men de uitvinding van de Thee verschuldigt. Zie wat de Japaneesche Legende van deezen Heilig vertelt.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot(f) Darma,Ga naar voetnoot+ Zoon van een Indiaansch Koning, wierd by zyn leeven een uitmuntende Heilig en was van een zoo streng levensgedrag, dat 'er weinig zyns gelyken waren. Men reekende hem de achtentwintigste Opvolger van Siaka te zyn, en steld hem omtrent 519. jaaren na Christus geboorte geleeft te hebben. Het was byna in dien zelven tydt dat hy zyne Leer den Chineezen leeraarde, als de eenigste die tot de gelukzaligheit geleiden kon; en om de waarheit van zyne Leerstukken beter te bevestigen, voegde hy 'er de strengheit van zyn leven by, nevens de smertelykste lichaamsquelling en een geduurige boetoeffening. Hy leefde niet dan van Kruiden en Wortelen. Hy bragt dag en nacht door in de bespiegeling van 't Opper-Wezen, en alzoo in de Heiligen van deeze Orde de Godsdienstigheit gemeenelyk in 't hoofdt steeg, duurden 't niet lang of hy gevoelde 'er de uitwerkzelen van. Deeze ongemeene overdenking bragt hem eerlang tot een deezer buitenspoorigheden by de Legenden bekent. Darma gaf zyn Lichaam geen meer rust; maar in tegendeel vedubbelde hy de pyn en smart van deeze gevangenis der Ziele, overzulks hy die aan God volmaaktelyker toewyde en opofferde. Hy deed gelofte van niet te slaapen: Maar nochtans, na een geruimen tydt de aanprikkeling van den slaap te hebben wederstaan, bevond hy zich te zwak, en sliep. Ontwaakt zynde, gevoelde hy met veel meer smerte dan te vooren de kracht der Natuur, en de zwakheit der poogingen strekkende om zyne Wetten te | |
[pagina t.o. 260]
| |
146
DARMA Saint du JAPON.
BIOSJU ou
TABLETTES pour les MORTS. d'apres des Desseins du Japon | |
[pagina 261]
| |
schenden. Deeze verdelging is het gewoone doel der verukking onderworpene Godsdienstigen. 't Is te gering dat Lichaam en Ziel in de juiste paalen worden gehouden, vermits zy de zelve ter liefde van God verdeelen willen. Darma nu vol van verdriet geslaapen te hebben, sneed zich beide de Oogleden af, en worp verre van zich de werktuigen, of om beter te zeggen, de bewerkers van zyne misdaadt weg. Hierom is 't dat men hem hier zonder Oogleden verbeeld. Des anderen daags by geval de plaats voorby gaande alwaar hy dit had uitgevoert, bevond hy dat deeze twee Oogleden wonderdadiglyk verandert waren in twee van deeze Boomtjes die de Thee voortbrengen. Tot dus verre was dit gewas noch onbekent geweest. Darma proefde de Bladeren van dit Heestergewas en bevond met verwondering dat die hem een inwendige beweeging veroorzaakten met vergenoeging en vermaak verzelt, en dat die hem den Geest versterkten en tot betrachting aanmoedigden. Hy maakte deeze ontdekking zynen Leerlingen bekent, en dus is 't gebruik van dit Gewas allenks in de gansche waereldt gemeen geworden. Men verbeeld onder de voeten van den Heilig een Rietgewas 't welk in 't midden van 't Water is. Dit is, om dat zyne Legende verzeekert dat hy de Zeën en Revieren op dit Rietgewas overstak. Wy zullen in 't vervolg van den God der Doktoren en Geleerden gewag maaken; insgelyks van een zekere Jene, en een Siquani, die de Goden der Verstorvenen zyn. Wy zullen nu dit bericht der Goden, Halve-Goden of Geesten en Heiligen van Japan door Ingen eindigen, die een Inboorling van China was. Deeze is de jongste en hedendaagsche.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot(a) Hy leefde omtrent den jaare 1650. In 't jaar 1653. verplichtte hem de yver en begeerte de Godsdienst van Siaka tegen de onderneemingen van 't Christendom te verdeedigen, en tegen alle Sekten die het Budsdoïsmus wederstreefden, als ook naar Japan over te steeken. Hy wierd 'er met alle bedenkelyke achting ontfangen, en met de noodige vooroordeelen om hem vooreerst als een grooten Heilig te doen erkennen. Een ongemeene droogte quam hem wel te pas om deeze vooroordeelen te stevigen. Het Volk bad hem een Kitoo op te zeggen om de gevolgen van de droogte af te weeren. De Kitoo is een Gebedt 't welk in tyden van rampspoed opgezegt word. Ingen antwoordde zediglyk, dat het in zyne macht niet was de Regen over hunne Landeryen te doen nederdaalen, en dat hy de uitwerking van zyne Kitoo niet verzeekeren kon. Hy ondernam het echter op hunne herhaalde aanzoekingen, en na de Kitoo belooft te hebben, klom hy op den top van een Berg, en deed aldaar zyn Gebedt. Des anderen daags regende het toen zoo overvloedig, dat door de Wateren alle de Bruggen van Miaco wegstroomden. Waarop de scherssende Japaneezen zeiden, dat het Mirakel de juiste paalen was te boven gegaan. |
|