Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 4
(1729)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 173]
| |
Egiptenaren enz. veele stoffe aan eenige Verhandelingen verschaft. Wy zouden byna genoodzaakt worden te bekennen, dat Apollonius van Tyane de waarheit heeft gezegt, wanneer hy bericht,Ga naar voetnoot(a) dat de Goden der Grieken in de Indiën aangebeden zyn; dat hy 'er oude Afbeeldzels van Minerva, Jupiter, Apollo enz. gevonden heeft; want zoo de Afgodery van 't Westen van de Egiptenaren en hunne gebuur-Volkeren de Pheniciers oorspronkelyk zy, is 't zeer waarschynlyk dat de Grieken de zelfde Godheden zonder iets dan allengs in den gestelden Dienst te veranderen, bewaart hebben, noch ook niet in de verbeeldingen deezer Goden, die zy in gebruik en aangenomen hadden. Het zelfde is by de afgelegenste Volkeren van Asie gebeurt, die uit de zelfde bron geput hadden; waar uit de overeenkomst der Grieken en Oostindianen is ontstaan: Maar de Aloude Afgodendienaars waren veel beter in staat dan wy, van deeze overeenkomst der Afgoden en van den Godsdienst te oordeelen. Daar regeerde onder hun noch geschillen, noch belangen die vermogen hadden de zaaken te doen vermommen, gelyk in 't Christendom. Wat meer is; zy genooten een groot getal van Gedenkstukken die de tydt ons ontrukt heeft. Ga naar margenoot+ Deeze die willen datGa naar voetnoot(b) de Afgodery niet ingevoert zy, dan lang na Confutius, erkennen ten minsten, dat onder de regeering van Hiao-vu, de Chineezen begonnen de Mannen van verdiensten in den rang der Helden en van halve Goden te stellen; dat zy de Beschermgoden der Wateren, Bergen, Bosschen, en allerlei Geesten eerden; dat zy deeze Helden en Godheden Tempelen bouwden; dat zy de deftige daaden der eersten, gelyk voorbeelden voorstelden; en dit is, voegt men 'er by, 't welk de Chineezen noch tegenwoordig doen: Maar teffens wil men dat de Alouden deeze Helden en Godheden niet aangebeden hebben. 't Is de lichtgelovigste nakomelingschap, vervolgt men, die zich wys maaken het, dat'er eenige Godheit in deeze aloude Gedenkstukken woonde, en dat die gevolgelyk hunne aanbidding verdienden. Ga naar margenoot+ P. Martini, die ons dit verschaft, klimt vervolgens veel hooger op: Maar altoos met deezen geest van liefde verzelt, die hem niet gedoogt de Afgodery in zekere Chineesche oeffeningen te vinden. Volgens deezen geest, zegt hy, ‘dat sedert den beginne van de Monarchie, de Chineezen ter eere hunner Vaderen en naaste Bloedverwanten, Gebouwen, Sutang genoemt, hebben gesticht. In deeze Gebouwen waren geene Afgoden: Men wilde alleen den Volke onderrechten wegens de achting die men zyne Ouderen geduurende hun leven toedraagen moet, door deeze die zy hun na hunnen doodt bewyzen. Eindelyk oeffenden zy eertyds niet dan zekere uitwendige Plechtigheden, zonder eenigen Dienst die voornamentlyk in den Godsdienst wierd waargenomen.... Men brengt, vervolgt hy, veele voorbeelden by, die te kennen geeven dat deeze VolkerenGa naar voetnoot(c) zoo plomp niet zyn om Personen aan te bidden, die zy zien sterven hebben, als of zy Goden waren. Zy genoegen zich hunne naamen in deeze Tempels te schryven, alwaar ieder Huisgezin zyn byzonder Register heeft.’ Op een zodanig bericht, is alles 't geen Godsdienst schynt, het nochtans niet. Dit zyn gansch eenvoudige Plechtigheden; die men echter als een wezentlyk stuk van der Chineezen Zedekunde aanzien moet. Waar is 't, zoo men zegt, dat deeze Plechtigheden de eerste Leeraars van 't Euangeli misleid hebben.Ga naar voetnoot(d) ‘'t Heeft hen in China gescheenen als bygeloovig te zyn, nademaal zy van hunne kindsheit af dit als het teken van een Geestelyken Dienst in Europe aanzagen:’ Maar indien zy op alles gelet hadden 't welk men ten opzichte van Confutius en de dooden oeffent, zouden zy 'er niet dan een Staatkundige Plechtigheit in gevonden hebben, die het vermogen had de Bezendelingen nieuwelyks in China gekomen, te misleiden. Dit is 't 't geen de Verdeedigers der Chineezen ons trachten in te boezemen. Zie hier verder het verhaal van deezen Dienst volgens 't bericht van P. Le Gobiën. ‘Daar zyn, zegt hy, tweederlei PlechtighedenGa naar margenoot+ ter eere van Confutius ingevoert. De eene bestaat eenvoudiglyk in zich neder te knielen, en negenwerf het Voorhoofdt tegen den grondt te slaan, | |
[pagina 174]
| |
voor een soort van Loofwerk op een Tafel geplaatst, nevens ontsteeken Waskaerssen en Reukvaten, als ook de naam van deezen Philosoof met groote Letteren geschreeven. In de eerste tyden bewees men deeze eer aan het Beeldt van Confutius zelf: Maar de Keizers, ziende dat men blindelings tot Afgodery verviel, en willende beletten dat Confutius niet in den rang der Afgoden wierd gestelt, lieten in alle de Schoolen van ChinaGa naar voetnoot(a) dit Loofwerk in plaats van de Beelden van deezen Philosoof stellen. De Mandaryns oeffenen deeze Plechtigheit wanneer zy bezitting van hunne Bestiering neemen, de Meesters in de Godkunde of Wysgeerte, wanneer men hen deeze eer verleent.... De Gouverneurs der Steden zyn met de Geletterden van de Plaats verplicht, alle veertien dagen deeze eer aan Confutius in den naam van den ganschen Landaart te geeven. ‘Een andere Plechtigheit is 'er die met veel luister en pracht in 't Voorjaar en in den Herfst geschied. Alzoo 'er geen Wet is die iemandt verplicht zich hier by te laaten vinden, hebben de Bezendelingen altoos de Christenen die by te woonen gehindert. Deeze Plechtigheit is de zelfde als die men voor de Voorouders oeffent. Ga naar margenoot+ ‘Drie tyden en drie verscheiden manieren zyn 'er om de Dooden te eeren. De eerste tydt gaat voor de Begravinge.... men stelt het Lyk in de Zaal ten toon; men plaats een Tafel voor den Doodkist, en men zet op deeze Tafel het Beeldt van den Overleedenen of het Loofwerk.... waarin zyn naam geschreeven is: 't welk men aan wederzyde met Bloemen, Reukwerk en brandende Waskaerssen verzelt. Deeze die de plichten van Roubeklag komen afleggen, groeten den Overledene volgens de wyze des Landts; te weeten, zy werpen zich neder, en raaken met hun Voorhoofdt den grondt voor deeze Tafel aan, waarop zy vervolgens eenige Waschkaerssen en eenig Reukwerk zetten, 't welk zy altoos volgens gewoonte mede brengen. ‘De tweede Plechtigheit word om de zes Maanden waargenomen. In alle de ryke Huishoudens, heeft men een vertrek 't welk men Hu-tangiGa naar voetnoot(b) noemt, 't welk het vertrek der Voorvaderen beteekent. Op een Tafel tegen de muur geplaats, en van Trapbanken verzien, gelykende naar die van een Altaar, ziet men het Beeldt van den voornaamsten der Voorouderen, en de namen van alle de Mannen, Vrouwen en Kinderen des Huisgezins aan weerzyden geschaart, en geschreeven op kleine Tafereelen of houte berderen.... nevens den ouderdom, hoenigheit, en 't Ampt als ook den dag van een ieders doodt. ‘Alle de Vrienden vergaderen tweemaal 's Jaars in deeze Zaal, te weeten, in 't Voorjaar en in den Herfst. De Ryksten zetten op de Tafel, Vleesch, Ryst, Vruchten, Reukwerk, Wyn en Waschkaerssen, met de zelfde eerbiedigheden en byna met de zelfde Plechtigheden verzelt, als deeze die men oeffent, wanneer zodanige geschenken den Landvoogden doen, die bezitting van hun Bestier neemen; insgelyks den Mandaryns der eerste Orde op hunnen geboorten dag en aan Personen die men eeren wil, en wien men plechtelyk ten eeten onthaalt. ‘Het Volk, 't welk geen middelen heeft, noch afgezonderde plaats tot deeze plechtigheit geschikt, stelt in de bequaamste plaats van hun Huis den naam hunner Voorouderen,.... zonder oeffening der plechtigheden waar van wy gesprooken hebben. De Christenen zetten op de zelve en boven deeze naamen een Kruis of Beeldt van GodsdienstigheitGa naar voetnoot(c) wanneer zy geen andere welvoegelyke plaats hebben. ‘De derde Ceremonie word niet dan eens in 't jaar waargenomen. Doordien der Overledenen graven buiten de Steden leggen, en somtyds in 't gebergte zyn, gaan 'er de Kinderen nevens hunne Vrienden ten minsten eens in 't jaar, omtrent den beginne van de maandt May; en na dat ze het gras en de struiken die het graf hunner Ouders omwossen zyn, hebben uitgeplukt, geeven zy hun de zelfde tekenen van achting en 't bewys van smerte, die zy hun na 't afsterven had- | |
[pagina 175]
| |
den gedaan. Stellende op hun Graf Vleesch en Wyn, waar van zy vervolgens een Maaltydt doen. Dusdanig bestaan de Plechtigheden door de Chineezen sedert de eerste tyden van de Monarchie, volgens 't bericht van P.P. Le Gobiën en Martini, waargenomen, en waarvan, volgens den eersten, men zich niet ontslaan kan, zoo men niet voor een eerloos Mensch en zonder erkentenis voor zyne Voorouderen wilde doorgaan. Men voegt 'er ter getuigenisse by, ‘dat wanneer de (nieuwe) Christenen in 't byzyn der Heidenen betuigen, Confutius voor geen God t'erkennen, noch als eenig vermogen hebbende: maar dat ze hem eeuvoudiglyk als een Geleerde eeren, hooren zy zonder zich beleedigt te vinden een zodanige redenvoering aan:.... Dat de Chineezen zich stelliglyk verklaaren, dat zy hem hunne achting toedraagen, als Leerlingen aan hun Meester, in aanmerking van de uitmuntende Leer die hy nagelaaten heeft: Dat deeze onder de nieuwe Christenen die aan den naam van Confutius de teekenen van achting, waar van wy gesproken hebben, wygeren, niet als ongodsdienstigen en ongelovigen door de Geletterden aangemerkt worden, maar als ondankbaaren omtrent hunnen Meester geacht. Ons voorneemen is hier alleenlyk een beschryving te doen, en 'er eenige aanmerking tusschen in te voegen, zonder party noch voor, noch tegen hen te kiezen, die van de Chineesche Plechtigheden gehandelt hebben. 't Zal genoeg zyn enkelyk alle deeze Plechtigheden den Lezer voor oogen te stellen. Dit is alleen ons oogmerk: wy zullen 'er ons aanhouden. Maar welke zyde de Lezer verkiezen mogt, na dat hy deeze beschryving geleezen heeft, moet men altoos zich erinneren, dat het nochtans zeker is, dat de Jezuïten groote dingen voor den Christen Godsdienst in alle de Oostindiën hebben uitgevoert, en dat zy zich op goed vertrouwen aan de moeielykheden en den arbeidt hebben bloot gestelt, waarin de Apostelen en Heiligen der eerste Kerke de waare plichten van de Euangelische Leeraars erkenden. Deeze getuigenissen zyn van hun in de berichten van de Protestante Reizigers zelf gegeeven. Wy zullen nu beschouwen hoedanig andere de Plechtigheden beschryven, waar van wy de beschryving volgens P. Le Gobiën hebben gedaan. Om door den Dienst aan Confutius beweezen te beginnen, 't is met de Sekte der Geletterden gelyk met die van Fo enz. niet geleegen, alwaar de Bonzes alleen Priesters en Offeraars zyn. In de Sekte der GeletterdenGa naar margenoot+ zyn de Mandaryns, de Onder-Koning, ja de Keizer zelf, die aan Confutius, aan de Voorvaderen enz. offeren; 't welk men de Geestelyke Dienst van Confutius noemen kan, en bestaat in de Huldigingen en de Offerhanden voor eenGa naar voetnoot(a) vergulde plaat op een Altaar gestelt, gedaan. Op deeze plaat leest men in vergulde letteren deeze woorden: 't Is hier de Troon der Ziele van den uitmuntensten en aller Heiligsten eersten Meester Confutius. De Offerhande bestaat niet alleen in hem, Brood, Wyn, Waschkaerssen, en Reukwerk aan te bieden; somtyds is 't mede een Schaap en een stuk zyde Taf, 't welk men ter zyner eere verbrand. Dit alles verricht men in een gebouw aan Confutius toegewyt, niet om 'er de Studenten te ondervraagen, of om 'er hen te promoveeren, gelyk dit in een plaats voor de Studenten bestemt, gebruikelyk zy: diergelyks valt daar niet voor, zoo men zegt; maar men ziet 'er in tegendeel alles 't welk in een Tempel te vinden is, als Vuurkonfooren, Kandelaars, Tafels gelyk Altaren enz. Alles is 'er geschikt als in de Tempels der Afgoden, en de naam die men aan deeze Kapellen van Confutius geeft, beteekent in 't Chineesch een Tempel. Zie hier een byzondere beschryving vanGa naar margenoot+ een dezer Offerhanden die men aan Confutius doet.Ga naar voetnoot(b) ‘De Stadvoogdt is 't die de Offerhande doet, de Geletterden moeten hem behulpzaam zyn, waar onder eenige de bediening van Diaken en Onder-Diaken waarneemen, en een ander die van Ceremonimeester, en bereiden 's avonds de ryst en andere granen en aardvruchten, die moeten geoffert worden, en zetten 't in een Zaal, na dat ze op een tafel het Tafereel van Confutius hebben geplaatst. In 't Voorhof van de Kapel, zet deeze die het ampt van Priester waarneemt, op een andere Tafel Waschkaerssen, gloeiende kolen, en Wierook; en onderzoekt vervolgens de Varkens en andere Dieren die men offeren moet, hen warmen wyn in 't oor stortende. Indien zy het oor schudden, verkiest men | |
[pagina 176]
| |
die tot de Offerhande te zyn, zoo niet, men verwerpt ze. Ga naar margenoot+ ‘Voor dat men het Zwyn dood, bewyst de Priester een groote eerbiedenis ....daar na snyt men 't in zyne tegenwoordigheit de keel af, en de Priester doet wederom een eerbewyzing. Men scheert het vervolgens het hair en de borstels af, neemt 'er het ingewand uit, en bewaart het bloedt voor den volgenden dag.... Des anderen daags zoodra de Haan kraait, geeft men het teken. Alsdan komen deGa naar margenoot+ Offerpriesters en zyne Bedienaren; men ontsteekt de Waschkaerssen, en werpt het Reukwerk in de Vuurkonfooren. De Ceremoni-Meester laat de Muzikanten zingen, en de Priester voor het tafereel (of den naam) van Confutius staande, zegt de Ceremoni-Meester: dat men het hair en 't bloedt der geslachte beesten offere. Als dan heft de Priester de Schotel op, waarin het hair en 't bloedt is.... De Ceremoni-Meester zegt vervolgens: dat men dit hair en 't bloedt begraave: aanstonds rechten zich dan de omstanders op, de Priester de Schotel in handen hebbende, gaat met zyne Bedienaars in processie uit, en men begraaft dit hair en 't bloedt in 't Voorhof van de Kapel. Men ontdekt vervolgens het vleesch van 't Offer, en de Ceremoni-Meester zegt: dat de Geest van Confutius nederdaale. Als dan heft de Offerpriester een kruik vol wyn op, die hy over een Man van stroo uitstort, (deeze Plechtigheit word mede op de zelfde wyze in de Offerhanden over de dooden verricht) want de Chineezen gelooven dat men door dit middel de Geest van den geenen doet nederdaalen, aan wien men offert. Daarna neemt de Priester het Tafereel van Confutius en zet het op den Altaar, dit gebedt zeggende; (of zoo men wil, deeze aanspraak van eer maakende) O Confutius! uwe Deugden zyn uitmuntende en wonderbaar; De Koningen zyn V verplicht dat ze hunne Vassaaten regeeren door behulpzaamheit uwer Leere; alles 't geen wy u offeren is rein; dat uwe verlichte Geest over ons koome, en ons door zyne tegenwoordigheit behulpzaam zy. ‘Dit door den Priester gezegt zynde, knielt een ieder neder, en men staat een ogenblik daar na weder op. Alsdan wascht de Offerpriester zyne handen, en droogt ze met Lywaat. Een van zyne Bedienaars bied hem een Schotel met een stuk zyde Stof aan, en een ander een Kruik vol Wyn. De Ceremoni-Meester zingt: Dat de Offerpriester de Troon van Confutius naadere. Daarop knielt de Offerpriester, de Muzyk word gehoort, hy neemt vervolgens het stuk zyde Stof van den Bedienaar, heft het met beide de handen op, en offert het aan Confutius. Insgelyks neemt hy de Kruik vol Wyn en heft die op. Dit nu word door een andere knieling gevolgt.... Eindelyk verbrand men het stuk Satyn in een daar toe bereide Vuurwagen, en de Priester of Offeraar zegt tot Confutius dit algemeen Gebedt: Vwe deugden overtreffen die van alle de Heiligen die op de Waereldt zyn geweest.... 't Geen wy V offeren is van weinig belang, wy verzoeken alleen dat uwe Geest ons verhoore. ‘De Offerpriester doet noch veele neigingen, hy neemt de Kruik vol Wyn, en zegt een ander algemeen Gebedt, waarvan de zin is, dat hy aan Confutius den uitsteekenden Wyn, de Reukwerken, en het Vleesch offere, altoos onderstellende dat de Geest van Confutius tegenwoordig is. ‘Zie hier nu het derde deel der Offerhande verricht. De Ceremoni-Meefter verkondigt dit zingende, en zegt vervolgens: Drink den Wyn van Geluk en Gelukzaligheit. Hy hervat mede de orde van knieburgingen. De Bedienaar geeft weder den Offeraar een Kruik vol Wyn, en de Ceremoni-Meester zegt wederom: Drink den Wyn van Gelukzaligheit. Waarop hy drinkt: de Bedienaar geeft hem het vleesch in handen, en hy heft het omhoog, terwyl de Ceremoni-Meester zegt: Neem het vleesch der Offerhande. Waarop twee algemeene Gebeden volgen, en waar van het laatste met deeze woorden eindigt: V Offerende, 't geen van onzen plicht zy, en 't voordeel dat wy'er van zullen trekken is, dat wy allerlei weldaaden en Gelukzaligheden zullen genieten. Dit vleesch word dan onder de Omstanders verdeelt, en deeze die het eeten, gelooven dat Confutius hun alles goeds bewyzen zal, en voor 't quaade behoeden. ‘De laatste Plechtigheit geschied om den Geest van Confutius weder te geleiden. Zy gelooven dat hy gekomen is om de Offerhande by te woonen. Dit betuigen zy door een algemeen Gebedt, 't welk dus eindigt: Wy hebben V met ontzag geoffert; wy hebben V verzogt en genoodzaakt in onze Offerhande van aangenaame geur te verschynen, nu verzellen wy uwen Geest, enz. De orde deezer Offerhanden is, dat deGa naar margenoot+ | |
[pagina 177]
| |
voornaamsten onder den Volke zich daar by vinden laaten; dat 'er een Mandaryn, gelyk wy reeds gezegt hebben, altoos de Priester is, en dat andere Mandaryns zyne Bedienaren zyn. De meening der aanbidders is, gelyk men in de Beschryving genoeg heeft konnen merken, om Confutius voor zyne Leer te bedanken, en hem als een zeer Heilige Persoonaadje te bidden, die een byzonderen toegang by God heeft, aan wiens zyde men hem zittende vertoontGa naar voetnoot(a). Na de Offerhande verdeelt men het overige aan de vergadering, en een ieder kan naar zyn huis neemen 't geen hem behaagt, om 'er zyn Huisgezin deel aan te geeven. Men geeft vooral van dit overschot der Offerhande den kinderen, vertrouwende dat dit hen eens tot groote Mannen zal doen opwassen. Van 't overschot der zyde stoffe Confutius aangeboden, en ter zyner eere verbrand, maakt men Poppen voor de kleine kinderen. Deeze Reliquiën, zeggenze, hebben de kracht hen gelukkig te maaken. Men zegt ook dat de Chineezen een Getyboek hebben, waar in van den Dienst en de Offerhande gehandelt word, die men Confutius bewyzen moet. Men noemt 'er deeze Geestelyke eer met den naam van middelen die ons alle soorten van weldaaden en Geestelyke Gelukzaligheden verzorgen. Ga naar margenoot+ De plechtelykste Offerhande der Voorouderen is deeze van den 14den van de Maan van Augustus. Zie 'er hier de Beschryving van,Ga naar voetnoot(b) zodanig als P. Moralez een ooggetuige ons verhaalt. Deeze Plechtigheit, zegt hy, geschiedde in een Tempel, ‘boven welke Poort deeze twee woorden stonden, Kia-Cheu, de Tempel der Grootvaderen enz. De Vloersteenen waren als van Porcelein, en de Tempel was beschoten en met kolommen versiert.... Hy had gelykzaam drie Portaalen naar verscheiden zyde gelegen, waar na men een soort van Voorplaats zag, en met twee trappen ging men in den Tempel. Men had er zes Tafels voor de Offerhande bereid. Op deeze Tafels zag men bereide Spyze, en daar by raauw Vleesch, Vruchten, Bloemen, en Reukwerk, 't welk op verscheiden kleine Komfooren brandde. In de verhevenste plaats van den Tempel, had men bequaame Kasjes voor de Voorouders geschikt, en ieder in een Nis geplaatst. Aan weerzyde waren de Beelden der Grootvaderen tegen de muure vastgemaakt: Men had in de Voorplaats veele Tapyten gespreid, waarop men eenige hoopen Papier zag, op de wyze als Muntpenningen gesneeden, die zy geloofden in 't ander leven in waare Munt te moeten veranderen, en aldaar te dienen om de Zielen hunner Ouderen vry te koopen. Eindelyk zag men in een hoek van 't Voorhof een grooten Boom opgerecht, aan wiens toppen en takken spaanders vast gemaakt waren, die geduurende de Offerhande brandden, en dienden om de Zielen der verstorvenen te lichten. De Leeraars in de Godheit die deezeGa naar margenoot+ Offerhande bywoonden, waren met Doktoraale Kleederen bekleed, die zy op dagen van Plechtigheit aantrekken.... Een van hun nam den Dienst van Priester waar, en twee andere die van Diaken en Onder-Diaken. Een derde bediende het Ampt van Ceremoni-Meester. Eenige andere Geleerden oeffenden verscheiden andere bedieningen, als die van Akolyten enz. Deeze die noch niet tot de waardigheit van Dokter verheven waren, hadden hunne beste Kleederen aan, en waren in Orde geschikt en verdeelt in verscheiden Kooren beneden den Tempel en ter zyden de Poorten.... De Offerhande geschiedde en begon op de volgende wyze: De Priester geplaatst zynde, met zyne twee Noodhulpen aan zyne zyde, op een der Tapyten die het midden van de Voorplaats bekleedden; belaste de Ceremoni-Meester dat ze alle met het aangezicht ter aarde nederknielden, waar na hy weder order gaf dat men opstond, en 't welk mede in goede orde geschiedde.... De Priester en Bedienaren... naaderden met een deftig en ernstig gelaat de plaats alwaar de Kasjes en Beelden hunner Overledenen waren en bewierrookten hen.... De Ceremoni-Meester gaf last dat men de Wyn van voorspoed en goed geluk offerde. Toen gaven de Bedienaren den Wyn aan den Priester, die de Kelk met twee handen vatte, ophief, weder zakken liet, en uitdronk. Het zoude verdrietig vallen veel andere Plechtigheden te verhaalen..... De Priester en de Noodhulpen keerden zich naar het Volk. Deeze die het Ampt van Diaken waarnam, verkondigde met luider stemme de Vruchten en Aflaaten die de Vergadering te verhoopen | |
[pagina 178]
| |
had. Weet, zeide hy hun, dat gy, alle die deeze Offerhande bygewoont hebt, verzeekert moet zyn, groote voordeelen van uwe overledene Voorouderen te ontfangen, wegens de eer die gy hun, hen offerende, aangedaan hebt. Gy zult geeert worden, gy zult een lang leven genieten, en allerlet tydelyke Goederen deelachtig worden. Deeze redenvoering geeindigt zynde, stak men het vuur in de papiere Muntpenningen, en daar mede eindigde de Offerhande.’ Men vind met reden in alle deeze Plechtigheden iet 't welk overeenkomst met die der Roomsche Kerke heeft. Hier over zullen wy geene aanmerking maaken. Laat ons hier niet vergeeten, dat de Chineezen, voor dat ze in den Tempel komen, om 'er hunne Voorouderen te offeren, een drievoudig geschrey als een zwaare zuchting maaken. In een andere Beschryving van den Dienst der Chineezen over hunne Dooden, voegt men 'er by, ‘dat men op twee Altaren, tegen over elkander staande, de Beelden van een eerwaardige Gryzaardt zag; dat behalven de opheffing van een soort van Kelk vol Wyn, die vervolgens door den Priester uitgedronken wierd, men in een houte Schootel het Hoofdt van een Geit met den Huidt, het Hair en de Hoornen ophief, met Bloemen versiert.’ Alle de Voorschriften van deezen Dienst zyn in het Chinees Rituaal of Getyboek beschreeven, nevens de Gebeden en smeekingen die men den Overledenen moet doen. Niets is 'er van een werkenderkracht, volgens de gedachten der Chineezen, dan deeze Gebeden. Zy zyn overtuigt dat de verdiensten deezer Overledenen zoo groot zyn, dat zy zich met deeze van den Hemel zelf vergelyken konnen. Zy gelooven, dat hunne Zielen altoos ter rechter en linker zyde van den Koning des Hemels zyn. 't Is met een woordt gezegt op deezen Dienst dat de gansche hoop der Chineezen gegrondt zy. Zy beelden zich in dat door den Dienst der Voorouderen, Goederen zonder tal komen neder te daalen op den geenen die hen eeren. Ga naar margenoot+ Hoe kan men deeze Dienst der Goden overeen brengen met de vernietiging van de Ziele, of zoo men een uitdrukking hebben wil die zachter en overeenkomender zy met het denkbeeldt der Siammers, en van eenige andere hunner Grensvolkeren, met de geheele berooving van 't gevoelen onzer Ziele na de doodt, met deeze zoo volmaakte gerustheit der Heilige Geesten, die schoon zy noch bestaan, bestaan zy dan niet als of zy niet meer bestonden? of eindelyk, zoo men het gevoelen der Chineesche MaterialistenGa naar voetnoot(a) of Stof-stelders volgen wil, hoe kan men deezen Dienst overeen brengen met de meening dat de Figuur van een zaak vernietigt zynde, deeze zaak niet meer dan in 't geheelGa naar voetnoot(b) bestaat? Zie't welk men 'er op antwoordt, en 't is deGa naar margenoot+ eenigste verklaaring die den Dienst der Dooden eenigzins goed maaken kan. DeChineezen gelooven dat de Mensch uit een aardsche Zelfstandigheit is t' zamengestelt, 't welk het Lichaam is, en uit een luchtachtige Zelfstandigheit, waaruit de Ziel bestaat. Op deezen grondt beelden zy zich in, dat 'er altoos een gedeelte van deeze luchtige Zelfstandigheit in het Tafereel van Confutius en andere Overledenen is. Deeze Tafereelen zyn hol, overzulks 'er eenig gedeelte van deeze Zelfstandigheit in huisveste, en dus tegenwoordig zy by de eer die men haar bewyst en de Gebeden aan haar opgeoffert: Hierom is 't dat zy dit de Zetel der Zielen noemen. Op deezen zelfden grondt stellen zy dat de Zielen, die in dedingen zyn, niet van de dingen zelf verschillen alwaar zy zyn, zoo dat het luchtachtig gedeelte van den Mensch niet anders eigentlyk dan dat gedeelte is, 't welk fynder dan de stoffe is die het uitmaakt, en 't welk zy nochtans onbederffelyk moeten onderstellen, om eenige kleur en schyn aan hunnen Dienst te geeven. Men zegt daarenboven,Ga naar voetnoot(c) ‘dat de Chineezen tweederlei Geesten toestaan. I. Deeze die zy Geesten van voortteeling en bederving noemen die in 't Heelal voorvallen. Zy verstaan door deeze Geesten, of de Zelfstandigheit der dingen zelf die werken, of hunne hoedanigheden, of de FormaliteitGa naar voetnoot(d), om zoo te zeggen, van haare werkende kracht. II. De andere Geesten zyn Burgerlyk en Staatkundig. Zy zyn ingevoert geweest.... om het Volk in den toom te houden. Daar door wierd een middel vereischt om te beletten dat het Volk niet te veel vryheit naame, en dit | |
[pagina 179]
| |
middel was van hun te doen gelooven dat 'er Geesten van den Hemel, van de Aarde, van Bergen enz. waren.’ Volgens deeze laatste Grondregel, die wy uit de Zedekundige Oeffening trekken, is de Dienst der Geesten, en van de Voorouderen enz. niet dan een Staatkundige uitvinding. 't Is de uitwendige of blykbaare Leer der Geletterden die zy gelooven valsch te zyn, alhoewel noodig. Volgens de inwendige Leer zyn zyGa naar voetnoot(a) Godverlochenaars. Ga naar margenoot+ Na deeze verdeeling van Geesten, bericht men 'er een andere eenige Bladzyden daar naGa naar voetnoot(b) in 't zelfde Boek. Wy zullen dit met de eigen bewoordingen die men 'er vind, voordraagen. ‘De Chineezen doen aan driederlei Geesten Offerhanden. Deeze die men Xam-ti, (de Koning van boven) noemt, is niet dan de wezentlyke kracht van den stoffelyken Hemel, of zyne invloeijingen.... die dienen om de verscheiden dingen van de waereldt voort te brengen.... De eerste Geest is Heerscher over die der Bergen, Wateren, Rivieren, Steden enz. De tweede is die van de Aarde, die niets anders dan de stoffelyke Aarde is.... Deeze Geest is niet dan de kracht en werking die de Aarde heeft om haare uitwerkzelen voort te brengen. De derde Geest is, waar in de mensch zich van zyne deelen ontdoet wanneer hy sterft, want hy word een lyk wanneer het luchtachtige deel zich van het groove deel enz. scheid. .... De Chincezen offeren aan deeze driederlei Geesten.... 't Is des Keizers bediening aan Hemel en Aarde te offeren.... Men offert hen Ossen, Schapen en Zwynen. De onderworpene Koningen, of 's Keizers çynsbaare Vorsten, en de Onder-Koningen, offerenGa naar voetnoot(c) de Beschermgoden des Koningryks. Behalven dat offeren de Keizers mede voor hunne Voorouderen, en alle de Chineezen van welk een staat zy mogen zyn, den Overledenen van hun Geslacht, oprekenende tot in 't vierde Geslacht: Maar hooger opklimmende onderscheid men niet meer zyne eigene overleden Vrienden.’ Ga naar margenoot+ Deeze Offerhanden geschieden tweemaal 's Jaars met veel plechtigheit. Ieder Huisgezin dient zyne Overledenen ten besten hy kan, bedankende hen door deezen Dienst voor de weldaaden van hun ontfangen, en verzoekende daar in te volharden. Behalven de openbaare Offerhanden, oeffent men 'er mede in 't byzonder met minder plechtigheit. Nochtans ontsteken de Chineezen altoos by de nieuwe en volle Maan Waschkaerssen voor de Tafereelen hunner verstorvenen; zy branden Reukwerk hen ter eere, bieden hun te eeten aan, bewyzende hun diepe en neederige eerbiedigheden en genegenheit. Behalven dat zyn 'er in alle de SteedenGa naar margenoot+ van China, Tempels ter eere der vyf eerste Keizeren gebouwt, als ook van uitmuntende Mannen en Weldoenders van 't gemeen. Wanneer de Keizers gestorven zyn, bewyst men hun mede alle eer van Vergoding; want men waant dat zy na hun overlyden het vermogen verkreegen hebben, den geenen te helpen en gunstig te zyn die zich tot hun vervoegen. Schoon men dit vermogen geduurende hun leven in hen niet erkent, is 'er nochtans in de Tempels een Tafereel, 't welk bedient word op de wyze als deeze der Voorouderen, waar op met groote Letteren geschreeven is: Dat de Koning van China duizende van jaaren leeve. Men offert voor dit Tafereel, en men knielt 'er voor neder. Van alle deeze gebruikelykheden, die de onsterffelykheit der Ziele en de noodzaakelykheit van 't Gebedt insluiten, blykt ten minsten, dat al schoon het waar zou zyn, dat de Geletterden wezentlyk het Athéismus leeren en oeffenen, dit niet algemeen onder den ganschen Landaart is verspreid. Wy moeten iet van 't bewys zeggen,Ga naar margenoot+ waar door men ons te kennen geeft dat Confutius den Dienst der Geesten heeft willen invoeren. Dit bewys is een Sophisma of Verstrik-reden der Pyrrhonianen, want het komt hier op uit om staande te houden, dat men niet besluiten kan of de Geesten de Offerhanden bywoonen of niet, en of zy de Gebeden der Godsdienstelingen verhooren. Maar, zegt men, een zaak is zeker: Zoo men onachtzaamlyk de Geesten dient, stelt men zich in een noch grooter onvermogen van hunne tegenwoordigheit enz. verzeekert te zyn. Indien deeze die de Geesten Godsdienstiglyk dienen, nochtans geene rechte verzeekering van hunne tegenwoordigheit hebben, hoe zullen deeze die twyffelen zich gedragen? Zoo men zich by ons met een zodanig Sophisma bezig hield, hoe zouden wy 't met de Heiligen en Engelen aanroepende, stellen? | |
[pagina 180]
| |
Ga naar margenoot+ Men geeft de naam van Chin-hoan aan deezen Geest die men onderstelt de Beschermer van Steden, Provinciën en Rechtbanken te zyn. Hy heeft Tempels door 't gansche Ryk. De Mandaryns, die bezit van hun bestier zullen neemen, moeten te vooren Hulde aan Chin-hoan van de Stadt of de Provincie doen, die onder zyn opzicht is gestelt, hem zweerende dat zy zich getrouwelyk in alles quyten zullen 't welk van hunne Bediening afhangt, en verzoeken hem om 't middel van dit te vervullen. Zy moeten deeze Plichten tweewerfGa naar voetnoot(a) in 't jaar, onder straffe van hun Ampt te verliezen, zoo zy 'er in nalaatig waren, hervatten. Men zegt dat deeze Chin-hoans met de Bewaar-Engelen overeenkomen: Maar de Chineezen erkennen in hen eene Godheit beneden die van den eersten oorsprong, alhoewel zy nochtans bekennen dat deeze Chin-hoans eertyds Menschen zyn geweest. Ga naar margenoot+ De Chineezen gronden hun gevoelen, de Chin-hoans raakende, over zulks de Waereldt door zichtbaare Bestierders word geregeert. Het is betaamelyk, zeggen ze,Ga naar voetnoot(b) dat het ook door Bestierders van een Geestelyke natuur geschiede, die de gerechtigheit en de geweldoeffening der Overheden vrywaren, en de verborgene misdaaden straffen die de bewustheit der Menschen ontglippen. De Schryver die wy aanhaalen zegt, dat de Chineezen oulings ‘geene Afgoden (te weeten deezer Geesten) in de Tempels hadden, men zag 'er niet dan een Tafereel, waarop deeze woorden in de gemeene Taale en in goude Letteren geschreven waren: 't Is hier het verblyf of de wooning van den Geestelyken Beschermer der Stadt. Men sette eenige Eeuwen daar na in de plaats van dit Tafereel, de Verbeeldingen van deeze Geesten,Ga naar voetnoot(c) om des te meer achting en vreeze in den geenen in te drukken, die genoodzaakt waren den eed te doen.’ P. Marini zegt ook, dat de JaarboekenGa naar margenoot+ der Chineezen gewag van goede en quaade Geesten onder den naam vanGa naar voetnoot(d) Xin en Quey maaken, 't welk mede het gevoelen der hedendaagsche Chineezen is; en op dit zelve gevoelen is 't, dat de Feesten verzelt van Offerhanden ter eere van de Berg-Water-Stadt-Geesten enz. gegrond zyn. Men eert mede in China de Zon, MaanGa naar margenoot+ en Starren.Ga naar voetnoot(e) Een zekere Cansay, aan wien het Bestier van het laagste gedeelte des Hemels word toegeëigent, heeft insgelyks het vermoogen over leven en doodt. Men onderwerpt hem drie Bedien-Geesten, Tanquam, Tsuiquam, en Teiquam. TanquamGa naar margenoot+ geeft den Regen, Teiquam beheerst de Geboorte, den Landbouw en Oorlog, Tsuiquam is gelyk de Neptunus der Chineezen. Quonin is de Godin die de Huishoudingen en 't welzyn der Aarde bestiert.Ga naar voetnoot(f) Men verbeeld haar met twee Kinderen aan haare zydeGa naar voetnoot†, waarvan het eene een beker houd, en 't andere gevouwen handen heeft. Chang-ko is de Godin, die de Meesters in de Godkunde van de Sekte der Lettergeleerden byzonderlyk eeren, gelyk de Grieken en Romeinen Minerva deeden. Men ziet hier noch de Afgod of Godheit die de wellust beheerst. Deeze Afgod, dieGa naar margenoot+ Ninifo word genoemt, word als een Xin aangezien, en zodanig van de Godsdienstelingen gedient. Nochtans is 't een Geest die de ongeoorloofde als geoorloofde vermaakelykheden bestiert: Een waardige Bediening voor een Wezen met den naam van Xin betytelt, die men meent door die van Heilig te vertaalen. Men ziet in de zelfde AfbeeldingGa naar voetnoot+ de Geest die in de onsterflykheit het gebied voert, de groote Beschemgeest van China, die mogelyk niets anders is dan de God des Oorlogs, waarvan wy reedsGa naar voetnoot(g) gesproken hebben; of Ki-to, die de Chineesche KrygsknechtenGa naar voetnoot(h) als hun Patroon eeren. Eindelyk ziet men 'er Lancing die wy niet kennen. Hoaguam bestiert de Oogen. | |
[pagina t.o. 180]
| |
126
IDOLE que les CHINOIS appellant, le DIEU de L'IMMORTALITÉ, et qu'ils disent presider à leur FORTUNE. A. FO-TEK, ou NINIFO. B. KIN-GAN génie tutelaire que les JESUITES nomment aussi CHIN-HOAN.
B. Picart del et sculp. dir. 1728.
CHIN-HOAN Dieu tutelaire de la CHINE. DIVINITÉ que les AMBASSADEURS HOLLANDOIS nomment LINCING dans leurs RELATIONS. | |
[pagina t.o. 181]
| |
127
PUZZA ou la CYBELE des CHINOIS.
B. Picart sculp. dir. 1726.
PUZZA sous une forme parallele à JSIS assise sur la fleur de LOTOS. | |
[pagina 181]
| |
Ga naar margenoot+ Puzza, die men op een Lotos Blom zitten ziet,Ga naar voetnoot† of liever, volgens Kircherus, op een Zonneblom gezeten, word door hemGa naar voetnoot(a) de Isis en Cybele der Chineezen genoemt. ‘ZyGa naar voetnoot(b) heeft zestien armen, waarvan ieder handt, zegt Kircher in de vertaling van zyn verheerlykt China, zinnebeeldelyk gewapent is, te weeten, met Messen, Degens, of Hellebaarden, Boeken, Vruchten, Bloemen, Planten, Raderen, Drinkvaten, Flessen, enz.’ Zie hier by verkorting 't geen de Bonzes van China van haar verhaalen.Ga naar voetnoot(c) Drie Nimfen daalden eertyds van den Hemel om zich in een Rivier te wasschen; naauwelyks waren ze in 't Water, of het Kruidt VesicariaGa naar voetnoot(d) genoemt, verscheen op de Kleederen van een van haar, nevens zyne Koraalvrucht, zonder dat men begrypen kon van waar dit quam. De Nimf kon het aanlokzel om van deeze vrucht te proeven, niet weerstaan. Zy wierd'er van bevrucht en baarde een Zoon die zy tot Manbaare jaaren opvoedde, waar na ze hem verliet en weder naar Hemelwaarts keerde. DeezeGa naar margenoot+ Zoon werd een groot Man, gaf Wetten, en deed overheeringen. Dit verdichtzel heeft overeenkomst met dat van Somona-Codom, als ook metGa naar voetnoot(e) Serapis en HorusGa naar voetnoot(f) en zelf met de Historie van J. Christus. Als de waarheit zich, om zoo te zeggen, in een verdichtzel benevelt vind, om de weinige waarschynlykheit die men in de versiering ontmoet, is 't niet vreemd dat men ze als een wezentlyke zaak aankleeft. Daar uit ontstaan de vernuftige gissingen der geenen die de Afgoderyen hebben willen verklaaren of ophelderen. ‘De Chineesche Geleerden, zegt Kircherus, geven aan Puzza veele Armen, om mogelyk te doen begrypen, dat ze de Moeder aller Goden is, en 't is om de zelfde reden dat de Heidenen Ceres met een Boezem vol van Borsten vertoonden,’ 't welk haar de toenaam van Mammosa geeven deed. Wederzyds hebben ze door deeze zinnebeeldelyke Afgoden, de kracht van de Natuur, haar vermogen, haare vruchtbaarheit en werkzaamheit willen verbeelden. Isis kon dan by de Egiptenaren, Ceres en Cybele by de Romeinen, en Puzza by de Chineezen als een zelvige Godheit aangezien worden, die voortbragt en alle dingen deed voortbrengen. 't Is dan de Natuur. Zy is op de Lotos in 't midden van 't Water gezeten, om aan te toonen, zegt Kircherus, ‘dat gelyk dit Kruidt altoos van 't Water bevochtigt word, op wiens oppervlakte het dryft, eveneens is deeze Hoofdtstof de Natuur behulpzaam in de voortbrenging en vruchtbaarheit van alle dingen.’ Wy breiden deeze plaats een weinig uit, om die beter te verklaaren. 't Is ook zeeker dat dit de zelfde denkbeelden zyn die men Venus toeëigenen moet, voortkomende uit het water, en deezeGa naar voetnoot(g) | |
[pagina 182]
| |
Schulp, waar mede de Dichters zoo lang en geestig gepopt hebben. Voor 't overige, niets verdeedigt de overeenkomst van Isis en Pnzza beter, dan de eerste by de Egiptenaren te zien zitten op een Lotos Blom; om de Nakomelingschap een Gedenkstuk van deeze Lotos toe te wyen, 't welk het eerste onderhoud hunner Voorvaderen had geweest: En alzoo zy in vervolg van tydt de Garst en Tarw in des Lotos plaats stelden, behoeft men zich niet meer te verwonderen, deeze Isis met drie Korenairen in de handt verbeeldt te vinden, en drie andere voor haar, in het zelfde Afbeeldzel alwaar men ziet dat ze den kleinen Horus zoogt. Zie hier een andere overeenkomst, die voor hen niet verwerpelyk zal schynen die gissingen beminnen. Isis het Hoofdt van een Koe hebbende en haaren kleinen Horus zoogende is, hier in een oud gedenkstuk geteekent naar het Afbeeldzel van P. de Montfaucon verleent, en volgens hem beteekent de overeenkomst van Isis en Io, Zoone van Inachus, die in een Koe herschept wierd. Niet onbekent is 't, dat by de Indianen de vruchtbaarheit van dit Dier het Zinnebeeldt van de Natuur is, en dat zy eenigermaaten de Koe als een Moeder van 't Menschelyk Geslacht, wegens haare eigenschappen, aanmerken. By gevolg Puzza die Isis is, is mede de zelfde als de Koe Io. Wy zullen deeze overeenkomsten eindigen, aanmerkenkende dat Isis en Osiris mede verbeeldt waren onder de gedaante van twee Slangen met de Lotos op haar Hoofdt,Ga naar voetnoot+ en met dit onderscheid, dat Isis een Vrouwenboezem had. Deeze Slangen waren Zinnebeelden van de Godheit, en deeze Godheit was by deeze Volkeren niet anders dan de Natuur. 't Is zeker en klaar beweezen, dat de Aloude en Hedendaagsche Heidenen veele Goden in een zelvigen God hebben aangemerkt: De Natuur is volgens haare verscheidene gedaantens, Cybele, Vesta, Ceres de Maan enz. geweest. De Chineezen eeren noch eenige andereGa naar margenoot+ Geesten, of Heiligen. Het woordt Xin, 't welk zy gebruiken, is ter deezer gelegenheit dubbelzinnig, men zegt nochtans, datGa naar voetnoot(a) de Bezendelingen genoodzaakt zyn om dit te gebruiken, van J. Christus, van de Drieëenigheit, en van de Heilige Maagdt spreekende, 't welk een onaangenaame verbeelding voor d'Aloude Christenen, maar gunstelyk voor de nieuwen wezen moet; want op deeze wyze voegt men Christus en onze Heiligen de Geesten der Chineezen nader by. Hoe het ook zyn mag, onder deeze Chineesche Heiligen vind men eerstGa naar voetnoot(b) Quannia of QuoninGa naar voetnoot(c) die als Kluizenaarster leefde. Zy was een groote Heilige, waar van de Chineesche Legende zeldzaame wonderheden vertelt. Ieder Mensch die gebooren is om Legendarius te worden, word over dit Artykel nooit uitgeput, want alles vloeit dan als uit een Bron, gelyk wanneer men Sprookjes van Toverhexen schryft. Men vind 'er een Toveresse Neoma, of volgens eenige anderen,Ga naar voetnoot(d) een Godsdienstige Dochter, die Gelofte van Maagdelyke reinigheit had gedaan. Zy word hier verbeeldt onder den naam van MatzouGa naar voetnoot†, hebbende twee andere Godsdienstige aan haare zyde, die haar bewaayen. Hujumsin was een beruchte Alchimist, die de Philofosische steen vond: Maar dit was het wezentlykste niet 't welk hy voor den Volke deed. Hy verloste hen van een verschrikkelyke Draak, en bond die vervolgens aan een kolom die noch in wezen is; na deeze verrichting vloog hy naar de Hemelen. Men bouwde hem ter zelver plaatse een Tempel, alwaar deeze Chineesche St. Joris het Gedrocht overwonnen had. Wy konnen ons niet onthouden, aan te merken, dat deeze overwinning van Draaken en Gedrochten zodanige edele denkbeelden verwekt over de macht der geenen die men gelooft van den Hemel begunstigt en gelieft te zyn, zulks geene Godsdienst hen dit voorrecht heeft willen berooven, de meeste Godsdiensten hebben | |
[pagina *23]
| |
128
ISIS & OSIRIS, avec la fleur de LOTOS sur la tête sous la figure de SERPENS. ISIS assise sur une Fleur de LOTOS.
B. Picart sculp. dir. 1727.
ISIS allaitant son Fils HORUS. ISIS avec une tête de vache allaitant HORUS. | |
[pagina *25]
| |
129
VITEK ou NINIFO.
B. Picart sculp. direx. 1726.
MATZOU. | |
[pagina *28]
| |
130
QUANTECONG DIVINITÉ CHINOISE que les CHINOIS disent avoir eté leur premier EMPEREUR.
B. Picart del et sculp. dir. 1726.
QUONIN DIVINITÉ domestique des CHINOIS. | |
[pagina 183]
| |
zich de eere van Helden overwinnaars van Gedrochten te hebben gehadt, niet konnen weigeren. De Heidensche Legenden hebben een Herkules verwinnaar van de Hydra gehad, een Oedipus van den Sphinx, een Jazon van den Colchischen Draak enz. Wy zullen in 't vervolg van dit Werk zien, dat de aloude Bewooners van Europe niet min deeze wonderheden bemint hebben dan de aloude en hedendaagsche Grieken en Asiaansche Volkeren. 't Is jammer dat men nooit wezentlyk de bestaanlykheit der Draaken en andere diergelyke Gedrochten heeft konnen bewyzen. Wy zouden zekerlyk de vernieling dier Gedrochten onder het getal van overwinningen onzer Heiligen tellen konnen, en gelooven zonder eenige tegenstreeving alles 't geen de Legenden ons van de Draaken van Provence, Orleans, Rhodes, Ierlandt enz. verhaalen. 't Is een ongeluk voor de Godsdienstigen, die op de wonderen belust zyn, dat het Christendom geene verdichtzelen om zich te stevigen noodig heeft, en dat het zoo naaukeurig en oprecht is om de twyffelachtige dingen te verwerpen, schoon men 'er eere had konnen uittrekken. Ga naar margenoot+ Laat ons, ons Chineesch oogmerk niet verliezen. De God, Afgod of Geest die men hier onder den naam van Quante-congGa naar voetnoot+ ziet, was de Grondlegger van 't Chineesche Ryk. Hy vond eenige kunsten uit,Ga naar voetnoot(a) gaf Wetten en gebood den Chineezen zich te kleeden; want te vooren gingen deeze Volkeren byna naakt; hy bragt hen onder een geregeld Bestier, en liet hen in Steden enz. woonen. Deeze zoo nuttelyke en ongemeene uitvindingen lieten niet toe hem in een gemeene gestalte als andere Menschen te verbeelden; men verbeeldt hem dan als een Reus, en met een overnatuurlyke kracht. Men ziet ook achter deezen Quante-cong zyn zwarten Schildknaap Lincheou, die in kracht zynen Meester niet week. Ga naar margenoot+ In de Gezantschappen in China van Dapper bericht men de ampten en hoedanigheden van twee en zeventig Chineesche Goden, waar onder men de verblyfplaatsen der Hemelen en van de Aarde op deeze volgende wyze verdeelt. De vyf eersten bestieren de Hemelen. De eerste van deeze vyf is de Opperste in de ordening der Goden, en over alle de Wezens der Natuur. Deeze vyf Goden hebben onder zich de drie Bedien-Geesten Tanquam enz. waar van wy gewag gemaakt hebben. Deeze agt Godheden hebben agt Raden in hunnen dienst, insgelyks bewooners der Hemelen. Deeze Raadsheeren hadden op Aarde, Wyzen en Philosofen geweest. De andere Goden, bestieren in 't getal van zes en dertig, de Aarde en Ondermaansche zaaken. Laat ons een Toneel-God niet vergeeten: Men kan met deezen naam den uitvinder van de Chineesche Toneelstukken noemen. De Chineezen hebben hem na zynen doodt vergood. Hy is de Beschermgeest der Toneelspeelders, en men offert hem Offerhanden. De Toneelspeelders zyn altoos van een beeldt van deezen Beschermgeest verzien. Laat ons by dit alles 't welk wy reedsGa naar margenoot+ gezegt hebben, voegen, dat zy in navolging van de Egiptenaren,Ga naar voetnoot(b) een Godsdienstige achting voor de Piramiden hebben, te weeten, de gebouwen in overeenkomst met deeze Egiptische Piramiden. Dit is 't welk Kircherus verzeekert. Men durft, zegt hy, deeze gebouwen niet naaderen, noch de zelve aanschouwen, zonder vooraf zekere plechtigheden in acht genomen te hebben, om de Goden (van deeze Piramiden) te bevreedigen. Deeze tusschenrede in twee haakjes ingeslooten schynt ons noodig te zyn, om het gebruik van de volgende plaats, door Kircher als noodzaakelyk aangehaalt van 't geen hy bericht. ‘Ga naar voetnoot(c) Zy hebben Afgoden van gedaante als Piramiden gemaakt, die zy Chines noemen. In deeze Piramiden zyn een soort van witte Mieren.... De Heidenen draagen voor deeze Chines groote zorg.... Wanneer zy een Slaaf koopen, brengen zy hem voor een deezer Piramiden nevens een Offerhande van Wyn en iet anders, en stellen hem in bewaarender handt, biddende den Afgod, dat zoo de Slaaf wegliep hy door Slangen, Krokodillen of Tygers moge verslonden worden. 't Welk de Slaven zoo een geweldige vrees aanjaagt, dat | |
[pagina 184]
| |
schoon zy van hunne Meesters qualyk gehandelt worden, hen niet durven verlaaten.’ Na deeze aanhaaling voegt 'er de zelve Schryver, by; dat de Chineezen der Egiptenaren apen zyn, die de spits of kloot aanbaden, die men boven de Piramide zag. Ten minsten, men kan zeggen, dat het niet ongerymt is deeze zinnebeeldelyke klooten by de Afgoden te vergelyken die men op de hoogste spitsen van de Piramidale Torens der Chineezen beschouwt.Ga naar voetnoot(a) Deeze die op de spits van den Porceleinen Toren gezien word, is van verguld Koper gemaakt. ‘Deeze Toren, zegt de aangehaalde Schryver, wierd door de Chineezen bygeloviglyk gebouwt, die gelooft hebben daar door hun goed geluk te doen stevigen. Laat ons de Draaken mede gedachtig zyn; want zy hebben ook eenig deel aan den bygelovigen dienst der ChineezenGa naar voetnoot(b). De Draaken zyn de Wapenen en Vaandels van 't Ryk. De Chineezen verbeeldenze op hunne kleederen, op en in hunne Boeken, op hun Lywaadt, en in hunne Tafereelen. Fohi de uitvinder van vier en zestig Zinnebeelden, gaf het alleerst de bygelovigheit voor de Draaken gezag. Met dit oogmerk alleen, om kracht aan deeze Zinnebeelden te geeven, waar van hy de grondstelling wilde doen doorgaan, geloofde hy de wonderen ter zyner hulpe te moeten bezigen. Fohi zeide dan tot het Volk dat hy deeze Zinnebeelden op den rug van een Draak gezien had, die op hem uit den Grondt van een Meer toegeschooten was. ‘Deeze Keizer,Ga naar voetnoot(c) zegt P. Martini, verkoor de Draak met te meer vertrouwen, alzoo dit Dier by de Chineezen voor een gelukkige voorzegging gehouden wierd.... De Draaken van den Keizer waren met vyf Klaauwen aan ieder Voet verbeeldt. Indien iemandt zich van dit Dier voor eenig Zinnebeeldt diende, was 't hem op levens straf verboden, het niet meer dan vier Klaauwen te geeven.’ Dat Fohi de eerste zy die het Bygeloof voor den Draak zou ingevoert hebben, of dat hy dat Bygeloof reeds ingevoert gevonden had, altoos 't is waarschynelyk dat het by de Chineezen zeer oud is, en buiten staat van verdeedigt te worden. En alzoo de verdichtzelen der Gedrochtelyke Slangen in 't algemeen van een zeer verloopene oudheit zyn, moet men echter met veele geleerde Mannen gelooven, dat de Afgodische Volkeren over dit onderwerp niets hebben uitgevent, 't welk de zelfde oorsprong niet zou konnen hebben, en mogelyk de zelfde Leenspreuken als deeze, die men in de gewyde Boeken der Jooden vind. Niet alleen gelooven de Chineezen den Draak de Bron alles goeds 't welk hen te beurt valt, te zyn, zy beelden zich noch in dat hy hen den Regen en schoon Weder verleent. Hy is 't die den Donder verwekt, en hy is 't die het Onweêr veroorzaaakt. Is hy dan niet de Vorst der Mogendheden des Luchts, waar van in de Heilige Schrift gewag word gemaakt? Eindelyk, eveneens als de Alouden het Gulde-Vlies onder de bewaaring van een Draak gestelt hebben, en dat veele Hedendaagsche nu noch gelooven, dat de Mynen en Onderaardsche Schatten door Spooken en Nachtgeesten bewaakt worden, zoo gelooven de Chineezen dat de Draak onder zyne macht de Goederen der Aarde bezit, en voornamentlyk onder de Bergen regeert. Aan deeze lichtgeloovigheit is 't dat zy ‘het Bygeloof verschuldigt zyn, van met zoo veel moeiten en onkosten de Aderen van dit verschikkelyk Beest te zoekenGa naar voetnoot(d), wanneer zy Graven doen opdelven. Daar uit doen zy het geluk en den voorspoedt van hun Geslacht afhangen. enz.’ Wie de Stof der Chineesche AfgoderyGa naar margenoot+ zou willen opvolgen, verdwaalde veel verder dan hy denken zoude. P. Le ComteGa naar voetnoot(e) bekent, ‘dat 'er weinig Volkekeren Bygelooviger dan de Chineezen zyn.’ Hy kon geen gunstiger omstandigheit verkiezen om 'er van te oordeelen als de Plechtigheden die hy hen op Zee, in een Reistogt met hen gedaan, zag doen. ‘Zy beweezen een Goddelyken Dienst aan 't Kompas, verbranden Reukballen ter zelver eere, en offerden het Vleesch in Offerhande. Zy worpen tweemaal 's daags vergult Papier in de Zee, als om haar in hunnen dienst te houden.’ Naby NanganGa naar voetnoot(f) bewyst men Gostsdienstigheit aan een Steen die eenige Heiligheit bezit; maar hoedanig, word niet gezegt. Hy voert de naam van Xin. De eerste Afgodery heeft door spitstoelopende, piramidale en vierkante Stee- | |
[pagina 185]
| |
nenGa naar voetnoot(a) haar begin genomen. De Heilige Steen, waarom het hier te doen is, zal mogelyk een overblyfzel deezer Gedenkstukken zyn. De Chineezen hebben mede hunne wonderwerkende Afgoden. Naby TaivenGa naar voetnoot(b) een Stadt in Xansi, vertoont men 'er een van in een Kapel, die uit des Werkmeesters handen gekomen, zich alleen oprechtte, en in het nis plaatste 't welk men voor hem bereid had. Ga naar margenoot+ Zou men wel gelooven dat een Volk, dus aan den Dienst der Goden verbonden, overzulks het schynt dat men hunne Afgoden en Pagoden niet genoeg zou konnen vermeenigvuldigen, tegen hen op de beleedigenste wyze zouden konnen uitvaaren, wanneer de Gebeurtenis hunne hoop niet beantwoordde? ‘DitGa naar voetnoot(c) gebeurt, zegt P. Le Comte, dikmaals, dat, nadat het Volk de Goden wel geëert te hebben, alsdan niet van hun verwerft 't geen het verzocht heeft, men hen verlaat en zich als van onvermogende Goden ontslaat; andere handelen hen met de grootste verachting, hen met beleediging aanvallende, en andere met stokslaagen. Gy hondsche Geest, zeggen ze dikmaals, wy geeven u een verblyf in eenen uitmuntenden Tempel, gy zyt wel vergult, word gevoed, bewierookt, en na alle deeze voorzorge.... weigert gy ons 't welk ons noodig zy.... Men bind hem met touwen, sleept hem langs de Straaten, bemorst van modder en allerlei vuiligheden.... Indien zy geduurende deezen tydt verwerven 't geen zy wenschen, alsdan brengenze den Afgod plechtelyk weder in zyne Nis, nadat ze hem wel gewasschen en weder afgedroogt hebben, en werpen zich voor den zelven neder, met verscheiden verontschuldigingen....’ Dit smaadelyk gedrag is het uitwerkzel van een eerste spyt, en van een schielyke oploopendheit aan 't beweegen geraakt, waar van men niet altoos meester is. 't Is door een diergelyke spyt dat het Roomsche Volk de Tempels van Rome na de doodt van Germanicus bezoedelde. Alexander, van spyt tegen Esculaap getroffen, nademaal hy Hephestion had laaten sterven, belastte dat de Tempel van den God der Geneeskunde verbrand wierd. Het schynt dan dat men de eerste oploopentheden deezer baldaadige Heidenen zou konnen verontschuldigen, gelyk men zekere Godsdienstelingen over buitenspoorige uitdrukzelen verschoont, die naar de letter genomen zynde, ten minsten aan 't Opper-Weezen veel ongelyk doen, als een verzoekschrift in onbeleefde bewoording begreepen, aan de Monarchen deezer Waereldt doen zoude. Maar wat zal men van den koelen moede zeggen waar mede eenige Chineezen hunne Goden in rechten betrekken en vervolgen? P. Le Comte bericht de Historie van een ChineesGa naar voetnoot(d), die een Afgod in een geduurige ballingschap doemen deed, om dat hy zyne Dochter had laaten sterven. Wy zullen, van de Japaneezen handelende, zien, dat deeze Eilanders aan hunne Afgoden stokslagen geeven, wanneer zy hunne plicht niet wel betrachten. Wy wyzen die geenen die nieuwsgierig zyn, naar den uitmuntenden BayleGa naar voetnoot(e), alwaar men diergelyke voorbeelden van gemor en krachtige oplopendheit, zelfs in den Christelyken Godsdienst te vinden, zal konnen leezen. |
|