Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 4
(1729)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 155]
| |
Vyfde verhandeling
| |
[pagina 156]
| |
kan machtig zyn, is 't te gelooven, dat zy 'er een Oppermachtig Wezen onder verstaan, 't welk zorge voor alle geschapene dingen draagt, die zich zelven niet bestieren konnen, en door hen Heere of Bestierder des Hemels word genoemt.’ Dit zoude echter den geenen niet voldoen die de Chineezen Godverlochenaars gelooven te zyn: Zy zullen zeggen, dat dit onderstelt 't geen in geschil word gestelt. Blykbaar nochtans is 't, dat ze in de eerste tyden hunner Heerschappy, te weeten, omtrent den tydt van Noach, kennisse van den waaren Godt hebben gehad, gelyk men ook van de eerste Volkplantingen der Waereldt na de Zondvloedt gelooven kan. Maar behalven dat, dient dit alles geenzins voor hunnen tegenwoordigen Godsdienst aangehaalt; genoeg is 't bekent, dat men op ydele gissingenGa naar voetnoot(a) van een geschreeven gezag, of van een naaukeurige Overlevering ontbloot, niet redeneeren kan. Nochtans zullen we de denkbeelden der Aloude Chineezen, volgens het bericht der bequaamste en naaukeurigste Reizigers, ontwinden. Zie hier volgens de Vaders Le Comte en Martini de vordering van hunnen Godsdienst en zyne verbastering aangemerkt. Ga naar margenoot+ Fohi,Ga naar voetnoot(b) die niet lang na den tydt van Noach regeerde,Ga naar voetnoot(c) offerde het Opperwezen van Hemel en Aarde. Onder een zoo Godsdienstigen Vorst, en wiens regeering ongemeen lang was, liep de Godsdienst mogelyk noch weinig gevaar, en ongetwyffelt hebben de Volkeren hunnen Opperheer daarin nagevolgt. De derde Keizer, HoamtiGa naar voetnoot(d) bouwde een Tempel voor den Opperheere des Hemels. Onderstel dan, dat de Jaarboeken der Chineezen waarlyk geloofwaardig zyn, zoo kan men zeggen dat deeze Tempel de aller oudste was, waarvan in de Historiën gewag word gemaakt, te meer, alzoo deeze Vorst in een tydt leefde, dat men geene Godsdienstigheit dan in de Bosschen en op de Bergen oeffende. De vyfde Keizer Tchouen-Hio genoemt, herstelde de Godsdienst die zynen Voorzaat, door een hoogen Ouderdom verzwaktGa naar voetnoot(e), met bygelovige bedryven bedorven had. Hy stelde Priesters of Geestelyke Mandaryns aan, om in 't Osferen 't gezag te voeren, en hy geloofde dat men den Geestelyken Dienst in geen enkele plaats insluiten moest. P. Martini zegt, dat hy alle zyne Onderdaanen verplichtte zekere Plechtigheden te oeffenen, en dat hy het Priesterschap aan de Oppermacht voegde, verbiedende aan een ieder, dat niemandt dan de Keizer offeren mogt. De zesde Keizer was niet beter tot den Godsdienst geneegen. P. Martini voegt 'er by, dat deeze het eerste voorbeeldt van de Veelwyvery gaf. Yao, die hem opvolgde, deed veele schoone daaden, waarin hy door die geen die na hem quam, nagevolgt wierd. Kortom, zy maakten zich beide, zegt P. Le Comte, door hunne Godvruchtigheit en hun wys bestier, zoo berucht, dat het genoegzaam bleek dat onder hunne regeering de Godsdienst noch bloeiender was. De zelfde Jezuït gelooft, ‘Dat de kennisse van Godt byna twee duizend jaaren daarna gehandhaafdt wierd, en zulks onder de regeering van tagtig Keizers; nademaal de geleerdste Uitleggers der Chineezen staande houden,Ga naar voetnoot(f) dat men voor de bygelovigheden van Fo, nooit AfgodenGa naar voetnoot(g) of Standbeelden onder den Volke gezien had.... Geduurende deezen tydt vermaande men altoos den Vorsten de stellingen van Yao in acht te neemen, waar van de eerste het wezentlykste opzicht op den Dienst van den | |
[pagina 157]
| |
Oppermachtigen Meester der Waereldt had.’ Maar dit was geenzins zonder uitzondering, noch vermenging van bygelovigheden, die allenks de Godsdienst bederven, en van zynen oorsprong verbasteren. Eenige Eeuwen na Yao, wilde een Keizer de Afgodery door middel van een Dwaalgeest die hy verdeedigde, invoeren. Deeze nieuwe Salmoneus wilde vervolgens de Godheit trotseeren, maar hy storf mede als den Salmoneus der Grieken; want de Chineesche Historie verhaalt, dat hy door den blixem gedood wierd. De ydelheit der voorzeggingen wierd in deezen geruimen tydt ingevoert. Men bewees den Geesten een Geestelyken Dienst;Ga naar voetnoot(a) aan deeze Hemelsche Mogendheden, die men voor Middelaars by den Oppermachtigen Keizer van Hemel en Aarde aanzag. Men onderstelde mede, dat de Starren over 't geluk en ongeluk der Menschen en van Staten een invloed hadden. Dit alles vind men in de Historie der regeering van de aloude Chineesche Vorsten aangeteekent. Dus kan men zeggen dat de geest van den Godsdienst in dit Ryk op die wyze gehandhaaft wierd, als in dien zelven tydt by de andere Heidenen der Oudheit. Hoe veel schoone voorbeelden vind men niet onder de laatsten, van deeze zoo opgesmukte deugdt in de Chineesche Jaarboeken, en die men met reden als het merkteken en de grootste volmaaktheit in den Godsdienst zoude konnen aanzien, byaldien men 'er het bygeloof van afzonderde? Wy willen wel met P. Le Comte gelooven, dat deeze Volkeren zeer lang een genoeg duidelyke kennis van den waaren Godt konnen gehad hebben: Maar wy voegen 'er by, dat die niet als zuiver konde aangezien worden. Ga naar margenoot+ Laotun, die P. Le Comte, Laokun of Li-laokun noemt, was het Hoofdt van een Sekte, wier beginzelen byna met die van Epicurus overeenquamen.Ga naar voetnoot(b) Hy werd onder de regeering van Tingu gebooren, omtrent 600 jaaren voor J. Christus, en byna vyftig jaaren voor Confutius. Deeze Ketter waande door den Hemel geschapen te zyn geweest, 't welk mogelyk zeggen wil, dat hy zich als een Hemels Gezant aanmerkte. Byna hebben alle de Hoofden van een Aanhang of Party getracht zich deezen geur van een wonderbaaren en onnatuurlyken Persoonaadje te geeven. Om dit Karakter te beter te vestigen, wilde hy noch zynen Aanhangeren ditsmaaken, dat hy een en tagtig jaaren in zy Moeders Buik beslooten was geweest, en dat hy een weinig tyds voor haare doodt door de linkerzyde was voortgekomen, die toen zich zelven opende. Het getal van negen, 't welk hy geloofde het volmaakste van alle getallen te zyn, en negenmaal vermeerdert zynde, een en tagtig uitlevert, was de grondslag van dit geloof Li-Laokun verkreeg zich eerlang door zyne Leere groot gezag, waarvan dit het wezentlyke was.Ga naar voetnoot(c) Hy ‘leerde dat de Oppermachtige Godt lichaamelyk was, en dat hy de andere Godheden als een Koning zyne Onderdaanen deed, bestierde.Ga naar voetnoot(d) Hy dreef mede dat de Ziele met het Lichaam verging, en dat de wellust 's Menschen volstrekte welzyn was.’ By deeze Leerstukken voegde hy dingen die een welgevoegelyken zin konden aanneemen. By voorbeeldt, hy scheen een opperste Bewustheit in deeze volgende plaats te erkennen. ‘De uitmuntenste Reden (Tao) heeft geen naam die met haar overeenkomt; zy heeft Hemel en Aarde geschaapen, alhoewel zy geen Lichqaam heeft; zy is onbeweeglyk, en geeft nochtans aan alle de Starren de beweeging. Ik noeme haar Tao, dat is de uitmuntenste Reden zonder Afbeeldzel; nademaal ik haar met geen anderen naam kenne, enz.Ga naar voetnoot(e) De eeuwige Reden heeft een voortgebragt; een wederom twee; twee hebben drie voortgebragt, en drie wederom alle andere dingen.’ P. Le Comte schynt te gelooven, dat 'er in deeze plaats eenige kennis van de Drie-eenheit opgesloten legt. De zelfde Philosoof schreef voordeeliglyk van de deugdt, van het vlieden der eere, 't verachten der rykdommen, en van de eenzamheit der Ziele, te weeten, van deezen staat van ingetogenheit, waar in de Ziel van de Waereldt afgetrokken, zich zelve betracht. Op dit alles kan men besluiten, dat de Leer van deezen Wysgeer een mengzel van goedt en quaadt was: Mogelyk gebeurde hem vervolgens 't geen andere wedervaaren is; dat zyne Sektarissen veel verder dan hy gingen, en valsche en gevaarlyke gevolgen uit een Leerstuk trokken, 't welk niet dan duister en vol van dubbelzinnigheden was. Onder voorwendzel van de wellust, des 's Menschen volstrekte welzyn te genieten,Ga naar voetnoot(f) ‘beyverden zyne Sektarissen | |
[pagina 158]
| |
hun leven te verlengen, om des te langer de eenige gelukzaligheit die zy kenden, te genieten: zy gebruikten verfoielyke middelen om 'er toe te komen. Deeze gevaarlyke gevoelens sloopen onder de grootste en voornaamste Heeren vanGa naar margenoot+ den Staat in.’ P. Le Comte bericht, dat Laokun zich zoo krachtig aan de Stofscheikunde overgaf, dat hy zelf voor den UitvinderGa naar voetnoot(a) van deeze kunst aangezien wierd, en dat hy zich inbeelde de Philosofische Steen te bezitten, zich eindelyk ditsmaakende, dat hy zich door middel van een kookzel onsterffelyk maaken kon. Hy voegt 'er by, dat zyne Leerlingen de Toverkunde oeffenden, om hun oogmerk te bereiken, zodanig, dat ze eerlang de eenigste Wetenschap der aanzienlykste Menschen wierdt. Een ieder leidde zich hier op toe, hoopende de doodt te ontwyken, en men voegde 'er eerlang oneindige ongerymdheden en ongodsdienstigheden by. De Geleerden van deeze Sekte, ziende hoe zy hier door by den Volke bevoordeelt wierden, vermeerderden zich oneindelyk; men gaf hen den toenaam van Hemelsche Geleerden, en bezorgde hun Huizen om in gemeenschap te leven. Men bouwde zelf Tempelen den Grondlegger deezer Sekte, en de Koning en 't Volk eerden hem met een Goddelyken dienst. Ten tyde van Confutius, was den Staat reeds ongemeen verdorven, en men gelooft dat het plompe Epicurismus deezer Sektarissen van Li-Laokun groote wanorde in den Godsdienst verwekte. De waare Philosofen waren zoo verachtelyk geworden; dat Confutius genoodzaakt wierd van Provincie tot Provincie den Volke gehoor voor zyne nieuwe Wysgeerte te gaan verzoeken. Vervolgens zullen wy breeder van deezen Confutius handelen. Chingu, die twee hondert dertig jaaren voor Christus geboorte regeerde, beslootGa naar margenoot+ teffens alle de Wetenschappen uit te blussen, laatende alle de Boeken van 't Keizerryk verbranden, behalven nochtans die van den Akkerbouw, van de Geneeskunde, en Waarzeggery handelden. Dit Gebodt werd met alle mogelyke strengheit uitgevoert: Maar alhoewel, niet tegenstaande het zelve, veele Werken deeze algemeene doeming onttrokken wierden, kan men wel gelooven dat de onweetenheit, toen het Bygeloof de handt leende, om een grooten voortgang te doen. Men zag ook in gevolg van tydt de vooroordeelen voor de Toverkunde, Toveryen, invloeden der Starren, het vermogen der Geesten enz. aangroeien, gelyk dit door de Historie der Vorsten beweezen word, die dit Ryk omtrent een Eeuw voor Christus geboorte bestierden.Ga naar voetnoot(b) Een deezer Vorsten zette de zwakheit en dwaasheit van zich de onsterffelykheit te belooven, tot de haatelykste bygeloovigheden voort, en gaf door zyn voorbeeldt, aan zekere gewoontens plaats, die bewys gaven met welk een gezwindheit de ongebondenheit en ongodsdienstigheit ingevoert worden, wanneer de onwetenheit eens voet gevat heeft. Hy liet in de geheele uitgestrektheit van zyn Ryk, Tempelen ter eere bouwen van die geen die eeuwiglyk leeven moesten, geevende dus vooraf zich zelven de eere van de | |
[pagina t.o. 159]
| |
124
IDOLE XEKIA.
B. Picart sculp. direx. 1726.
Autre representation de XEKIA. | |
[pagina 159]
| |
Vergoding: En men wil, om deeze reden, dat deeze VorstGa naar voetnoot(a) de Invoerder van de verklaarde Afgodery zy, alhoewel het schynt in alles 't geen wy hebben bericht, dat ze zelf onvergelykelyk ouder dan Confutius was, wat voor reden men ook bybrengen mag om de Godsdienst der Aloude Chineezen opGa naar voetnoot(b) Xangti alleen, als Oppermach-Heer der Waereldt over te brengen. Ga naar margenoot+ Maar, de Jezuiten, die over de Historie van China hebben geschreven, zeggen dat de felste slag die de Godsdienst ontfing, door Fo en zyne Aanhangers wierd toegebragt. Deeze Fo begon zich in ChinaGa naar voetnoot(c) omtrent twee en dertig jaren na het lydenGa naar voetnoot(d) van Christus berucht te maaken. Zyn Afgod wierd 'erGa naar voetnoot(e), zegt men, uit de Indiën gebragt. Men vond 'er de gemoederen t'eenemaal om het te ontfangen, genegen, en teffens mede het Bygeloof en de Afgodery behielden toen volkomen het veldt. Men zeide dat Fo een Spook was, uit de Hel voortgekomen: Maar, zonder ons met dit verdichtzel op te houden, zie hier wat men 'er naar ons dunkt, redelykerwyze van zeggen kan. Men zegtGa naar voetnoot(f) dan, dat Fo in de Indiën, omtrent duizend jaaren voor Christus gebooren wierd, en dat hy des Konings Zoon was. Vervolgens wierd hy Che-kia of Xe-quiaGa naar voetnoot+ genoemt: Maar den ouderdom van dertig jaren bereikt hebbende, gaf hy zich den naam van Fo. Zyne Moeder bragt hem door de rechterzyde ter waereldt, en storf in haare Baarenssmerten, daar Laokun door de linkerzyde gebooren wierd. Deeze Moeder had eenigen tydt te vooren gedroomt, dat ze een Olifant inzwolg (andere zeggen ter waereldt bragt); en deeze droom geeft de oorsprong aan de eer die de Indiaansche Koningen aan de witte Olifanten bewyzen. Fo was naaulyks gebooren, of hy had reeds de kracht zich staande te houden; hy deed zeven treeden, wyzende met de eene handt naar den Hemel en de andere naar de Aarde. Hy sprak aanstonds, en gaf het merkteken van zyne Bezending. Ik ben, zeide hy, de eenigste die verdient in Hemel en op Aarde geëert te worden. Op zyn zeventiende jaar, begaf hy zich in 't Huwe- | |
[pagina 160]
| |
lyk, en hy had een Zoon dien hy verliet; als ook het overige van de Waereldt. Hy begaf zich nevens drie of vier Philosofen, die hy voor Bestierders van zyn gedrag verkoor, in een woesteny. Op zyn twee en dertigste jaar begon zyne Ingeeving zich te vertoonen: De Godheit daalde in hem, en beving hem door en door, 't welk hem een algemeene kennis gaf. Van toen af wierd hy een God; hy trok de achting en des Volks eerbied door veelvuldige Mirakelen tot zich, of, om een woordt niet te misbruiken, waarvan zelfs een groot gedeelte van Christenen de beteekenis onkundig zyn, door beguichelingen en bedrog. Hy zag eerlang in zyn gevolg een overgroote meenigte van Leerlingen, die, gelykGa naar voetnoot(a) hun God, van naam veranderden, naar de Landen en Gewesten alwaar zy hunne Leer oprechtten. Maar deeze God wierd eindelyk gewaar dat hy een Mensch als alle anderen was. Hy storf in den ouderdom van negen en zeventig jaaren. Zich toen op 't uitterste van zyn leven ziende, om de ongodvructigheit den vollen toom te geeven, trachtte hy de Atheïstery aan zyn Sektarissen in te boezemen. Hy verklaarde dat hy hen tot dus verre door Zinspreuken onderweezen had: Maar misleid u zelve niet, zeide hy, zoekende buiten het Niet het eerste beginzel der dingen. Alles is uit dit Niet voortgekomen, en alles moet 'er in wederkeeren. Dit is den afgrondt onzer hoope. Mogelyk dat deeze Leer in schyn verfoeielyk, verdraaglyker zoude voorkomen, indien men die met de Siamsche overeenbragt, het denkbeeldt van de Niereupan in plaats van dit haatelyk Niet stellende. Hoe 't ook zy, door deeze herroeping, verdeelde hy zyne Sektarissen in twee takken, waarvan na de letter volgde 't geene Fo geduurende zyn leven geleert had, te weeten, de Afgodery; de andere ontfingen voor hun Geloofs Artykelen de laatste woorden van hunnen Meester, en verklaarden zich voor de Atheïstery. Deeze Sekte, zoo menGa naar voetnoot(b) P. Gobiën gelooven mag, heeft die der Philosofen tot verklaarde vyanden, waarvan de Leerstukken tot een ander slag van Geestdryvery den weg baanen. Daarenboven hebben andere getracht de tegenstrydigheden van Fo overeen te brengen; onderstellende dat hy een dubbele Wet leerde, die zy de uitwendige en innerlyke Wet noemen. De uitwendige bereid en geleid tot de andere, waarna deeze uitwendige onnoodig is, eveneens als dat men de steunzels die dienen om een gewelf te onderschooren,Ga naar voetnoot(c) omver rukt, zoodra het voltooit is. Maar na dit alles gezegt te hebben, men kan niet ontkennen dat onder alle deeze gevoelens, en die waar van wy in 't vervolg spreeken zullen, eenige zeer duister zyn, en andere van Vrygeestdryvery zeer verdacht, 't zy dat men ze qualyk bericht heeft, of dat men 'er waarlyk gevaarlyke gevolgen van trekken kan. Wy zullen vervolgens het denkbeeldt beschouwen 't welk Kircherus ons van Fo geeft. Na dat we nu de voortgang van de AfgoderyGa naar margenoot+ tot de instelling van den God Fo verhandelt hebben, is 't welvoegelyk mede van die van Confutius te spreeken, die men meent de Godsdienst der Chineezen, in hunne zuiverheit te hebben gehandhaaft. De JapaneezenGa naar voetnoot(d) eeren ook de gedachtenis van deezen Philosoof onder den naam van Koosi, en hunne Legenden melden van hem als van een Heilig van de eerste orde. De Chineezen zeggen, dat men op de geboorte van Confutius, een Hemelsche Melody queelen hoorde; dat de Starren op Aarde nederdaalden, of ten minsten die naaderden, waarschynlyk om deeze wonderdaadige geboorte met verwondering te beschouwen. Na dat hy gebooren was, quamen twee Draaken hem bewaaken. Dit verdichtzel heeft eenige overeenkomst met de Slangen die den jongen Hercules in zyne wieg bezochten. Deeze geboorte van ConfutiusGa naar voetnoot(e) viel voor, vyf hondert een en vyftig Jaaren voor Christus, of volgens andere vier hondert drie en tagtig.Ga naar voetnoot(f) ZynGa naar margenoot+ Vaders doodt gaf hem de naam van Tcesse, 't welk Kindt van smerte beteekenen wil. Hy had zynen oorsprong uit de Keizers van de tweede Familie. Men verzeekert dat men in de eerste jaaren van deezen Philosoof veele genegenheit tot de | |
[pagina 161]
| |
deugdt bemerkte. In de teederste kindsheit, had Confutius niets dat kinds was. Alle zyne mameren waren reeds als die van een zedig Man. Hy had een deftig en ernstig gelaat, 't welk hem hoog achten deed: maar 't geen hem het meest, in een ouderdom waarin de onkundigheit van zyn plicht noch plaats heeft, onderscheidde, was een bestendige Godvruchtigheit. Hy eerde zyne Ouderen, en bestierde zyn gedrag geschikt naar dat van zynen Grootvader die in ChinaGa naar voetnoot(a) met een geur van Heiligheit leefde; en men merkte dat hy nooit iets at dan na dat hy zich geknielt had en het den volstrekten Heerscher des Hemels aangeboden.Ga naar voetnoot(b) ‘Noch een kindt zynde, hoorde hy zyn Grootvader eens zuchten... Hy vroeg hem de oorzaak hier van: mogelyk vreest gy, zeide hy, dat uwe afkomelingen de zorg voor de deugdt verwaarloozen zullen, en u door hunne misdaaden onteeren mogen. De Grootvader verwondert, vroeg wie hem dus te spreeken geleert had. Ik hebbe het van u zelven geleert, antwoordde Confutius, ik hoor u met aandacht telkens als gy spreekt, en ik hebbe u dikmaals hooren zeggen, dat een Zoon, die door zyn gedrag de achting zyner Voorouderen niet ondersteunt, zich ontaart, en niet waardig is hunnen naam te voeren. Wanneer gy dus sprak, dacht gy aan my niet; en zoude dat de reden niet zyn waarom gy zucht?.... Confutius, begaf zich na de doodt van zyn Grootvader onder 't bestier van een beruchten Geleerde van dien tydt, by wien hy in korten tydt een ongemeene vordering in de kennisse der Oudheit verworf, die hy als het volmaakste voorbeeldt aanmerkte. Deeze genegenheit van de Ouden had hem byna het leven gekost, toen hy noch maar zestien jaaren bereikt had; want met een Man van de eerste rang in onderhandeling zynde, die van de duisterheit en ondienstigheit der Chineesche Boeken sprak; dit Kindt voerde hem toen, over de achting die men de zelve toedraagen moest, dus krachtdadig te gemoet: De Boeken waar van gy spreekt, zeide hy, vervatten een uitmuntende Leer, waarvan de zin niet dan door Geleerden kan begreepen worden. Het Volk acht die als noodeloos, vermits zy 't niet begrypen konnen. Deeze af hankelykheit van verstanden, waar door de plompsten den verlichtsten onderworpen zyn, is in de burgerlyke gemeenzaamheit het noodigste.....’ Deeze redenvoering, die door een zeer krachtige bestraffing van den jongen Leelaar eindigde, beleedigde hem zodanig, dat hy zich, zonder een uitdrukkelyk verbodt van den Keizer, over hem zou gewroken hebben. Sedert den ouderdom van vyftien jaaren,Ga naar margenoot+ had Confutius onder de Ouden verkooren die men de meeste achting toedroeg, en uit hunne Boeken de uitmuntenste Leeringen by een verzamelt, met een voornemen, om 'er zyn voordeel uit te trekken, zyn gedrag daar na te schikken, en dit aan andere voor te houden. In den ouderdom van negentien of twintig jaaren, begaf hy zich in 't Huwelyk. Hy won een Zoon in 't eerste jaar van zyn gehuwden staatGa naar voetnoot(c), en vergenoegde zich met een eenige Vrouw, geloovende dat het ongeoorloft was, meer Vrouwen te trouwen, niet tegenstaande de gewoonte van zyn Landt. Hy verliet haar zelfs na dat hy by haar een Kindt geteelt had, en besloot het overige zyns levens ongehuwt door te brengen. Confutius was niet onkundig 't geen de ervaarentheit den Philosofen dagelyks leert, dat niet lastiger dan een Vrouw zy; en daarentegen zien de Vrouwen een Philosoof als een ontnut stuk Huisraads aan, nademaal het den meesten tydt ondienstig naar haaren wensch zy. Kortom, Confutius verkoor de ongehuwde staat om zich te yveriger tot de Studie te verleedigen, en vervolgens te arbeiden om zyne Leere door 't gansche Ryk uit te breiden. Dit alles kon niet wel geoeffent worden onder de belemmering van een Gezin en Huishouding, al was hy een grooter Philosoof geweest als SocratesGa naar voetnoot(d) ooit in zyne Huishouding was. In den ouderdom van drie en twintig jaaren werd ConfutiusGa naar voetnoot(e) Leerling van een anderen Philosoof, in China berucht, wegens zyn onderwys in 't openbaar en gemeen levens gedrag. Niettegenstaande zyne genegenheit tot de Wysgeerte, liet hy niet na Ampten aan te neemen: Want op deeze wyze kon hy in 't werk stellen, 't geen hy in 't byzonder overpeinst had. Ook oeffende hy | |
[pagina 162]
| |
het ampt der Overheden in verscheidene plaatsen met veel roem en vrucht. Hy had nooit eenig oogmerk dan de algemeene nuttigheit en de bevordering zyner Leere: Wanneer hy merkte dat hy zich in de vrucht die hy van zynen arbeid en vernuft verwachte, bedrogen vond, ontsloeg hy zich zonder hartzeer, van 't Ampt van Overheit.Ga naar margenoot+ Deeze Philosoof had omtrent drie duizend Leerlingen, waar onder vyf hondert waren die tot de eerste Ampten van Staat verheven wierden. Onder deeze vyfhondert Leerlingen, waren 'er twee en zeventig, van een ongemeene deugdt en geleerdheit.Ga naar voetnoot(a) Alle deeze Leerlingen waren zoo veel Bezendelingen en Leeraars, waar van Confutius zich diende, om zyne Leere uit te breiden en de zeden des Volks te verbeeteren. Maar hy genoegde zich naauwelyks met den dienst zyner Leerlingen. Weinig scheelde het of hy had zelf de Zeën overgestooken, om zyne Leerstukken tot aan 's Waerelds einde bekent te maaken. Eindelyk verkoor hy uit deeze twee en zeventig Discipelen die onder de vyfhondert uitmuntende waren,Ga naar voetnoot(b) voornamentlyk twaalf, die men de twaalf Apostelen van Confutius noemen kon, geevende dit hem een zwier van overeenkomst met J. Christus, te meer alzoo de Chineesche Philosoof zich een Gunsteling onder deeze twaalf Leerlingen verkooren had. Deeze overeenkomst schynt ons een weinig haatelyk, wy die oude Christenen zyn; maar die komt zoo niet voor aan de nieuwe Christenen van China. ConfutiusGa naar voetnoot(c) had zyne Leer in vier deelen afgedeelt, en zyne Leeringen in vier Orden onderscheiden. Die van de eerste leidden zich om de Deugdt te oeffenen, en die gesteldheit zich in 't hart in te drukken. Die van de tweede Orde, verbonden zich om wel te redenkavelen, en zich in 't welspreeken te oeffenen. Die van de derde leiden zich op de Staatkunde en om een denkbeeldt van een goed Bestier te vormen. De laatste waren bezig met in een naaukeurigen en beschaafden styl de zaaken te beschryven, die opzicht op het bestier der zeden had: Maar de Philosoof vermaande hen in 't algemeen, zich zelven wel te gedragen, om hun verstant door gepeins en overdenken op te helderen en hun hart door geneegenheit voor de Deugdt te reinigen. Ga naar margenoot+ Het wasGa naar voetnoot(d) in de Provincie van Lu, zyn Vaderlandt, dat hy openbaare Schoolen oprechtte; waarin men alles leerde 't geen de gerechtigheit en deugdt den Menschen oplei, 't welk oneindige voordeelen aan de Provincie toebragt. Indien men alles wat men 'er van zegt, gelooven mag, deed Confutius de goude Eeuw weder herleven: Want hy herstelde het goed vertrouwen in den Handel, en de Godvruchtigheit in 't harte der Kinderen omtrent hunne Ouderen. Hy onderwees en verplichtte de Vrouwen in de plichten haarer Sexe, en de Mannen in 't algemeen in het handhavenen van de deugdt die de Burgerlyke bywooning onderhield. De rechtmaatigheit was zoo groot, dat men niet zou bestaan hebben 't geen men onderweeg gevallen vond, op te raapen, ten minsten behoorden het den geenen niet toe die het gevonden had: Zy leefden onderling in vrienschap en eenigheit als of ze alle uit eenig Huisgezin bestondeu. Deeze zoo merkwaardige veranderingen, die men enkelyk aan de wysheit van Confutius verschuldigt was, deeden oordeelen dat zodanig een Man een uitmuntend Amptenaar van Staat zoude zyn: Maar dit oordeel heeft somtyds door de ervarendheit gefaalt; doch 't was zoo niet ten opzicht van den Chineeschen Philosoof. Hy was een alzoo wyzen Wetgeever, als een uitmuntend Opmerker ten opzicht der Wetten. Hy verbeeterde het Hof en den Volke, en stelde paalen in eigen belang, Staatzucht en valsche Staatkunde. Zyne zeer strenge Zedekunde moest toen natuurlykerwyzen den Hovelingen wederwaardig zyn: Nochtans hoorden zy langen tydt zyne Leerredenen aan. De Philosoof wist ten Hove in te voeren de verachting der Rykdommen en vermaakelykheden, een onbepaalde waarde van gerechtigheit, gematigdheid en van andere deugden, een volstandige grootmoedigheit zonder aanzien van Persoonen, en een oprechtigheit zonder de minste vermomming. De KoningenGa naar voetnoot(e) gedroegen zich naar zynen raad, en den Volke zag hem als een Heilige aan. Dusdanig nu was de verbeetering die deezen Wetgeever, Eerste-Amptenaar van Staat geworden, uitvoerde: Maar alzoo de Menschen nooit lang in maatregels van Wysheit bestendig zyn, en dat het schynt dat ze die buiten haaren natuurlyken stant stellen; zoo bezweeken eindelyk deeze Wedergeboornen onder de aanlokzelen van vermaak: Hunne Gebuurvolkeren jalours geworden, spanden strikken voor | |
[pagina 163]
| |
hunne Herforming die hun gevaarlyk scheen. ‘Zy begreepen, zegt P. Le Comte, dat een Koning door een Man van Karakter als Confutius bestiert, zich eerlang te machtig maaken zou, en dit was 't waar over zy beducht waren.’ Zy redeneerden qualyk. Indien alles, 't geen men ons van de Wysheit van den Philosoof voorgeeft, en van de herstelling van de deugdt, waar is, was 'er niets dat de onorde van deGa naar margenoot+ Staatzucht meer wederstreefde. De Chineesche Philosoof had het ongenoegen alle zynen arbeidt eerlang overhoop geworpen te zien. Het Hof verviel weder in zyn gewoone ongeregeldheit:Ga naar voetnoot(a) De Koning verlieft geworden, verzuimde de zorg voor zyne zaaken, hy gaf zyne Onderdaanen geen recht, en hy luisterde niet meer naar goeden raadt. Toen was 't dat Confutius zich van dit Ampt ontsloeg, om zyne achting onder deeze wanorde te redden, en 't was in dien tydt dat de Wysgeerte in een zoo groote kleinachting raakte, dat 'er geen Vorst was die Confutius wilde erkennen. ‘De Staatkundigen vreesden hem, de Amptenaaren begeerden geen mededinger die 't vermoogen had hun gezag te krenken, of hun aanzien te verminderen.’ Hy vond zich zoo algemeen verlaaten, dat hy somtyds tot de laatste nootdwang verviel. Dus eindigde de voortgang van een Reformatie in Zeden, die zoo niet gelukte, noch van duur was, als wel in de Leerstukken ondervonden word. Toen nu de PhilosoofGa naar voetnoot(b) wanhoopte van 't Gemeen gehoort te worden, nam hy voor, zich by zyne Leerlingen te houden, en onderwees hen met alle oplettenheit eens Meesters die hen tot de deugdt aanmaanen wil. In dit afgezondert leven verloor zyn Geest niets van hunne verhevenheit, noch van een bestendigheit die men met deeze van de Aloude Stoicen gelyk stellen kan; nademaal hy op 't voorbeeldt deezer Philosofen,Ga naar voetnoot(c) zeide, ‘dat geen Mensch machtig genoeg was hem quaad te doen, en dat wanneer men tot in den Hemel verheven is, door een oprechte begeerte van volmaaktheit, wel verre van Schipbreuk te vreezen, menGa naar voetnoot(d) zelfs het gerucht 't welk in deeze beneden Waereldt gemaakt wierd, niet horen kon.’ Confutius geene andere te onderwyzen hebbende dan zyne Leerlingen, in een tydt van verdorvenheit, alwaar de aloude deugdzaamheit en deeze zoo noodzaakelyke gerechtigheit aan 't Hof der Grooten verbannen waren, was enkelyk bedacht om in zyne Stellingen en Leere het klein getal verkoorenen te vestigen, 't welk hy als voor de Schipbreuk had bewaart.Ga naar voetnoot(e) Hy arbeidde zonder vertraagen in hen weder te herstellen. ‘Deeze oprechtigheit die hy verzeekerde een Hemels geschenk te zyn geweest; en om te beter tot zyn oogmerk te komen, vermaande hy hen den HemelGa naar voetnoot(f) te gehoorzaamen, te vreezen, te dienen, zynen Naasten als zich zelven te beminnen, zich te overwinnen, zyne driften de reden te onderwerpen, en niets te doen, noch niets te zeggen, en niets te denken 't geen de Reden wederstreefde. En 't geen in hem 't aanmerkelykste bevonden wierd, hy beval niets aan anderen of door geschrifte, of mondeling, dan wat hy eerstelyk zelf in 't werk stelde.’ Wie zou niet gelooven het verhaal van een zoo deftige Zedekunde leezende, en van een uitneemende oeffening zyner plichten, of Confutius was een Christen en dat hy in de Schoole van J. Christus onderweezen was? Boven al is aanmerkelyk 't geene hy zeide, dat de oprechtigheit, een Hemels geschenk was, en waar van den Mensch was vervallen. Zekerlyk kon een Christen zich niet beterGa naar voetnoot(g) uitdrukken. Geen Profeet der Jooden heeft de verdorvenheit van den natuurlyken Godsdienst en over de noodzaakelykheitGa naar voetnoot(h) van die te | |
[pagina 164]
| |
herstellen klaarder zich uitgedrukt. Heeft men niet wel reden verwondert te zyn, dat China het voorrechtGa naar voetnoot(a) van een soort van openbaring heeft gehad, terwyl volgens het gemeen gevoelen, de Afgodery het gansche Aardryks wezen bedekte, uitgezondert alleen den kleinen Joodschen Staat? Eindelyk hadden de Leerlingen van Confutius voor hem een zoo ongemeene eerbiedt, dat zy hem zelfs de eer niet weigerden die men niet dan aan Koningen geeft. Ga naar margenoot+ Confutius leefde den tydt van drie en zeventig jaaren: Maar hy bragt de laatste jaaren zyns levens in smerte door, ziende de wanorde die onder den Volke heerschte. Niet lang voor zyne laatste ziekte, zeide hy, van de Leer spreekende, die hy had willen invoeren: De Berg is gevallen, een verheven werktuig is verdelgt. In de laatste dagen van zyn leven, voegde hy zynen Leerlingen deeze woorden toe; nademaal de Koningen myne Grondregels niet volgen, ben ik in de Waereldt niet meer noodig; overzulks is het tydt dat ik vertrekke. Zyne Leerlingen beweenden hem bitterlyk, en beweezen hem alle de andere Lykplichten. Zy trokken een treurgewaadt aan en droegen een jaar Rouw over hunnen Meester, eenige deeden 't geduurende drie jaaren, en andereGa naar voetnoot(b) eindelyk beweenden hem zes geheele jaaren op zyn Graf. Alzoo de Leerlingen hun verlies gevoelden, vond 'er het gansche Ryk insgelyks deel in, alhoewel veel laater dan zy, en na dat het zyne Leer lange veracht had. Het lot der Menschen is de waarde der dingen te leeren kennen, wanneer zy die niet meer genietenGa naar margenoot+ mogen. Confutius wierd dan eerlang na zyne doodt als een Heilig erkent en geëert. Men droeg zorg deeze eerbiedigheit in de volgende Eeuwen te doen stantgrypen. De Koningen bouwden hem Palleizen, of liever Tempelen, in alle de Provinciën van 't Ryk, en daar is 't, zegt P. Le Comte, dat de Geleerden op zekere tyden StaatkundigeGa naar margenoot+ eer aan Confutius gaan bewyzen. Niemandt is de betwistingen onbekent die over deeze stoffe gereezen zyn: Maar alzoo het hier noch geen tydt is om 'er van te spreeken, zullen we ons verhaal verder vervolgen. Men schreef aan de Voorgevels van deeze Paleizen, Tempelen, of CollegiënGa naar voetnoot(c) de deftigste Byschriften: Als, aan den grooten Meester, den eersten Geleerden, den Heiligen; aan deezen die begaaft is geweest met een ongemeene Wysheit; aan deezen die Keizers en Koningenenz. onderweezen heeft. De zelfde eerbiedigheit duurt nog hedendaags. De Overheden gaan nooit deeze Gebouwen aan Confutius toegewyt, voorby, of laaten hunne Zeteldraagers stille houden. ZyGa naar voetnoot(d) treden 'er uit en buigen zich eenigen tydt neder, vervolgens eenige treeden te voet voortgaande. De Keizers en Koningen zelfs gaan deeze Gebouwen ter eere en gedachtenisse van hunnen Heilig bezoeken, en bieden hem geschenken aan. Alle deeze blyken van Godsdienst zyn te meer ongemeen, dat, op 't geen P. Le Comte ons verzeekert, ‘de Chineezen nooit van Confutius een Godheit hebben gemaakt, alhoewel zy de hoedanigheit van Godt, of, gelyk zy zeggen, van zuivere Geesten aan de Mandaryns min uitmunde dan hy, hebben gegeeven.... Maar de Hemel die hem had laaten gebooren worden om de Zeden te verbeeteren, wilde niet gedoogen, dat een zoo gereegelt leven na zyne doodt gelegenheit tot Bygeloof en Afgodery gaf. De WerkenGa naar voetnoot(e) van Confutius hebbenGa naar margenoot+ een zoo groot gezag.... dat men gelooven zou een verfoeilyke misdaadt te begaan, indien men 'er iets in veranderde, en zoo men niet t'eenemaal van zyne Leere overtuigt was. Men merkt hem altoos als een onfeilbaare Geleerde en als de volstrekte Meester der Wetenschappen aan;.... twee woorden zyner Schriften, in openbaare Geschillen aangehaalt, stoppen den mondt der Wederstreveren....’ De achting des Volks voor deezen Geleerden is tot zyne Nakomelingen overgegaan. ‘Het Hooft van zyne Familie, nu noch in staat zynde, houd den rang van een cynsbaar Vorst.... en de voorrechten deezer Familie hebben nooit aanstoot geleeden, welke Staatsomkeeringen in 't Ryk mogten voorgevallen zyn.’ Hier mede zullen wy de Historie van den Grondlegger of Hersteller van de Sekte der Geletterden en Philosofen eindigen. | |
[pagina 165]
| |
Alles 't geen wy tot dus verre gezegt hebben, dient veeleer om de Grondleggers der Chineesche Sekten te leeren kennen, dan hunne Leerstukken en Grondregels die zy hebben ingevoert. Van deeze t'samenstelzels is 't, dat we een naaukeurig verhaal zullenGa naar margenoot+ doen. Li-Laokun, die anderen mede Lanzu en Lanthu noemen, voerde de Sekte in, die men nu als die van 't gemeene Volk aanmerkt, schoon ze, volgens KircherusGa naar voetnoot(a), van ouds af de Godsdienst der Wyzen was, of die der Verstandige Egiptenaren. P. Le GobiënGa naar voetnoot(b) geeft haar den naam van Godsdienst der Bonzes, en zegt dat die oorspronkelyk uit China zy. Ga naar margenoot+ Reeds hebben wy van de Leerstukken die Laokun invoerde, bericht gegeeven; de veranderingen die zyne Leerlingen aan de Opper-Godheit toeëigenen, hebben veel overeenkomst met het geen wy in de Hoofdtstukken derGa naar voetnoot(c) Peguanen, Siammers en Tunquineezen gezegt hebben.Ga naar voetnoot(d) Zy stellen als deeze een manier van opvolging van Koningen des Hemels by overweldiging. Ciam onttroonde Leu enz. Door deeze plaats en eenige Leerstukken, zal men bevinden dat deeze Sekte van Laokun insgelyks overeenkomst met die der Sintos van Japan heeft. In hunne Zedekunde, die gelyk wy reeds gezegt hebben,Ga naar voetnoot(e) met het Epicurismus overeenkomt, stellen zy de onverschilligheit zoo verre niet als de Sektarissen van Fo: Zy genoegen zich, zegt P. Le Gobiën, de Geest van hevige begeertens en verdrietige driften af te trekken. ‘Hunne Wyzen stellen zich niet dan gerustheit en vrede voor. Zy leeven zonder belemmering, zonder zorg, zonder zich geduurig over het verleedene te bemoeien, zonder hun tydt in alle deeze onnoodige naspeuringen van het toekomende die altoos de rust der Ziele ontrusten, door te brengen; dit is het tegenwoordige weeten te gebruiken en de naam van Philosoof te verdienen. Wanneer men geduurig met zorg belaaden is, of groote bezigheden en onderneemingen voor heeft; wanneer men zich aan staatzucht, gierigheit, en begeerlykheit overgeeft, is 't meer voor de Nakomelingschap dat men arbeidt, dan voor zich zelf: Is dit wysheit dat men zich voor andere ongelukkig maakt, en hun geluk en welzyn koopt.... zyn eigen leven waagende.... ten kosten van zyne welvaart?.... Niet alleen moet geen Wyze zyne rust om 't gemeen welzyn opofferen, hy moet zelf in 't naspeuren van zyn geluk gemaatigd zyn, en beducht wezen dat geen te hevige begeerte van 't geen men noch niet heeft, den vrede ontruste die men bezit.... Men moet dan alles myden 't welk ongenoegte of weerzin veroorzaaken kan.... Een vermaak dat verdriet naar zich sleept, is niet dan een schaduw van vermaak.’ In alle deeze Grondregels is 't geen het Stoïcismus, en anderzins het Epicurismus insluit. Dit laatste maakt 't voornaamste van hunne Leere. Gelyk de Stoïcen, spreeken deeze Bonzes niet dan van vrede, van gerustheit der Ziele, van ongevoeligheit of bevryding van driften. Gelyk de Epicuristen, begeeren ze niets 't welk hun zorge en bekommering veroorzaakt; insgelyks geene lastige opmerkingen, noch afgelegene oogmerken. Het leven is een doorgang, waar in men niet dan vermaak genieten moet. Men moet de Reize doen geduurzaam zyn, en teffens Bloemen over den af te leggen weg stroijen. Wy hebben reeds gezien dat dit het groot voorwerp van de drift is die deeze Sekte voor de Stofscheikunde heeft Deeze vrede en gerustheit der Ziele, die den Stoïcen en Chineezen gemeen is, word ons mede in 't Christendom geleert: Maar zoo men eenige Godvruchtige Boeken uitzondert en van Sekten die de zaak te ver trekken, leert ons de Godsdienst niets dan 't welk redelyk over dit Artykel zy. Mogelyk zou het niet moeielyker vallen de Grondregels der Epicuristen naby 't merkteken van 't Christendom te doen komen: Want het belast ons onze driften te beteugelen, het tegenwoordige zonder vreeze der toekomende gevolgen te behandelen, over de broosheit der Goederen bedacht te zyn, en het raad ons die met voorzigtigheitGa naar voetnoot(f) en bezaadigdheit te genieten. Kortom niets is meer van 't Christendom vervreemt dan de waereldsche onrust, de beweeglyke bezorging, de onnoodige navorsching, de gierigheit, staatzucht enz. Men moet nochtans bekennen, dat indien dit alles te verre getrokken | |
[pagina 166]
| |
word, men aan 't menschelyk geslacht zoude onnut zyn, en zich zelven tot een last worden: Want zoo wy het volstrekt recht van onverschilligheit en gerustheit hebben, en anderen gelyk wy, zou men van zich onderling te ondersteunen, ophouden; men zou geen meer medelyden, noch liefde hebben, en men brak dan alle de banden van gemeenschap. Die geene zelf die deeze Grondregels in een valsche beschouwing te ver hebben willen trekken, hebben zich door de oeffening misleid gevonden, nademaal het niet mogelyk is anders te doen. De Bonzes komen 'er op goet vertrouwen mede overeen, wanneer zy, op de tegenwerping die men hen doet, dat zy zich in 't Huwelyk begeeven, en zich met de pynelyke zorg van 't Huisgezin belasten, antwoorden, ‘Ga naar voetnoot(a) dat zy, na dit stuk wel overwogen te hebben, overtuigt zyn, dat in de beschouwing geen grooter belemmering dan een Vrouw is; dat niet tegenstaande, dit in de oeffening geen tegestelde zaak in 't geluk zy. Indien hunne gerustheit zich begeeft, door de noodzaakelykheit van 't Huwelyk, van een Huishouding te hebben, van zich met veelerlei zaaken noodig voor 't leven te bemoeien; zy begeeft zich niet min in de moeiten die zy neemen om hun leven door geheimen der Stofscheikunde te verlangen,Ga naar voetnoot(b) en door alles 't geen zy zich zelven voor hunne gezondheit voorschryven. Eveneens is 't ten opzicht der Zeden, waar in zy met alle andere Sekten niet verschillen.Ga naar margenoot+ Deeze Sektarissen van Li-Laokun worden mede als een Verbondt met den DemonGa naar voetnoot(c) te hebben gemaakt, aangezien, om Tovervloeken uit te spreeken en zich algemeenelyk aan de Toverkunde over te geeven. Zy zeggen medeGa naar voetnoot(d) dat ze het vermogen hebben den Demon af te keeren en te verdryven, als ook goed en quaad te voorzeggen. Kortom, zoo men de bygeloovige Chineezen gelooven mag, doen zy den Regen verwekken, en maaken mooi weer. Men zou hen in verscheiden opzichten, by onze Starrewichelaars, Goedergelukzeggers en Stofscheiders konnen vergelyken. Deeze Sekte heeft een Hoofdt 't welk menGa naar margenoot+ hunnen Paus zou konnen noemen. Deeze waardigheit is sedert ontrent duizend jaaren in de zelfde Familie erffelyk geweest. De CiamGa naar voetnoot(e) houd zyn gewoon verblyf te Pekin, en hy is aan 't Hof ongemeen wegens zyne groote ervarenheit in bezweeringen gezien. De letterlyke Leer van Fo voert de AfgoderyGa naar margenoot+ in. Deeze Afgodery is 't waar aan men alle de GodhedenGa naar voetnoot(f) verschuldigt zy, die men in de beschryving verbeeldt vind, en die wy hier van den Godsdienst der Chineezen doen. Het meerendeel zyn Dieren van allerlei slag, waar in men zegt dat hunnen God Fo achtereenvolgelyk in verscheiden Zielverhuizingen overgegaan is. De Priesters van Fo voeren den naamGa naar margenoot+ van HochansGa naar voetnoot(g) 't welk vereenigde Menschen van allerlei Landaart beteekent. Zy leeren dat men drie dingen eeren moet, als hunnen God, zyne Wet, en zyne Boeken die hunne byzondere inzettingen behelzen. Maar deeze onder hen, die men meent 't welk men de inwendige Geleerdheit noemt, te volgen, en dat zy de enkele Godverloching leeren, konnen tot de orde der Talapoins, zoo wel in Siam, Tunquin en Laos overgebragt worden. Men zal 'er van konnen oordeelen door 't geen wy gaan berichten. Alle dingen in deeze Waereldt zyn bedriegeryen en beguichelingen. Om waarlyk in wezen te zyn, moet men zich in het Niet vermengen, 't welk door zyne eenvoudigheit de volmaaktheit van alle de Wezens uitwerkt. Alles 't geen zy over deeze gerustheit uitventen, deeze gerustheit der Ziele, die, zoo zy meenen, de volmaaktheit hunner Wyzen maakt, word verder getrokken dan door de Bonzes. Om een Heilige Volmaaktheit te bezitten, moet men niet alleen van alle driften bevryt zyn, 't is zelfs niet gedoogt de minste begeerte daar voor te hebben. Zich daar op uit te leggen om niets te willen, niets te denken, en niets te gevoelen, dit is 't welk de waare gerustheit der Ziele uitmaakt. Zy is heilig, en volmaakt in deezen staat, waar in zy nochtans niets van een steen verschilt. Op deeze wyze vernietigen zy de vryheit, | |
[pagina 167]
| |
die volgens redelyke Menschen de Volmaaktheit der Ziele baart, nademaal wy alle de deftigheit onzer daaden aan de vrye keur tusschen 't goedt en quaadt verschuldigt zyn: Maar, of dit aan hun die de Godsdienst van Fo volgen, niet bekent is, of de duisterheit hunner waare gevoelens, onder hoofdbreekende uitdrukzelen verborgen, staat ons niet toe om 'er een redelyker denkbeeldt van te geeven. Wanneer dan de Ziel in deeze diepe ongevoeligheit gevallen is, of zelfs in de volmaakte rust van alle haare vermogens, houd den Mensch op de verandering onderworpen te zyn, hy word aan de Verwandelingen niet meer bloot gestelt,....Ga naar voetnoot(a) ‘eigentlyk gezegt, hy is niets, of zoo men wil, dat hy noch iets zy, hy is wys, volmaakt, gelukzalig, of om met een woordt te zeggen, hy is God, en volmaaktelyk evengelyk met den God Fo. Men arbeidt tot deezen staat te komen door het waarneemen der Geboden van Fo; die vyfderlei zyn. Onnoodig is 't dat we die weder herhaalenGa naar voetnoot(b), nademaal 'er hier voor van gesprooken zy. Ga naar margenoot+ By deeze Geboden voegen zy de werken van Barmhartigheit, die, by voorbeeldt, bestaan, in het wel onthaalen en onderhouden der Priesteren, hen Huizen tot hun verblyf te bouwen, op dat hunne gebeden en hunne boetoeffeningen de Zondaars van de straf bevryden, die hunne misdaaden hebben verdient. Men moet hen ook goederen by erffenisse bespreeken, Tempels bouwen, zyne geloften voldoen, voor de Overledenen kleederen en zyde stoffen, of allerlei verbeeldingen van kostelyke dingen in verguld en verzilvert papier verbranden. Wy hebben reeds aangemerkt, dat deeze dingen in goudt, zilver, waare kleederen enz. in de andere Waereldt veranderen. Deeze, die deeze Geboden niet in acht neemen, staan in gevaar van naar hunnen doodt wreedelyk gepynigt te worden, en van lichaam tot lichaam door een lang en bestendig gevolg van Zielverhuizingen te moeten verwandelen, en waagen zich in Ratten, Muilezels, Paerden enz. herbooren te worden: Maar hoe lang deeze straffe zy, nochtansGa naar voetnoot(c) is ze niet eeuwig. De strengste van deeze Sekte onthouden zich van iets te eeten 't welk leven heeft, en willen zich noch met het Huwelyk, noch de Huishouding belasten. Ook zegt men dat zy een meerderheit van Waerelden, en een soort van Drieëenigheit in de eenigheit van 't Opperwezen gelooven. Hunne Pagoden zyn in een groot getal, en onder deeze gebouwen vind men 'er die prachtig genoeg zyn, vol van Afgoden van verscheidene soorten, en die meerendeel gedrochtelyk zyn. Men verzeekert dat ze in hunne Godsdienstigheden zeer dikmaals het woordt Tolome herhaalen, waarvan zy geen reden geeven, nademaal zy het niet verstaan. Hierom beelt men zich nochtans in, dat dit een bedorven woordt van den naam des Apostels Thomas is, die men gelooft het Euangelie in de Indiën en zelf in China te hebben overgebragt. Deeze Sekte heeft Kloosters van GeestelykeGa naar margenoot+ Broederschappen en Dochteren: Maar deeze Kloosters van de Vrouwelyke Sexe zyn zeer aanstootelyk, nademaal deeze die zich de zelve toewyenGa naar voetnoot(d) ‘meer vryheit hebben van uit te gaan dan Waereldlyke Vrouwen niet toegelaten word. Zy zyn zeer gesleepen, zy onderhouden gemeenzaame t'zamenkomsten...zelfs zyn de Tempels niet min daar toe aanstootelyk, de vergaderingen der Sexe zyn 'er verdacht..... eertyds was 'er de toegang aan de Vrouwen verboden. Voor dat wy verder gaan, zullen wyGa naar margenoot+ volgens KircherusGa naar voetnoot(e) berichten, dat Fe of Fo als een Zaligmaker door deeze die hem aanbidden, word aangemerkt. Deeze Schryver gelooft mede, dat Fo, die hy meent de zelve als een zekeren Brachman te zyn, zynen naam aan de Brachmannen gegeeven hebbende, zyne gansche LeereGa naar voetnoot(f) uit die der Egiptische Priesters genomen heeft, door Cambises Koning van Perfië uit hun landt verdreeven, en dat hy uit deeze Leer een grondregel of veeleer een t'zamenraapzel heeft opgestelt, nademaal hy 'er zyne dwaal-gevoelens, aan deeze die hy aangenomen had, bygevoegt heeft. Deeze Brachman had mede de naamGa naar voetnoot(g) van | |
[pagina 168]
| |
Ram. Eerlang vond hy 'er een groot getal Leerlingen: Hy stond vervolgens tagtig duizend Zielverwandelingen uit, en bevond zich by de laatste in 't lichaam van een witten Olifant. Maar andere willen dat Fo de zelfde als PythagorasGa naar voetnoot(a) zy, en weder anderen neemen hem voor der Egiptenaren Hermes Trismegistus. Foë of Fo maakt in de werken die hy zyne Leerlingen naliet, van een anderen Philosoof veel ouder dan hy, gewag. De Chineezen noemen deeze Philosoof Omito, 't welk de Amida der Japanneezen is. Wy zullen 'er ter gevoegelyker plaatse van handelen. De Chineezen roepen hun alle beiden aan, noemende hen in hunne Godsdienstigheden, Omito-Foë. Het Hoofdt van de Sekte der Geletterden en Philosofen heeft veel edeler gedachten over de Godheit en den Godsdienst gehad. Het schynt ten minsten dat men aan zyne Sektarissen een zoo plompe Afgodery niet zou konnen toeschryven als die veeler aloude en hedendaagsehe Afgodendienaaren. Wy zullen 'er de betwisting van, over 't geen de Leer zelf van den Grondlegger aangaat, niet verhandelen. Men verzeekert ons dat deeze Sekte, in de Waereldt een eenige Opper Geest die eeuwig en almagtig is, erkent. De Keizer, die 'er het Hoofdt van is, heeft dikmaals verklaart, dat het aan deezen Opper-Geest was, dat hy in de Tempels Offerhanden offerde. Dit is 't geen P. GobiënGa naar voetnoot(b) bericht. Maar men heeft het goedt zeggen: Zy houden zich niet aan deezen Opper-Geest, nademaal zy ook een Geestelyken Dienst aan hunne Voorouderen en zekere BeschermgodenGa naar margenoot+ bewyzen. Wat de Grondregels van Confutius aangaat, die zyn, volgens de uitdrukking van P. Le ComteGa naar voetnoot(c) zeer deftig: Zy zyn weinig minder in de andere verzamelingen die de Jezuïten de moeiten genoomen hebben hier van te verleenen.Ga naar voetnoot(d) Men vind 'er die de Zedekunde van J. Christus waardig zyn, en men wil dat niemandt klaarder van de Godheidt, noch nader met de waarheit overeenkomende, dan deezen Philosoof spreekt. Nochtans heeft men aangemerktGa naar voetnoot(e) dat men geduurig met eenige omzigtigheit de vertaling die de Jezuiten van Confutius gedaan hebben, leezen moet, waar in men in 't algemeen veel min in de lezing der Aloude Grieksche Philosofen word bloot gestelt. Wat kan men al niet aan een Schryver die zich verborgentlyk uitdrukt en wiens gevoelens als Raadzels zyn, toeëigenen? Zodanige Schryvers spreeken altoos redelyk, wanneerGa naar voetnoot(f) zy met een verstandige Uitbreider te doen hebben: Maar onze voornemen is hier niet Confutius te berispen. Laat ons weder tot de Sekte der Geletterden keeren. Na dat we die geen met opmerking gehoort hebben die gelooven dat deeze Sekte geene kennis van God heeft; dat Xam-ti, die eenige voor den Koning van boven, en andere voor den Heere des Hemels houden, op geenerleiwyze de Opperste Godheit uitdrukt; en deeze in tegendeel die willen dat de Meester en zyne Sektarissen evengelyk de waare Godt hebben gekent zonder eenige vermenging van Afgodery; dat vervolgens deeze Sekte in 't zelfde denkbeeldt volhardt heeft, alhoewel met min klaare bewustheden en dikmaals zelf met vreemde vermengingen: Nadat we, zeggen we, deeze twee partyen gehoort hebben, moet men toestemmen dat de een zoo wel als de andere veel te ver gaan. De omslag der Plechtigheden deezer Geletterden zal genoeg te kennen geeven dat het onmogelyk is hen van Afgodery te ontheffen: Maar teffens is 'er ook zoo veel onrechtmatigheit mede verzelt, hen als Godverlochenaars te handelen, (het woordt van Godverlochenaar in zyn juisten zin genomen) en als 'er wezen zoude, die hen als zodanige Afgodendienaars der Oudheit aanzien. Waar is 't, dat men een verborgen LeerGa naar margenoot+ | |
[pagina 169]
| |
aan de Sekte van Confutius toeëigent, waar in die met deeze van Fo overeenkomen zou. Deeze echter, die door deeze Leer zich van de gemeene meenen te onderscheiden, erkennen niet dan de Stof; deeze Leer schynt van een hoedanigheit te zyn het Spinosismus nabykomende: Maar die is zoo fyn, zoo verduistert, en deeze die de zelve voorstellen, schynen zich zelven zoo weinig te verstaan, dat men naaulyks weet te denken waarin hunne denkbeelden bestaan. Mogelyk is 't van hun 't welk P. Gobiën onder den naam der Sekte van de Nieuwe PhilosofenGa naar voetnoot(a) zegt. ‘Zy, zegt hy, erkennen in de Natuur niet, dan de Natuur zelf, die zy het beginzel van de beweeging en rust te zyn, beschryven. Zy zeggenGa naar voetnoot(b) dat dit de uitmuntende Reden is, die de orde in de verscheidene deelen van't Heelal voortbrengt, en dat die alle de veranderingen die men 'er in aanmerkt, veroorzaakt. Zy voegen 'er by, dat zoo wy de Waereldt als een groot Gebouw aanmerken, waar op de Menschen en Dieren zyn geplaatst, de Natuur daar het opperste toppunt van is, om ons te doen begrypen, dat'er niets verhevener zy, en dat gelyk de top alle de deelen die het Dak van 't Gebouw t'zamenvoegen, eveneensGa naar voetnoot(c) de Natuur alle de deelen van 't Heelal te zamen vereenigt en bewaart. Ga naar margenoot+ Men zou de Eigenschappen van deeze Natuur, by ontbeering van naaukeurige kennis, niet wel beschryven konnen, en mogelyk verstaan zy zich zelven niet; men zou niet durven waagen, te zeggen, dat deeze Natuur een onderscheiden Wezen van de Stof is. Zou men 't konnen doen, na de beschryving die zy van de Stof geeven? ‘Zy onderscheiden die in twee soorten, de eene is volmaakt, fyn, en werkzaam, te weeten in een geduurige beweeging; de andere is grof, onvolmaakt en in rust. Beide zyn ze volgens hunne meening eeuwig, ongeschaapen, oneindig uitgebreid, en eeniger wyze almachtig, alhoewelGa naar voetnoot(d) zonder oordeel en vryheit. Uit de vermeerdering van deeze twee Stoffen worden vyf Hoofdstoffen gebooren, die door haare vereeniging en gematigdheit de byzondere natuur en verschillendheit van alle Lichaamen maaken. Daar uit ontstaan de geduurige wisselvalligheden der Deelen van 't Heelal, de beweeging der Starren, de rust der Aarde, de vruchtbaarheit of onvruchtbaarheit der Landen. Zy voegen 'er by, dat deeze Stof altoos in de bestiering van 't Heelal bezig, nochtans blind is in haare werkingen die het gemaatigste zyn, die geen ander einde hebben dan dit 't welk wy haar geeven, en die bygevolg niet nuttelyk zyn, dan voor zoo veel wy 'er een goed gebruik van weeten te maaken. De Chineezen bekennen dat de WaereldtGa naar margenoot+ een begin heeft gehad, en dat zy een einde hebben zal: Maar zy stellen een geduurige omkeering van Waerelden gelykende naar deeze waar van wy in 't Hoofdstuk van de Siammers gehandelt hebben. Na dat de Waereldt zal geëindigt zyn, zal die van nieuws weder beginnen, en eveneens weder eindigen. Veele hebben 'er geweest, die deeze die wy beschouwen, voorgegaan zyn, en veele andere zullen 'er zyn die haar zullen volgen, en alle deeze Waerelden hebben gehad en zullenGa naar voetnoot(e) haare vaste tydbeurten hebben. | |
[pagina 170]
| |
Ga naar margenoot+ De Mensch is gevormt geworden uit een t'zamenvloeing van groove Stoffe en van fyne Stof: maar door een gevallige t'zamenvloeing; nademaal zy haare ScheppingGa naar voetnoot(a) vergelyken by deeze Planten, die gebooren worden ter plaatse alwaar den Landbouwer niet heeft gezaait. De Ziel, die het zuiverste gedeelde van de Stof is, eindigt met het Lichaam wanneer zyne Deelen ongeregeld zyn, en word weder met haar herbooren als deeze deelen by geval in hun eersten staat worden herstelt. Ga naar margenoot+ Een ander Schryver berichtGa naar voetnoot(b) dat de Chineezen de Schepping van den eersten Mensch erkennen, die zy Puoncu noemen. Deeze Mensch wierd in 't midden van den nacht gebooren, in den aanvang van den Zonnestant (mogelyk wil men die van den evennacht verstaan) van den Herfst. De Hemelen wierden, gelyk wy in de voorgaande aanmerkingGa naar voetnoot(c) bericht hebben, 't allereerst gevormt. De aarde wierd vervolgens geschapen, en ook de Geestelyke Zelfstandigheden: Maar de Menschen op 't allerlaast. Ga naar margenoot+ ‘Deeze die beter onder hen redeneeren, zegt P. Martini, stellen den Baiert of Chaos voor den oorsprong aller dingen, en gelooven dat een geestelyke Zelfstandigheit en die volstrekt is, alle zichtbaarlyke en stoffelyke Wezens, daar uit getrokken heeft. Zy eigenen twee hoedanigheden deeze Stoffe toe;Ga naar voetnoot(d) de eene die zy Yn, dat is, verborgen en onvolmaakt noemen, en de andere Yang, 't welk zichtbaar en volmaakt beteekent, en men als de twee beginzelen hunner Wysgeerte moet aanzien: Zy vormen 'erGa naar voetnoot(e) vier Tekens of Afbeeldzels van, die zy in agt andere Zinnebeelden vermeerderen. Zy stellen een onvolmaakte hoedanigheit in de zichtbaare Stof, en een volmaakte in hunne verborgene Stof. Hunne agt Zinnebeelden, die zekere algemeene dingen beteekenen, waar van de verderving en de voortteeling der byzondere zaaken af hangen, hebben ieder hunne Afbeelding. De eene verbeeld den Hemel, de andere de Aarde, weder andere Donderen Blixem, de Bergen, het Vuur, de Wolken, de Wateren, en de Windt.’ De Afbeeldzels deezer acht Zinnebeelden bestaan in Lynen naar een zekere wyze geschikt. Wy laaten alles daar 't geen P. Martini van de koppeling deezer Lynen in 't getal van vier en zestig gezegt heeft. ‘De Chineezen gelooven de getallen alzoo verborgen te zyn als de Lynen die hunne Zinnebeelden t'zamenstellen.’ Dit alles is een weefzel van diergelyke Denkbeelden als die der Pythagoristen zyn. De Zedekunde van Jukiao komt hier opGa naar margenoot+ uit:Ga naar voetnoot(f) ‘Het oogmerk 't welk zich de verstandige voorstellen moet, is enkelyk het gemeene welweezen: om 'er met vordering in te arbeiden, moet men zich toeleggen zyne driften te beteugelen, zonder dat is 't onmogelyk de Heiligheit te verwerwen, die alleen zich in staat stelt de Waereldt te bestieren en den Mensch gelukkig te maaken. Deeze Heiligheit bestaat in een volmaakte overeenkomst van gedachten, woorden en daaden met een rechtmatige reden verzelt.... De driften ontrusten de gerustheit van den Geest, men moet 'er de grootste vierigheit van beteugelen, en men moet beletten dat ze geen uitwerkzel van een buitenspoorigheit boven de begeerlykheit worden.’ Dit is de Grondregel der Sekten van Lanzu of Laokun en Fo, binnen de paalen van redelykheit overgebragt. Omtrent den aanvang van de vyftiendeGa naar margenoot+ Eeuw, belasten deGa naar voetnoot(g) Chineesche Keizers aan twee en veertig der bequaamste Geleerden van den Staat, een Godgeleerd BoekGa naar voetnoot(h) overeenkomstig met dit der Alouden te maaken, 't welk vervolgens den regel aller Geleerden wierd. Om deeze woorden in | |
[pagina t.o. 170]
| |
125
B. Picart sculp. dir. 1726. D.D.D. Philosophes}mis au rang des Dieux. E. Capitaine}mis au rang des Dieux. F. Dragon. Les DIEUX des CHINOIS. tirés de la Chine de kircher. G.H. Divinités du second ordre. I.K.L.M. Divinités du troisieme ordre, qui gouvernent les choses sublunaires. | |
[pagina 171]
| |
hun natuurlyken zin te neemen, zy maakten dan een Grondstelling van al 't geen men gelooven moest, en de Keizer begeerde dat men volgens de zelve het Chineesche Geloof beslechten zou. Hoe het ook zyn mag, voegt 'er P. Le Comte by, ‘de Mandaryns die 'er het bewindt van hadden, leiden 'er zich zorgvuldig op toe: Maar doordien zy met alle de stelregels die de Afgodery in China verspreid had, vooraf ingenomen waren, in stede van den waren zin der Alouden te volgen, trachtten zy zelf door valsche verklaaringen die Afgodische stelregels in alle hunne byzondere Denkbeelden in te voeren. Zy spraaken niet meer van de Godheit als van een Opper-Geest die de Alouden onder den naam van volstrekt Keizer des Hemels, rechtvaerdig, almachtig, enz. kenden.’ Zy maakten, door hunne dwaalende verklaaringen van de Godheit, de Natuur zelf, ‘te weeten deeze kracht, of het natuurlyk vermogen, 't welk alle de deelen van 't Heelal voortbrengt, in order stelt en bewaart.’ Dit allerzuiverste, en 't allervolmaaktste Beginzel, 't welk geen begin, noch einde heeft, en de oorsprong aller dingen is, bestond niet meer dan in de wezentheit van ieder Wezen, en in 't geen het onderscheid van alle de Wezens maakt, te weeten, om het met klaarder woorden uit te drukken, dat de Godheit niets anders dan deeze onmeetbaare meenigte van Stof zy, die door een oneindigheit van vormingen, alle de Stoffelyke Wezens worden, die wy zien verschynen en gevolgelyk weder verdwynen, zonder dat iets t'eenemaal vergaat; nademaal de ontbinding van een Wezen, of Lichaam, welk het ook zy, niets anders is dan de verwoesting der gestalte van een zeekere hoeveelheit van Stof.... In dit Gestel, gedoogen ze, gelyk men ziet, geen onderscheiding van Geest en Lichaam. Nochtans spreeken ze, van men weete niet welk een ongevoelige Ziele der Waereldt, die zy zich verbeelden in de Stof verspreid te zyn, alwaar zy volgens hunne meening alle veranderingen voorbrengt, waar aan men haar onderworpen ziet. Men kan zeggen dat het in alles een vreemde verwarring van Denkbeelden is, die zich wederspreeken. Alles is Stof, de Wezens verschillen niet dan door hun Afbeeldzel, en in dit Afbeeldzel is 't dat hunne Wezentheit bestaat, dat ze zich voortbrengt, in orde stelt, en zich zelf door een geduurige verandering van gedaante verwoest; en niet te min word 'er een onzichtbaare en ongevoelige Ziele verëischt, om deeze veranderingen voort te brengen. Met een zodanig gevoelen, hoe onbelemmert het ook zy, zouden nochtans de Chineezen deezer Sekte voor geen waare Godverlochenaars konnen doorgaan, noch aangezien worden. Deeze Sekte, voegt 'er P. Le Comte by, trachtte alle de andere te verdelgen. Het Hof begunstigde de zelve in zyne oogmerken: Maar de Afgodery was in 't gemoet van 't Volk zodanig ingewortelt, dat men 'er geen geweld by oeffenen dorst. Men genoegde zich in 't algemeen als Ketteryen te doemen, alle wederstreevige Sekten met deeze die het Hof begunstigde, zonder zich 'er krachtig tegen te stellen, om 'er den loop van te stremmen; en dit is 't 't welk noch jaarlyks te Pekin geschied. Deeze Sekte, die men een verbeeterde Sekte der Lettergeleerden noemen kan, en die meent alleen die geene te zyn die de Leer der Alouden volgt, is mede de waare SekteGa naar voetnoot(a) der Mandaryns en die van 't Hof. Dit nu was 't, 't geen wy het voornaamsteGa naar margenoot+ te zeggen hadden, over het onderscheid der Sekten van dit wyd uitgestrekt Ryk. KircherusGa naar voetnoot(b) zegt in zyne vergelyking van den Godsdienst der Chineezen met die der Egiptenaren, dat de drie Chineesche SektenGa naar voetnoot(c) overeenkomen met drie Ordens van Menschen die men in den Staat heeft, gelyk in die der Egiptenaren, die eertyds uit de Orde der Priesters, Wyzen, en van 't Volk bestond. De Sekte van Confutius en der Geleerden bestierdt den Staat, en erkendt voor Godheit de Koning des Hemels. Confutius, zegt Kircherus komt met Thoth der Egiptenaren overeen, die, gelyk Confutius, zyne Landsgenoten van de Afgodery wilde afleiden, hen de Dienst van een eenigen Godt inboezemende. Hy haalt vervolgens P. Trigaut aan, die zegt, dat het meerendeel der Geleerden geen andere God dan Confutius de Vorst der Philosofen hebben, waarin zy de Egiptenaars, aanbidders van Thoth, navolgen. Zy volgen hen ook in de Plechtigheden van den Dienst, gelyk men in Kircherus zien kan. Hy zegt vervolgens dat de Sekte van Fo of Xe-quia (wy hebben reeds gezien hoe deeze oor- | |
[pagina 172]
| |
spronkelyk uit Egipte is) overeenkomst met de Afgodery der Egiptenaren heeft, en zulks door het telloos getal van Afgoden die het voorwerp van zynen Dienst zyn. Eindelyk is de Sekte van Lanzu, of Laokun niet dan voor het gemeene Volk, alhoewel eertyds zyne Leer die der Toveraren en Wyzen van Egipte was. |
|