Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 4
(1729)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXXXIII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 117]
| |
Het voornaamste Klooster deezer Priesteren, is in de Stadt Digligy gelegen, en daar is 't dat men Capittel houd. De Priesters van Buddu neemen niemandt in hunne Orde aan, dan Personen van geboorte, wysheit en vernuft. Wy hebben reeds gezegt, dat uit hun verkooren worden deeze die Opperhoofden van alle de Priesters moeten zyn, en dat de Koning deeze verkiezing doet. Ga naar margenoot+ Het Kleedt der Gonnes is geel: 't Is eenGa naar voetnoot(a) geplooide Rok, rondom de lendenen met een garen Gordel omgord. De Tirinanxes draagen de zelfde Kleeding. Beide hebben ze gansch geen Haair en gaan altoos met blooten Hoofde. Het Volk draagt deeze Priesters een ongemeene achting toe, en buigt zich voor hen, als of zy 't voor hunne Afgoden deeden: maar wat hun aangaat, zy groeten niemandt. Overal waar zy gaan, zegt Knox, spreid men een mat en een wit Lywaat over de plaats daar ze zullen zitten, 't welk een eer is die men niet dan aan den Koning bewyst. Het is hen verboden te arbeiden, te trouwen, en zelf een Vrouw aan te raaken. Zy mogen niet dan dagelyks eens eeten, ten minsten dat dit niet dan Ryst en Water zy, als ook Vruchten en Peulvruchten. Men verbied hen ook den Wyn. Wat het Vleesch aangaat, die is hen geoorloft te eeten, mits dat men 't alleen voor hun gereed maake, en dat zy geenen last noch toestemming tot het dooden geeven. 't Is hen nochtans geoorloft hunne Orde te verlaaten, en vervolgens te mogen trouwen. Om weder waereldlyke te worden, word 'er geene andere Plechtigheit vereischt, dan zyn Rok in de Revier te werpen, en zich het Hoofdt en 't Lichaam te wasschen. Ga naar margenoot+ Deeze Gonnes genieten van de Godsdienstigheit des Volks veel voordeel. Zie hier een der voordeeligste hunner belangen: Men zal het te beter gelooven, om dat men buiten het Christendom niet behoeft te gaan om iet diergelyks te vinden;Ga naar voetnoot(b) ‘Wanneer iemandt ernstiglyk voorneemt om zyne ziele te zaligen, zend hy om den Priester, die prachtig onder een verhemelte van vier perzoonen gedraagen, komt. DeGa naar voetnoot(c) bekeerde laat een groot Gastmaal den Priester bereiden, en geeft hem geschenken volgens zyn vermogen. De Gonne houd zich een dag of twee by den bekeerden op, en geduurende deezen tydt zingt hy een Lofzang uit een hunner Boeken van den Godsdienst getrokken. Daar na verklaart hy den omstanders wat hy gezongen heeft.’ Ribeyro zegt, dat de Godsdienstelingen, die de Gonnes komen laaten, hem betaalen en handelen ten besten zy konnen, nademaal zy gelooven dat het Gebedt zonder dat van geene uitwerking zy. De tweede Orde der Priesteren is, dieGa naar margenoot+ men Koppuhs noemt.Ga naar voetnoot(d) ‘Zy draagen geene Kleederen die hen van 't overige Volk onderscheiden, zelfs niet, wanneer zy hunnen Dienst waarneemen, want zy genoegen zich alsdan wit Lywaadt te hebben, en zich voor den aaavang te wafschen.... Zy bezitten een stuk Lands, 't welk den DewaleGa naar voetnoot(e) toebehoort, waar in zy hunnen Dienst oeffenen.... Zy bebouwen het Landt en zyn in hunne gewoone bediening bezig, behalven als zy moeten Dienst doen, 't welk 's morgens en 's avonds is, na dat des Tempels inkomsten, waarvan zy Priesters zyn, het lyden konnen. Deeze geheele Dienst bestaat om den Afgod van de gekookte Ryst en andere diergelyke Levensmiddelen voor te zetten.... 't welk men 'er eenigentydt laat, waarna de Trommelslagers, Fluitspeelers en andere Tempel-Bedienden die eeten.... De Jaddeses of Priesters derGa naar voetnoot(f) Geesten,Ga naar margenoot+ zyn de derde soort van 't Priesterampt. De Pagoden die zy bedienen, hebben geene inkomsten. Een Man moet op zyne kosten een Huis bouwen, en hy is 'er Priester van. Hy laat op de Muuren van dit Huis, Hellebaarden, Degens, Pylen, Boogen en Beelden schilderen.... Deeze Huizen worden gemeenlyk Jacco genoemt, 't welk Duivels Huis beteekenen wil; want Jacco of Jaco den Demon is. Om het Feest van deezen Jacco te vieren, scheert zich de Jaddees den gehelen Baardt af. De Pagoden, zegt onze Schryver, zyn in zoo een groot getal, dat het byna onmogelyk is, die te tellen.’ Dit is gelooflyk, nademaal ieder Godsdiensteling de vryheit heeft een Kapel te bouwen, en | |
[pagina 118]
| |
'er zich Priester van te maaken. Onder deeze Pagoden zyn 'er zeer ryke en van een goede Boukunde. Zy zyn met zinnebeeldelyke afbeeldzels van Gedrochten en Dieren versiert, gelyk alle die van gansch Indiën. ‘In eenige ziet men 'er geschilderde Staven, Pylen, Hellebaarden, Lanssen en Degens: Maar in de Tempels van den Buddu niet dan Afbeeldzels van Menschen de beenen kruisgewys over elkander, bekleed met geele rokken gelyk de Gonnes, gekrulde hairen en de handen voor hun, gelyk de Vrouwen, hebbende. Zy zeggen dat dit de Geesten van gestorvene Heilige Mannen zyn. ‘De Vrouwen durven in geene Pagoden komen terwyl zy de gewoone ziekte haarer Sexe hebben, noch de Mannen, wanneer zy van een plaats komen waar in een Vrouw van deeze quaal onpasselyk was. De inkomsten der Pagoden bestaan in Landeryen die de Koningen haar mildelyk hebben toegestaan. ‘Op 't Eilandt Ceylon, zegt den Engelschen Schryver, is 'er een grooter getal Steeden aan de Kerke dan aan den Koning behoorende.’ Men kan hem op zyn woordt gelooven, nademaal de Godsdiensteling van een zekere Orde overal aan de zelfde zwakheden onderworpen zynde, de Geestelykheit zich van de zelfde middelen te bedienen weet. Wy hebben gezegt, dat byzondere Godsdienstelingen Kapellen bouwen waar van zy Priesters zyn. Zy zetten in deeze Kapellen een Beeldt van Buddu, zy ontsteeken Waschkaerssen of Lampen voor deezen Afgod, zy dienen hem het eeten voor, en versieren hem met bloemen. Zulke kleine Godsdienstigheden zyn in Europe niet onbekent. Ga naar margenoot+ Woendag en Vrydag zyn de gewoone dagen tot de oeffening van Godvruchtigheit bestemt. Knox zegt,Ga naar voetnoot(a) dat zy de Pagoden voor de oeffening van Godsdienstigheit des Woensdags en Zaturdags openen. Alsdan komt het Volk hunne Goden in de Pagoden aanbidden. Men smeekt hen, gelyk de meeste Menschen elders ook doen, om gezondheit, geluk en bystand. Mogelyk geschied dit op een ongeschikter wyze, dan onder ons, en mogelyk hebbenze ook hunne behendigheden gelyk wy de onze. Waar vind men 'er niet die zich zelf bedriegen laaten, wanneer zy God of de Goden over zulke of zodanige benoodigtheden om hulp smeeken? Weinig gebeden zyn 'er die niet rechtmatig zyn wanneer die over de algemeene waarheden handelen, of als die geene voorwerpen hebben dan de goederen waar van de verwerving geen onrecht aan zynen naasten toebrengt: maar nochtans dit of dat in 't bezonder in de gebeden te verzoeken, is wat gevaarlyk. Laat ons onderstellen dat een Vorst die Godt voor den voorspoedt zyner Wapenen bidden laat; dat een Koopman dit Oppermachtig Wezen smeekt, dat het hem behaage zynen Koophandel te begunstigen: Zoo zy beide de ongeregelde loop van Staatzucht en Begeerlykheit volgen, hoe veel vreemde dingen zou men in hunne gebeden niet konnen onderstellen? Het lang geprevel hunner onderhandelingen met God zal niet dan een uitbreiding van de woordenGa naar voetnoot(b) een's Latynschen Dichters zyn. De gebeden der Cingaleezen gaan gemeenlykGa naar margenoot+ niet recht tot het Opperweezen over, te weeten, om ons beter uit te drukken, tot deezen die zy als zodanig aanzien; zy vervoegen zich alleen tot zyne Ondergoden; maar wanneer deezen hun niet gunstig zyn,Ga naar voetnoot(c) is 'er een groote Demon of Geest, tot wien zy zich vervoegen. Men offert hem bereide spyze, en onder andere een rooden Haan, in een afgeleegen plaats van een bosch, alwaar de groote Demon door Menschen gedient word, zich zelven in Demons vermomt hebbende, met bellen aan de beenen, die zingen en danssen, en vreemde gestaltens maaken. Hunne Plechtelyke Feesten zyn tweederlei;Ga naar margenoot+ eenige voor de Goden die den Landbouw bestieren en alles 't geen dit leven aangaat; de andere ter eere van Buddu; deeze God draagt zorg voor de Zielen en hunne gelukzaligheit. Het geen 't aanmerkelykste in 't groote Feest der Geesten is, (want dus worden eigentlyk de eersten genoemt) bestaat in een Processie tot hunner eere. De Priester draagt een geschilderde Staf met bloemen versiert, voor wien het Volk knielt. Een ieder bied een OfferhandeGa naar margenoot+ deezen Staf aan; na de Offerhande, legt de Priester de Staf op zyne schouders, en dekt zyn mondt met een Lywaadt, overzulks zynen adem deeze gewyde Staf niet besmette. Daar na gaat hy op een Olifant | |
[pagina 119]
| |
zitten, die t'eenemaal met wit Lywaat bekleed is, en wandelt dus door de gansche Stadt. Veertig of vyftig Olifanten schellen draagende, gaan vooruit. Mannen als Reuzen toegetakelt, volgen deeze Olifanten. De Trommelslagers en Trompetters volgen na hun, voorgegaan van Menschen die danssen en Vrouwen die zich aan den dienst der Pagoden overgeeven. De Trommelslagers, Pypers en Danssers zyn onder deeze Vrouwen vermengt. Vervolgens verschynt de Priester gezeten op den Olifant, en houdende de gewyde Staf. Deeze Priester verbeeld den Schepper van Hemel en Aarde. Een ander Priester gaat achter hem met een Zonnescherm in de handt om hem voor de hitte der Zonne en den regen te bevryden. Twee Olifanten gaan aan zyne zyde, en op ieder van deeze twee Olifanten twee Priesters, waar van de eerste mede een God verbeelt, en deeze die hem volgt dekt hem met een Zonnescherm. De Vrouwen volgen de Goden en bewaayen hen om te verkoelen en hen voor 't steeken der muggen te bevryden. Duizenden van Godsdienstelingen gaan by driën geschaart achter deeze Goden. Geduurende deeze Processie zyn de straaten met groente en allerlei bloemen bestrooit. De Huizen zyn van weerzyde met boomtakken en blomkranssen versiert, waaraan wimpels en vaanen gebonden zyn. De Lampen lichten ter rechter en linker zyde, en branden by dag en nacht; want de dag voldoet nooit in deeze beruchte Godsdienstigheden. Laat ons niet vergeeten te zeggen, dat men, voor de Processie begint, de Goden aan de deur der Pagoden vertoont, op dat het Godsdienstige Volk hen aanbid en Offerhande brengt. Dit Feest duurt omtrent veertien dagen en begint met de nieuwe Maan. Twee of drie dagen voor de volle Maan, brengt men Palanquynen voor deeze Goden, om hen noch meer eer aan te doen. In deeze Palanquyns zyn Reliquiën en een zilvere kan. Wanneer het byna Volle Maan is, gaan alle de Godsdienstelingen deeze kan met Revierwater vullen en brengen die naar de Pagode; dit water blyft daar en word tot het volgende Jaar bewaart; wordende dit dus jaarlyks vernieuwt. Een ander Feest, neemt zyn begin in de Maandt November, geduurende de eerste nacht van Volle Maan. De geheele Plechtigheit bestaat in lange staaken als Mey-boomen, rondom de Pagoden te planten, en die tot op den top met Lampen te versieren. Buddu word door zilvere, kopere, leemeGa naar margenoot+ of steene Beelden verbeeld. Men plaatst deeze Beelden allerwegen, zelfs in Holen en Rotsen. De Godsdienstelingen brengen die levensmiddelen op den tydt van Volle en Nieuwe Maan: maar het groote Feest van Buddu word in de maandt Maart geviert, wanneer het Jaar begint. Als dan gaat men hem in beide de plaatzen aanbidden, die zoo veel vermaartheit in de Legenden deezer Eilanden verworven hebben. De eene is de Adams Piek, (den hoogsten Berg van 't Eilandt, dus door de Christenen genoemt) en de andere de plaats alwaar Buddu onder een Boom rustte, die zich zelf aldaar geplaatst en tot gemak van dien God geplant hadt. Toen hy op Aarde was, onthield hy zich zeer dikmaals onder deezen Boom, en onder den zelven boom is 't dat de Godsdienstige Cingaleezen hunnen Buddu eeren. De Godsdienstigheit deezer plaats is zoo geacht, zegt men, dat ze veel verdienste byzet, den geenen die 'er een Pelgrimaadje komen doen. Deeze die niet in staat zyn, zich naar deeze Heilige plaats te begeeven, komen ze ten minsten zoo na als zy konnen, en bewyzen hunne hulde in de eerste Pagode, die zich op den weg opdoet, richtende hunne gedachten en gebeden naar den gewyden Boom. Deeze Boom is met Cellen, Tenten, en Hutten omringt. Men vind 'er houte gebouwen met leem en kalk bestreeken, in kleine vertrekken voor ieder Huisgezin afgedeelt. Onder alle deeze Godsdienstelingen worden mede danssers en potsemaakers gevonden. Men ziet de voet van Buddu op denGa naar margenoot+ Adams Piek in een rots ingedrukt, toen deeze God ten Hemel voer. De Eilanders aanbidden het indrukzel van deezen voet, ontsteeken hem Lampen, en offeren hem Offerhande. Men moet deeze Reliquie byGa naar voetnoot(a) die van de Voetmaat der Heilige Maagdt stellen, die de Spanjaards bezitten, indien men hen gelooven mag. Wy zullen hier mede aanmerken dat dit indrukzel van den voet 't welk men op CeylonGa naar voetnoot(b) ziet, het eenigste niet is, dat in de Indiën bestaat. De SiammersGa naar voetnoot(c) waanen drie diergelyke indrukzels van den voet van Sommona-Codom te bezitten, een in Siam, de andere | |
[pagina 120]
| |
in Pegu, en de derde op 't Eilandt Ceylon. De Alouden hebben ook van 't indrukzel van een van Herkules voeten gesproken. Om weder tot het verhaal van den Adams Piek te komen,Ga naar voetnoot(a) voor dat men 'er by komt, vind men eene vlakte door beeken bewatert, alwaar de Heidenen zich uit Godsdienstigheit gaan baaden, waar na zy mede hun Lywaadt en Kleederen wasschen, zich inbeeldende datze met dit wasschen hunne zonden uitwisschen. Daarna klouteren zy op den spits des Bergs door middel van zekere yzere ketenen, die men 'er aan vast maakt. Op den top van deezen Berg ziet men een Reuzen voet ingedrukt, zoo wel gewrocht, zoo men zegt, dat de kunst het niet beter zoude uitgevoert hebben. Na by de zelve vind men een Pagode, en by de Pagode een verblyf plaats voor een Priester die de Offerhande ontfangt en den Pelgrims de wonderwerken van de Heilige indrukking, de genaade en aflaaten den geenen verleent die derwaarts Pelgrimaadje doen, de Oudheit en Heiligheit van den steen vertelt; en met een woordt gezegt, alles 't welk het bygeloof hen inboezemt en dits maakt, waar van de bewoordingen byna overal de zelfde zyn. Ga naar margenoot+ Een andere Godsdienstigheit voor Buddu is, dat ze voor hem beedelen. Dit is de Godsdienstigheit der Juffers. Het zoude qualyk gedaan zyn haar deeze glori te willen betwisten. Bekent is 't hoe veel zy zich in gesleepenheit over het stuk van beuzelachtige Godsdienstigheit weeten uit te breiden, en dat de vrees, aan haare Sexe zoo natuurlyk, haar doet twyffelen, dat ze zonder de oeffening van zeeker vernuftige fynigheden, den Godsdienst getrouw konnen zyn. ‘De Juffers, zegt het Bericht van den EngelanderGa naar voetnoot(b), neemen het Beeldt van den God Buddu, zetten 't op den palm van de handt, met een wit Lywaadt bedekt, en gaan van huis tot huis, zeggen: Wy verzoeken u een Aalmos voor Buddu en om hem een Offerhande te doen, en men geeft als dan mildelyk deeze drie dingen, als oly voor zyne Lampen, ryst voor zyn Offerhanden, en geldt of kattoenegaren. De Juffers van staat gaan zelf niet beedelen: maar zenden haare Dienaresse met haar schoonste gewaadt opgeschikt.... De Armen dienen zich van 't zelve beedelmiddel. Zy neemen een Boek van den Godsdienst, of het Beeldt van Buddu 't welk zy in een kasje zetten en het met een wit Lywaadt omwinden.... Dit Boek, of 't Afbeeldzel, 't welk zy met veel achting den Volke vertoonen, en in wiens naam zy het verzoek doen, dient haar om groote Aalmoezen te vergaaderen....’ Men zou byna het gedrag deezer Bedelaars vergelyken konnen met de Beedelary der Roomsch gezinden, die in den naame van Godt en de H. Maagdt of der Heiligen geschied. In Duitslandt ziet men 'er die Lofzangen langs de straaten zingen, en mildadigheden door dit middel verzaamelen. In Hollandt zingen ze Psalmen Davids, of zeggen eenige Bybelplaatsen op. Laat ons onze Bedel-Monniken mede niet vergeeten. Men moet bekennen dat het niet alleen in de Indiën is, dat de Godsdienst zich van dit gebruik bedient. ‘De aller Godsdienstigste laaten het Afbeeldzel van den God op hunne kosten maaken.... Maar Buddu is geen God, dan na dat men hem de oogen heeft gemaakt.... De oogen gemaakt zynde.... brengt men hem met groote eerbied uit den Winkel van den Werkmeester in de Pagode, en men wyd het Beeldt van Buddu met Plechtigheit en Offerhande in: Vervolgens plaatst men 't prachtelyk in zyne Nis.... Somtyds draagt men het nieuw gemaakte Beeldt van huis tot huis, en wanneer deeze goede Menschen het zien, leggen ze mildelyk het Arbeidsloon van den Werkmeester toe. Deeze die dit Beeldt heeft laaten maaken, word als een waare Godsdiensteling aangezien. Na een zodanig verhaal zou men zichGa naar margenoot+ verbeelden dat de Cingaleezen zeer yverig voor den Godsdienst zyn; maar geenzins.Ga naar voetnoot(c) Zy bekennen ongeveinsdelyk dat al hunne Godsdienstigheit een uitwerkzel van vreeze is. ‘Zy bemoeyen zich weinig met onderwerpen van den Godsdienst, dan wanneer zy ziek zyn, of tot een hoogen ouderdom gekomen.’ Indien een zoo gemeen gedrag in de waereldt, den Vrygeesten bewyst, dat de Godsdienst niet dan een uitwerkzel van 's menschen zwakheit is, gelooven wy dat die mede toont dat des menschen einde een klaar kenteeken van d'afhankelykheit van een Opper-Weezen is. |
|