Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 4
(1729)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 114]
| |
XXXII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina t.o. 114]
| |
123
La DIVINITÉ qui selon les CHINGULAIS, donne la Sagesse, la Santé & les biens &c.
B. Picart del. 1729.
Le DIEU TUTELAIRE de l'Ile de CEYLAN. | |
[pagina 115]
| |
hunnen toevlucht tot deeze Godheit in hunne ziektens, in tegenspoeden, en met een woordt gezegt, in alle gelegenheden waar in den mensch zich te zwak gevoelt, geloovende dat het een Wezen is verre alle de menschelyke krachten overtreffende. Zy hebben altoos ten Huize een klein Korfje waar in zy 't welk ze hem zullen opdraagen, verzaamelen. Een andere Afgod, die het Hoofdt van een Olifant heeft, is by hen de God die wysheit, verstand, rykdom en gezondheit verleent. Men vertoont hem hier ter andere zyde verbeeldt, als den Beschermgod van 't Heelal. Ga naar margenoot+ Behalven deeze Godheit, die het Hoofdt van een Olifant heeft, vind menGa naar voetnoot(a) dikmaals langs de wegen diergelyke Hoofden in Nissen, of in holle Boomen. Men vind 'er ook veele steen-en aarde Heuvels, waar op de voorbygaande Reizigers iet werpen. Men zou byna niet twyftelen dat 'er iets geestelyks in dit gebruik verborgen was, 't welk overeenkomst schynt te hebben met 't geen in deGa naar voetnoot(b) Historie der Aartsvaderen geleezen word. Men ziet 'er Jacob een Steen met Oly zalvende, die hem voor een Hoofdtkussen gestrekt had, en dat hy die vervolgens oprechtte als een gedenkteken in de zelfde plaats alwaar hy dien nacht had overgebragt. Eenige meenen, dat Jacob reden gegeeven heeft tot de oprechting van gedenkstukken, een gebruik 't welk in 't vervolg zoo onaangenaam voor GodtGa naar voetnoot(c) wierd, dat hy 't den Jooden wegens hunne neiging tot de Afgodery verbood. Hoe het ook zyn mag, de Pheniciers hadden het bygeloof de Steenen te zalven, en de andere Heidenen der oudheitGa naar voetnoot(d) hadden 't mede lang na hen. Ook kan men door uitdrukkelyke plaatsen der Alouden aantoonen, dat deeze gezalfde Steenen dikmaals als Altaren wierden aangezien; en op een Altaar offert men allerlei dingen. Zie dan welk een oorsprong deeze bygeloovige gewoonte der CingaleezenGa naar voetnoot(e) hebben kan. Het schynt ook dat deeze Eilanders de Zon en Maan aanbidden. De aangehaalde SchryverGa naar voetnoot(f) oordeelt het dus door de uitmuntende naamen die zy aan deeze twee Hemelltchten geeven. De zelfde Schryver zegt dat zy negenGa naar margenoot+ Godheden die hun Fortuin bestieren, stellen. Deeze Godheden zyn de Planeten. ‘Zy eigenen hun zoo veel vermogen toe, dat wanneer deeze Gereahs (dit is de naam deezer Godheden) eenige in hunne bescherming genomen hebben, is 'er noch God, noch Duivel die beletten kan, dat ze ryk en gelukkig worden.’ Men kan 't geen de Cingaleezen leeren, het vermogen deezer Gerahs raakende, aan de kracht en invloedt der Planeten, volgens de Wichelaary der Starren toeschryven. Wy vinden 'er geen ander onderscheid van dan de Afgodery: De bygeloovigheit onzer Starrenwichelaaren gaat noch zoo ver niet. ‘Om deeze Gereahs aan te bidden, maaken ze leeme Afgoden zoo veel als 'er Goden zyn die hen ongeneegen zyn.... Zy beschilderen deeze Afgoden met verscheidene verwen, men geeft hun gedrochtelyke gedaantens.... men dient hen eeten voor.... op 't geluid van den Trommel. De Plechtigheit geschiet by nacht, en 't Volk danst tot aan den dag. Alsdan neemt men deeze Afgoden, en werpt ze op de groote en gemeene wegen.... Men berooft hen van den voorraadt die aan 't schuim van 't Volk gegeeven word, en aldaar blyft om die te eeten.’ Om de Duivels te aanbidden, die, volgensGa naar margenoot+ hunne Leer, en om beter te zeggen, volgens die van 't meerendeel der Afgodendienaars, de Zielen der Boosdoenders zyn, | |
[pagina 116]
| |
maaken ze hun geene Afgoden als aan de Planeten. ‘Zy vergenoegen zich voor hen een Huis als een Korenschuur te bouwen.... Zy versieren het met bladeren, boom-takken en bloemen. Zy brengen in dit Huis eenige Wapenen of werktuigen die in de Pagoden zyn, en leggen ze op Stoelen,... met verscheiden Levens-middelen.... Ondertusschen roert men de Trommel, zingt en danst.... Vervolgens neemen ze deezen voorraadt weg, die zy onder 't gemeene Volk, zich aldaar bevindende, omdeelen....’ De Geesten, of Onder-Goden, die den menschen de wil van den Opper-God doen uitvoeren, zyn overal de zelfde niet. ‘Deeze van de eene Provincie zyn in de andere onbekent, en hebben geen vermogen op het Volk. Ieder Gewest heeft zyne Geesten of Demons die hem eigen zyn. Zy kennen ze door zekere naamen die zy hun geeven....’ Dit denkbeeldt is geenzins aan de Indianen eigen; het vind zich genoeg verspreid, en men kan haare oudheit door verscheiden plaatsen van de Aloude en hedendaagsche Historien bewyzen. Daar uit is de voorkeur gesprooten, die ieder Landt voor zyne eigene Goden boven die van andere Gewesten deed. Een voorkeur die gelegentheit tot de Godlooze redeneeringGa naar voetnoot(a) van den Veldheer eens Konings van Assyrië gaf. Ga naar margenoot+ De Eilanders gelooven niet dat de Beelden hunner Goden als waare Goden aanbiddelyk zyn: Zy merken ze aan, zegt de Engelsche Schryver in zyn Bericht van Ceylon, als Afbeeldzels gemaakt om de Goden aan de Menschen te verbeelden, en zy eeren ze als zodanigen. Weinig verlichte Afgodendienaars zyn 'er die niet op deeze wyze redeneeren: Maar eenige doen hunne Godsdienstigheit in de tegenwoordigheit deezer Beelden, zich inbeeldende dat de gebeden te beter verdienende zyn, overzulks de Beelden hen iets geestelyks en verhevens ingeeven; andere gaan veel verder, zich dits maakende, dat de Hemelsche kracht in de Beelden nederdaalt, en aldaar huistvest. Deeze hebben een grover Dienst. 't Is nochtans dat men deeze gewaande kracht de ongerymde Mirakelen schuldig zy, die verscheide Alouden (by voorbeeldt Titus Livius en andere lichtgeloovige Legende Schryvers) gelooft hebben, aan de Nakomelingschap die hen aanneemen wilde, te moeten overbrengen. Dusdanig zyn de minst plompste Denkbeelden der Heidenen van Ceylon. Deeze die de plompheit op 't alderhoogst bezitten, willen dat de Goden hunne begeertens inwilligen, en op hunnen wil gehoorzaamen. Zy bidden ze wel naar waarheit, eeren ze en offeren ze: Maar 't word ook vereischt dat men zyne reekening vind, in alles, 't geen men zyne Goden toestaat. De CingaleezenGa naar voetnoot(b) verachten en handelen zelf de Goden qualyk, waar op zy ongenoegt zyn. Wy zullen hier na zien dat de Chineezen eveneens doen. Een Aloude wat bezadigder, genoegde zich tot zynen God te zeggen, dat hy de waarde van de stoffe waar uit hy hem maaken zoude, wilde evenaaren, met de wyze waar mede hy zyne gebeden gunstig verhooren zou. |
|