Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 4
(1729)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXXVIII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 105]
| |
zoo men zegt, een Booze Geest) zyn aan een Opperwezen onderworpen, 't welk zy Lanthila noemen, en deeze Lanthila is zelfs niet dan de Stedehouder van Taulay. Ieder Stadt heeft zynen Nito. Ga naar margenoot+ De Nito word raad gevraagt in alle zaaken die men onderneemen wil. Om raad te vraagen, vergaaderen zich twintig of dertig, men beroept die op 't geluid van een kleine gewyde Trommel terwyleenigen van 't gezelschap verscheide Waschkaerssen opsteeken, en woorden van verborgenheit uitspreeken die de Nito moeten oproepen. Hy verschynt eindelyk, of liever gezegt, een der geenen van de vergadering, neemt de bediening van des Nitos Bedienaar waar. Hy spreekt en gedraagt zich als of hy 't zelf was: Maar voor dat men hem raadvraagt, zet men hem eeten en drinken voor. Na het gegeevene Orakel, eeten de Raadvraagers 't welk overgeschoten is. Deeze Bygelovigheden geschieden in 't openbaar: Ook hebben ze onder hen byzonderen. In een klein Vertrekje van 't huis ontsteekenze eenige Waschkaerssen voor den Nito en zetten hem eeten voor. Het Hoofdt des Huisgezins bewaart zorgvuldiglyk zekere dingen die aan deezen Nito toegewyt zyn geweest, of waar in eenige byzondere gunst en gaave opgesloten legt. Niet tegenstaande deeze BygelovighedenGa naar voetnoot(a) wil men dat zy voor den Godsdienst achteloos zyn, en door niets anders aangedaan worden, dan door de vrees dat hen quaad wedervaare, indien zy in de achting en eerbied voor hunnen Nito nalaatig zyn. Zekerlyk men moet zoo onkundig niet wezen als deeze Eilanders om een diergelyke zwakheit onderworpen te zyn. Ga naar margenoot+ Hunnen Eedt bestaat, dat ze eenig Water in een Kom doen, waar in zy Goudt, Aarde en een Looden Kogel werpen. Zy doopen de punt van een Degen of Pyl in dit Water, en geeven 'er deeze die den Eedt doet, van te drinken. Deeze Plechtelykheit gaat met een vervloeking tegen den geenen verzelt die valsschelyk zweeren. De Zwangis, dus by hen genoemt, zynGa naar margenoot+ Toveraars die zich met vergif en betovering behelpen. Deeze Zwangis vervoeren en eeten de dooden: Om dit voor te komen, stellen de Eilanders een wacht by de Graaven. Op 't Eilandt AmboinaGa naar voetnoot(b) is de Tovery aan zekere Familien eigen: Zy alleen hebben het vermogen die te oeffenen, en door dit middel worden ze door hunne Landsgenooten gevreest. Hunne lichtgelovigheit over 't stuk van Betoveringen gelykt veel naar die der Aloude Romeinen. Men kan by de Afbeeldzels van Wasch deezer Romeinen, deeze houte Beelden der Eilanders van Amboina vergelyken. Door middel der eersten, waar van HoratiusGa naar voetnoot(c) ons de Beschryving doet, waanden de Toveraarsters den geenen die zy wilden, te konnen doen sterven. Eveneens beelden zich de Toveraars van Amboina in, dat alle de slagen aan 't houte Beeldt gegeeven, deeze pynigen en doen sterven, waar van zy zich wreeken willen. Deeze zelfde lichtgeloovigheit doet hen mede oordeelen, dat Menschen van een uitmuntende dapperheit, en die geen gevaar vreezen, het geheim bezitten, van zich onquetsbaar te maaken. Eenige jaaren geleeden had in Vrankryk de gemeene man zich zoo dwaaschelyk ingebeeld, dat de Marschalken van Fabert en Luxemburg mede onquetsbaar waren. Men onderstelde ook, dat deeze twee beruchte Veldheeren, om dat ze altoos gelukkig in hunne overwinning waren, een verdrag met den Duivel moesten hebben gemaakt. Wat lager zullen wy tot de by gelovigheit van onze Eilanders weder overgaan. Zon en Maan waren eertyds de voorwerpenGa naar margenoot+ van aanbidding by de Makassaren. Dit Volk is tegenwoordig Mahometaans, gelyk het meerendeel der andere Bewooners van de Moluksche Eilanden.Ga naar voetnoot(d) Zy bidden deeze twee Hemellichten aan, wanneer die op- en ondergaan: Maar als ten tyde van hun Gebedt de Lucht betrokken is, werpen zy zich voor de Afbeeldzels van Zon en Maan neder. Deeze Afbeeldzels waren van goudt of zilver, en somtyds alleen uit gebakken en vergulde Aarde bestaande. Maar uit welke stoffe deeze Afgoden gemaakt waren, vonden ze altoos een groote overeenkomst met het verheven denkbeeldt 't welk zy van deeze twee Hemellichten hadden. Men had haar de eerste en vyftiende dag van de Maan toegewyt, en op deeze plechtelyke dagen, offerde men haar Ossen en Koeien. De Zielverhuizing, | |
[pagina 106]
| |
die mede by hen gelooft werd, belette nochtans de offerhande deezer Beesten niet, zoo hoog in gansch Indiën geacht, nademaal de gansche Natuur de vruchtbaarheit aan deeze twee Hemellichten verschuldigt zynde, men geloofde, dat haar alles in eigendom toequam. Geene Steden noch Dorpen waren 'er, die van deeze offerhanden ontheven waren. Alle groote Offerhanden geschiedden op openbare plaatsen door Priesters die de Koning aanstelde, en het Volk onderhieldt. Men geloofde deeze Goden veel meer eer aan te doen, haar in de openlucht te offeren, dan ingesloten zynde in stoffelyke Tempels, wiens overdeftigheit, hoe groot die ook zyn mogt, niet te vergelyken was met 's Hemels uitspanzel, en de uitmuntenheit deezer twee Starren De byzondere Offerhanden der hoofden des Huisgezins wierd voor de Huisdeur gedaan, in de tegen woordigheit der Buuren. Ga naar margenoot+ Alhoewel zy beleden een algemeene Zielverhuizing te gelooven, en dat ze in gevolge van deeze grondstelling verplicht waren alle Dieren te moeten spaaren, slooten ze echter de Vogelen en Varkens uit. Zy geloofden van de eersten, dat haare lichaamen te klein waren, en haar werktuigen al te vry, overzulks het niet mogelyk was dat de Zielen daar in konden huisvesten. Wat de Zwynen aangaat, zy beelden zich in dat 'er geen zoo strafwaardige ziel gevonden wierd, die verdiende in 't lichaam van zoo een onrein Dier verbannen te worden, Dus hadden ze van dit Dier het zelfde denkbeeldt als de Jooden en Mahometanen onder hen behouden; en de Makassaren lieten mede hunnen afkeer op een t'eenemaal strydige wyze met die van 't Jodendom en 't Mahometistendom blyken. Ga naar margenoot+ Hun gevoelen aangaande het Heelal was, dat de Hemel nooit begin had; dat Zon en Maan altoos volstrektelyk geregeert hadden; dat op een zekeren tydt tusschen deeze twee Hemellichten een strydt was ontstaan, en de Zon de Maan qualyk gehandelt hebbende, zy zwanger zynde, voor den tydt de Aarde, waar op wy woonen, baarde. Een zoo ontydige in de Kraam-koming, veroorzaakte wanorde, zonder van den quaaden stand der Aarde gewag te maaken, die niet dan by geval, zodanig als wy die zien, uitviel. Daar deeden zich veele Reuzen uit deezen zwaaren en wanschapen klomp op, die in 't vallen zich opende. Eenige van deeze Reuzen maakten zich meester van de Zee, andere van de ingewanden der Aarde, en alzoo zy 'er nuttelyke zaaken voortbragten, quamen 'er ook zeer gevaarlyke dingen uit voort. Zy geloofden daar en boven, dat de Maan veele andere Waerelden zoude voortbrengen, die de een na de andere achtereenvolgende te voorschyn zouden komen, en zulks naar maaten dat 'er een van door de hitte der Zonne verteert wierd. Die van Amboina zyn alle mede alzooGa naar margenoot+ min redenmachtig over hunnen oorsprong. Het schynt dat het menschelyk geslacht volgens hun oordeel van weinig belang is, om zich in te beelden dat de Wezens, gelyk zy zyn, gemaakt zouden wezen, enGa naar voetnoot(a) door een Krokodil, of een Aal, of Slang voortgebragt. Daar zyn 'er die gelooven dat zy uit een holle oude Boom zouden voortgekomen zyn. De Koningen van een zekere Landstreek deezes Eilandts zeggen dat zy van een Kokosboom af komstig zyn. 't Zoude alzoo wel voegen te zeggen, dat men onder een Koolsbladt of in 't Riet gevonden is, gelyk men in Vrankryk de Kinderen wys maakt, wanneer zy vraagen hoe zy in de waereldt gekomen zyn. Diergelyke buitensporigheden hebben by eenige Volkeren der oudheit plaats gehad. De Rhodiers waren ernstelyk van gedachten, dat hunne eerste Ouders door de warmte der Zonnestraalen uit de Aarde gebroeit en voortgekomen waren. De Cretenzers en Athenienzen eigenden zich een diergelyken oorsprong toe. Al de gunst die men hun bewyzen kan, zoude zyn te denken, dat zy eenig denkbeeldt van Adams schepping behouden hebben. De Scythen meenden van een Gedrocht, half Vrouw en half Slang, voortgekomen te zyn. Andere Volkeren geloofden uit een Eikenboom hunnen oorsprong te hebben. Eindelyk hebben zich eenige Europeanen niet onwaardig geacht, tot hunne Grondleggeren van hunne Staten, Wolven, Beeren en Honden te verkiezen. 't Geen wy gezegt hebben, betreffendeGa naar margenoot+ de Volkeren die zich inbeelden hunnen oorsprong uit een Slang schuldig te zyn, kan ons hier plaats geeven op volgende aanmerkingen. Wie weet of het geen overblyfzel van zekere verwarde denkbeelden by hen is, wegens de zonde en val van de stichters des menschelyken geslachts? Wie weet mede niet, of zy de Slang niet aangezien hebben als het zinnebeeldt van een zeker gedeelte des menschelyken lichaams, waar aan eeni- | |
[pagina 107]
| |
ge Grieksche Schryveren den naam van Slang gegeeven hebben? Dit Dier, 't welk een voorwerp van eerdienst by eenige Ooster-Volkeren is geweest, was mede een der voornaamste Beeldschriften derGa naar voetnoot(a) Aloude Egiptenaren, en 't is ook noch by de hedendaagsche Oostindianen daar voor gehouden, waar onder de AmboineezenGa naar voetnoot(b) konnen gereekent worden, die de zelve in hunne versierzelen bezigen, vermits hunne Vrouwen zekere Juwelen draagen van goudt in gedaante van Slangen gemaakt. Men verzeekert dat de Aloude Ethiopers de Slang aanbaden, of liever gezegt de Godheit onder de gedaante van een Slang: Doordien zy Gebuurvolkeren der Egiptenaren waren, konden zy hunne Zinnebeelden en hunne Beeldschriften van hun wel ontleent hebben. Wie hier alle de Schryvers over het onderwerp deezer Vergode kruipende Dieren, zoude willen aanhaalen, zou de Eerdienst van dien by de Grieken, Romeinen, Gaulen enz. vinden. Wy wyzen de Lezer tot den geenen die van deeze stoffe gehandelt hebben. |
|