Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 4
(1729)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
XXIII. Hoofdtstuk.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
prachtigen Throon. Men zend twee duizend Soldaten, veertien Olifanten en een gelyk getal Paerden de Ziel te gemoet. Dit talryk geleide verzelt haar tot den Throon, alwaar zyne Majesteit haar als weder opgewekt zynde, ontfangt. De Ryksgrooten en 't gansche Hof begroeten haar over dit nieuw aangevangen leven; en dan word dit Feest van zeven Muzykdagen gevolgt. 's AvondsGa naar voetnoot(a) op den laatsten dag van 't jaar, plant ieder voor zyn huis een staak, waar op men een korf vastmaakt, overal met geschildert en geblomt papier versiert. De Talapoins beelden zich in, dat dit papier de kracht heeft de booze Geesten van hun af te weeren, en dat zy zonder deeze voorzorge het gansche jaar zouden ongelukkig zyn. Een redelyker gebruik is 't zich met zyne vyanden te verzoenen wanneer het jaar geëindigt zy. Ga naar margenoot+ Men begeeft zich niet in 't Huwelyk zonder Vaders en Moeders bewilliging. Indien zy overleden zyn, word die van de andere Bloedvrienden vereischt: insgelyks noch die van den Rechter of Bevelhebber der plaats. Men trouwt zoo veele vrouwen als het vermogen en de begeerlykheden gedoogen konnen. De Koning heeft 'er omtrent hondert: Altoos, 't is zeker dat hy 'er geen gebrek van heeft, nademaal hy de vermogenste van den Staat is. De Bua, zegt men, dat 'er veertig heeft. Wat de Huwelyks Plechtigheit aangaat, men zegt 'er ons byna niets van. De Italiaansche ZendelingGa naar voetnoot(b) bericht, dat de Vrienden van de Bruidt, des Bruilofts avondt haar zingende en danssende geleiden naar 't Huis van haaren Bruidegom, en dat ze aldaar gekomen, in de keuken gaat en den haart groet. Vervolgens werpt zy zich ter aarde om haare onderwerping te betuigen, die zy aan haar toekomende Gemaal schuldig is. Hoe 't ook zyn mag; geen Huwelyk word 'er voltrokken zonder Bruiloft; dit Huwelyks Feest duurt negen dagen, en de nieuwgetroude moeten wel arm zyn, wanneer zy 't met drie dagen eindigen. Sedert den volgenden dag van de Bruiloft, noemt de Man zyne Vrouw, Zuster, de Vrouw zegt: myn Broeder tot den Man. Dit is gelyk by ons, myn Hartje, myne Waarde, myne Liefste enz. Uitdrukzelen in 't Huwelyk zoo gebruikelyk, dat men dit zonder gevolg uitdrukt, en zonder te denken op 't geene men zegt. De Wet gedoogt den Man zyne VrouweGa naar margenoot+ te verlaaten: maar de Vrouw geniet dit voorrecht niet: indien zy tot de echtscheiding komt, is 't niet zonder veel moeiten. De Wetten tegen Overspel zyn zeer streng; de overspelige Vrouw word voor de Olifanten geworpen; maar wat de overspelige Man aangaat, men maakt 'er geen gewag van. De Ceremonie van de EchtscheidingGa naar voetnoot(c)Ga naar margenoot+ verdient onze opmerking. Wanneer een Man zyne Vrouw verlaaten wil, neemt hy een der Stokjes, die hem onder zynen Maaltydt tot Vorken dienen, en deeze die zyne Vrouw gebruikt. Hy breekt deeze Stokjes; ieder neemt 'er de helft van, en bewaaren ze in een stuk zyde Stoffe. Vervolgens is de Man gehouden aan zyne Vrouw weder te geeven 't geen ze hem ten Huwelyk heeft aangebragt, en de Kinderen aan hem te houden en op te voeden die zy te zamen gewonnen hebben. Wanneer een Vrouw kramen moet, gaat zy haaren Haart-God groeten, en blyft 'er veertig dagen om zyne bescherming af te smeeken.Ga naar voetnoot(d) Dit zegt ons den Italiaanschen Monnik. Nu zullen we iet van den Dienst derGa naar margenoot+ Zielen melden. Een Jezuïtsche Bezendeling zegt,Ga naar voetnoot(e) dat de geleerde Tunquineezen de Zielen der geenen eeren van die eertyds van honger gestorven zyn; dat zy de eerste dag van ieder Maan, ryst tot een Aalmoes verzoeken, en dat ze na die gekookt te hebben, de zelve deeze Zielen gaan opofferen, om een reine en fyne Geest te verwerven. Zy beelden zich in, en niet zonder reden, dat de sterke eeters geen bequaame geest om te studeeren hebben: Maar in tegendeel, dat die weinig eeten een rein en fyn verstant krygen. Op deezen genoeg redelyken grondt, alhoewel die in alles niet doorgaat, nademaal men sterke eeters ziet dat verstandige Mannen zyn, en die geen doordringend oordeel ontbreeken, zyn de Tonquineezen van besluit, dat de van honger gestorvene Menschen, voor hen bezorgt zyn en over hun gestelt die zich aan de geleerdheit overgeeven; alhoewel het alzoo weinig overeenkomst met elkander heeft, als met St. Barthelomeus en de Leertouwers, die hem voor hun Beschermheilig aanneemen, overzulksGa naar voetnoot(f) hy levendig gevilt wierd. Alle de Zielen der Overledenen worden geëert, gedient, en ongemeen zorg- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vuldig onderhouden. Reeds hebben wy gezegt, dat ieder een byzondere oplettenheit over deeze van zyne Familie heeft, nademaal dikmaal de Zielen der Bloedverwanten tirannig over de verwantschap regeeren. Men doet dan over de verstorvenen zodanig een prachtigen uitvaart als 't mogelyk is. Men dekt voor hen een tafel volop gedist met ryst, vleesch en vruchten, op dat zy zich konnen onthaalen naar hunnen lust, en men bied hen somtyds omtrent veertig stuks vee aan. Wy zullen tot alle deeze gebruiken te verhaalen, overgaan, wanneer we van de Chineezen handelen: waarom wy alhier dit verhaal verkorten. Men genoegt zich niet met dit onthaal: overtuigt zynde, dat 'er voor de verstorvenen wezentlyker voorraads middelen noodig zyn, overzulks zy in hunne graven goudt, zilver en zyde stoffen leggen. Wegens de uitvaart gedragen ze zich gelyk de Volkeren hunne nagebuuren, en brengen 'er geschilderde en met figuuren vercierde papieren, die Tavernier Kunstvuurwerken noemt. De Italiaansche BezendelingGa naar voetnoot(a) meermaal door ons aangehaalt, zegt, dat men op een klein plaatje des Overledens naam schryft, wiens lichaam men niet vinden kan, en dat men voor dit plaatje alle de Plechtigheden oeffent die men ten opzichte der Overledenen doen zou. Wanneer de Vaders en Moeders niet weeten waar hunne Kinderen overleden zyn, gaanze by de Toveraars te raade, die, met zekere spiegels en op 't geluid van eenige trommels, de Ziel van den Overledene oproepen, om van haar te weeten waar hy gebleven is. Indien de Ziel weigert te verschynen, maakt men een Stantbeeldt van plyster, en men handelt met de zelfde Plechtigheden als men ten opzicht der verstorvenen oeffenen zoude. Ga naar margenoot+ Wat het Roukleedt aangaat, 't is wit: en de grootste rou bestaat in zich van vermaakelykheden t'onthouden. Een der uitwendige tekenen is, dat ze geene zyde kleederen draagen. De rou van Vader en Moeder word zevenentwintig Maanden gedraagen: Maar de Kinderen moeten over hen een jaarlykse Lykdienst hun levenlang doen. De Weduwe draagt over haaren Man drie jaaren rou; maar de Man over zyne Vrouwe zoo lang het hem behaagt. De Broeders en Zusters draagen die een jaar. Behalven dat moeten de Vrouwen en Kinderen drie jaaren, over den Bua rou draagen, de Ryksraaden een jaar, de Mandaryns drie of vier maanden, en al het Volk in 't algemeen zevenentwintig dagen. Wy zullen in 't vervolg verklaaren, dat men deeze Bua noemt die niet dan den tytel van Koning voert, zonder noch macht, noch bestier te hebben, naardien het een en 't ander in hande van den Chua staat, die de waare Koning is. In den omloop des tyds van 't eerste jaar van den rou, eert men des Overledens gedachtenis op den eersten, derden, zevenden, vyftigsten en honderdsten dag, en ook op 't einde van 't jaar. Jaarlyks, zegt Tavernier,Ga naar voetnoot(b) viertGa naar margenoot+ men in den aanvang van 't jaar, een plechtelyk Feest ter eere der Overledenen door hunne dapperheit en uitmuntende daaden ruchtbaar geweest. De Oudheit verschaft ons veele voorbeelden van diergelyke jaarlyksche vieringen. In deeze van Tunquin, vind dit ook plaats ter gedachtenisse van personen die een opstand in den Staat verwekt hebben, en dit geschied om de daadt te verfoeyen, indien men 'er van oordeelen moet, door 't geen wy aanstonds 'er van zullen berichten. Men recht in 't open veldt Altaaren tot de Offerhanden op, en eenige Zeegetekens voor deeze uitmuntende Overledenen, indien men de naam van Zeegetekenen aan zeekere Altaaren geeven kan waar op men de naamen deezer OverledenenGa naar voetnoot(c) met hunne Afbeeldzels schryft. Veertig duizend Soldaten worden voor dit Feest marsvaerdig gestelt; de Koning vereert het met zyne tegenwoordigheit nevens een talryk gevolg van Hovelingen: Na dat men de Offerhanden volbragt heeft, veele bewierookingen ter eere van de Overledenen gedaan, en zekere gebeden geleezen,Ga naar voetnoot(d) doen de Koning en zyne Mandaryns vier nederige groetingen voor de opgerechte gedenkstukken der verstorvenen, die den Staat verdeedigt hebben: maar de Koning schiet vyf pylen tegen deezen af, die opstandt hebben verwekt. Een lossing van 't geschut volgt dit bedryf, en dus is 't dat men de Zielen wederom tot haarent doet vertrekken. Men verbrand als dan de Altaaren, de gedenkstukken en geschilderde papieren. Met gejuich en geschreeuw eindigt men dit Feest. 't Is niet alleen in dit Feest dat de Talapoins hunne dooden eeren, zy bewyzen hen mede een gedeelte van den Dienst, die zekere en andere plechtelykheden vereisschen. De eerste en vyftiende van de Maan viert | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
men een Feest en Godsdienstigheit den Goden. De Bonzes en 't Volk verdubbelen hunnen vuurigen yver: Men vermeerdert en men herhaalt de gebeden; men zegt zyn Paternoster zeswerf wel gereekent, op. 't Is mede in deezen drift van Godsdienstigheit dat ieder aan zynen Overledene denkt, en men is bedacht hun op hunne graven eeten en drinken te brengen. Ga naar margenoot+ Laat ons nu van eene uitmuntender Plechtigheit gewag maaken: Wanneer de Koning overleden is, balzemt men hem, en legt hem vyf en zestig dagen lang op een Praalbedt. In al dien tydt word hy, als noch in 't leven zynde, gedient, en van alle de gerechten die daar na van de Tafel van deeze schaduwachtige Majesteit worden afgenoomen, word de eene helft den Priesters gegeeven, en de andere den Armen. De Ryksgrooten en 't Volk, neemen den Rou aan. Drie Jaaren is de Rou bevolen aan de Mandaryns van Wapenen en van 't Gerecht, negen Maanen aan 's Konings Huisgenooten, zes aan de Edelen en drie aan 't gemeene Volk. Geduurende deezen Rou oeften men geene vermaakelykheden, behalven deeze, die men den nieuwen Koning op de aanvaarding van de Kroon verschuldigt is, en deeze nieuwe Koning neemt mede de Rou van zynen Voorzaat aan. Al de Spyzen die men hem voor dient, worden in zwarte verniste Schotelen opgedist; hy laat zich het Hoofdthair afsnyden, en zet zyne strooie Bonet op 't Hoofdt; zyne Mandaryns van Staat en de Prinsen van den Bloede zyn eveneens gemutst. Drie Klokken luiden onophoudelyk in 't Paleis van den tydt af dat de Monarch overleeden is, en dit duurt tot dat het Lyk van den Overledene in een Galey geplaatst zy, die het Lyk in de gewoone Begraafplaats der Koningen voeren moet. Op den derden dag van 's Konings overlyden, komen de Mandaryns ten Hove om hun Roubeklag over den overleden Koning af te leggen, en op den tienden dag heeft het overige Volk de vryheit de overledene Majesteit te mogen zien. Aan een Hoogampnaar, die Tavernier Veldmarschalk noemt, is 't aanbevolen de Lykstatie pracht te vervaerdigen. Alle de wegen, waar langs het Lyk passeeren moet, zyn met grof violet geschildert Lywaat bekleedt, 't welk de kleur der Koningen is. De Voorttogt duurt zestien dagen. Op ieder vierde van een Myl houd men stil: men vind 'er kleine Tenten, waar in water om te drinken en vuur om een Pyp Tabak aan te steeken gevonden word. Wy moeten de Beschryving van deezenGa naar margenoot+ Voorttogt uit Tavernier afschryven, vermits die het AfbeeldzelGa naar voetnoot+ verklaart 't welk men hier plaatst. Voor eerst ziet men ‘twee Deurwaarders van 's Konings Kamer, die voortgaande de naam van den overledenen Koning oproepen, en ieder een Wapenknots of Morgenstar draagen, waar van de Kloot met Kunstvuurwerken is gevult. Twaalf Galey-Amptenaren trekken het Praalgraf voort, waar op de naam van den Vorst geschreeven is, na hen komt de Groot-Stalmeester te Paardt, die van twee Dienstjonkers gevolgt word. Daar na volgen twaalf Hand-Paerden gaande by paaren, alle met goude Toomen nevens geborduurde Dekkleeden en Zaadels, en met goude Franjes versiert. Twaalf Olifanten vertoonen zich dan, waar van vier deezer Olifanten ieder met een Man bereden worden, die een Standaart in hande heeft; vier andere torssen Torens voerende Soldaaten met Vuurroers en Spiessen gewapend. De vier laatste draagen Kouwen of ten minsten iet diergelyks. Een van de Kouwen is van voren met Glazen gestoffeert, als ook aan weerzyde, de andere getralit, en ieder van de twee volgende heeft vier Pikkranssen. Deeze Olifanten zyn 't waarop de Koning ten Oorlog uittrekt. Vervolgens ziet men een Wagen, waarop het Lyk des Konings in 't Praalgraf legt, en geplaatst is, wordende door agt Herten voortgetrokken, en ieder Hert door een Hopman van de Lyfwagt geleid. De nieuwe Koning, zyne Broeders, en de Prinsen van den Bloede volgen in lange witte Habbarden den Wagen, hebbende hun Hooft met een strooie Bonnet gedekt. Reeds hebben we gezegt dat het wit de kleur van den Rou der Tunquineezen is. De Prinsen en Prinsessen die hen volgen, zyn van eenige Speeltuig-Speelders omringt, en behalven dit hebben de Prinsessen noch twee Staatjuffers achter zich. Deeze Prinsessen draagen het Eeten en Drinken voor den Overledene. Na deeze Juffers volgen de vier Landvoogden der vier voornaamste Provincien des Koningryks. Deeze Landvoogden draagen ieder een Stok op den schouder, waar van een Sak vol Goudt en Reukwerk afhangt. Deeze Sakken besluiten de Geschenken die de vier Provinciën aan den | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *18-*19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
119
B. Picart sculp. dir. 1729. POMPE FUNEBRE des ROIS de TUNQUIN. 1. Deux Huissiers portant des masses. 2. Douze Officiers trainant le Mausolée ou est ecrit le nom du Roi défunt. 3. Douze Elephants. 4. Le Grand Ecuier, et deux Pages à cheval, suivi de douze Chevaux de main, lesquels precedent quelque fois les Elephans. 5. Le corps du Roi tiré par 8. Cerfs. 6. Le nouveau Roi, et ses freres. 7. Les Princesses, et Dames d'honneur portant a manger pour le défunt. 8. Les Princes du Sang environnez de joueurs d'instrumens. 9. Luatre Gouverneurs des 4. principales Provinces. 10. Deux Chariots a huit chevaux remplis d'or, étofes de soye &c. 11. Une foule d'Officiers du Roi, et de la Noblesse, les uns a cheval, les autres à pied selon leur rangs et qualitéz. A. Galere ou est le corps du Roi. B. Galere ou sorit les Seigneurs qui vont se faire enterrer vifs avec le Roi. C. Galere avec les Dames qui vont se faire enterrer vives avec le Roi. D. Deux Galeres qui portent les tresors qu'on vâ enterrer avec le Roi. Verklaaring Van de nevens gevoegde Afbeelding, vertoonende de Prachtige Lykstatie der Koningen van Tunquin.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
overleden Vorst geeven; en moeten dienen voor 't geen hy in 't ander leven noodig heeft. De twee Wagens met agt Paerden, die men op de vier Landvoogden volgen ziet, voeren de Koffers gevult met goude Staven en zilvere Baaren, insgelyks Kleederen van goude en zyde Stoffen. De Overledene voert deeze Schatten met zich. Eindelyk sluiten een meenigte Edelen en Amptenaaren van hoogen en laagen rang, eenige te voet en andere te paardt, deeze Lykstatie pracht.’ De Processie van deezen Adeldom buiten de Stadt gekomen zynde, vind men op de Revier de Galey waar in 's Konings Lyk word in gezet. Deeze Galey word mede van eenige anderen gevolgt. In een van de twee eersten die onmiddelyk die van 't Lyk volgen, zyn de Heeren die zich met hunnen Monarch begraaven laaten, en in de andere, met een soort van traliwerk besloten, zyn de Juffers die ten zynen dienst mede begraaven worden. De andere Galeyen voeren den Toestel, de Schatten en verdere Levensmiddelen. Alle deeze Galeyen vaaren een Revier op die door 't woeste en onvruchtbaare Landt vloeit. 't Is in de moeielykste en verhoolste plaats van deeze woestenyen dat men de Koning en deeze die hem dienen zullen, begraaft. Het geheim van de plaats word niet dan aan zes der voornaamste Gesneedenen van 't Hof vertrouwt, aan wien men een eed heeft laaten afleggen, dat zy die nooit openbaaren zullen. Ga naar margenoot+ P. Tissanier beschryft ons vervolgens een gehoudene Plechtelyken Dienst die hy voor de Ziele van den Vorst zag doen; 't welk wy dus verkorten. Men deed deezen Dienst in een groot open Veldt. Dit bestond, zegt hy, in vyf en twintig voornaame Huisvertrekken alle geschildert, en van een ongemeene hoogte, t'eenemaal bekleed met kostelyke zyde Stoffen: na deeze geschilderde Vertrekken, zag men een Paleis op wel bewerkte en met goudt overdekte Zuilen verheven, en hondert schoone Beelden, verbeeldende Mandaryns en Vrouwen met Trommels en Trompetten, veele Galeyen en geschilderde Dieren. Men zag 'er behalven dat, een groot getal Huizen en Tenten met Levensmiddelen en levendige Dieren verzien, 't welk genoeg voor een voornaame Stadt zoude konnen verstrekt hebben. De regerende Vorst begaf zich met zyn Hof in deeze beschilderde Huizen waar van wy gewag gemaakt hebben. Hy verkoor 'er een van om 'er zyns Vaders Ziele in te huisvesten, hy kocht het: maar de koop was iet zonderlings. De Koper nam kopere Munt, en met zwakheit op een staf leunende, als of hem zyne droefheit en smerte de krachten benomen hadden, ging hy de vier hoeken van de Woning bezien, vroeg vierwerf zuchtende, of men die aan hem verkopen wilde. De Bonzes die in 't beschildert Huis waren, gaven een zingend antwoordt, dat het Huis te schoon was om goed koop te verkoopeu. Maar daar was een middel om den Koop eens te worden: De Vorst deed dan zoo een milde aanbieding, dat hem het Huis eerlang met alle zyne aankleeven wierd toegestaan. Na deezen Koop, deed hy aan zyns Vaders Ziele een plechtelyke Offerhande van geschildert Papier, en begaf zich vervolgens in een verder afgelegen Huis, alwaar men veele Tafels met allerlei Gerechten had gedekt: Daar uit was't dat de Ziel verhuizen moest. De Koning deed voor haar vier nederige eerbewyzingen, en hield beleefdelyk aan, bezitting van zyne nieuwe Woning te neemen. De Bonzes gingen 'er plechtelyk die Ziel uit haalen. Deeze Ziel die men verhuizen deed, was een groot Beeldt, rykelyk versiert, waar op des Overledens naam geschreeven was. Dit Beeldt wierd op een Throon gezet en op zodanig een wyze in zyn Paleis gedraagen; men plaatste het op een verheevene plaats. Om nu deeze Plechtigheit te eindigen, stak een Bonze het vuur in 't Paleis van de Ziel en in alle deeze beschilderde of vergulde bywooningen, en in een ogenblik wierden deeze zoo uitgestrekte en prachtige sieraaden in de assche gelegt. |
|