Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 4
(1729)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXXI. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 88]
| |
trachte hen dits te maaken, dat 'er geene voorzienighiet Gods, noch onsterflykheit der ziele, noch straffe, noch vergelding na dit leven was. Om zich te meer in des Volks gemoed te dringen, waande hy dat twee Geesten hem alles ingaven, 't welk hy den Menschen leeren moest. Nochtans bewaarde hy deeze Leer, dus gevaarlyk, voor een verkooren getal zyner Leerlingen: anderen leerde hy de verhuizing der Zielen, en gaf hun tien Geboden, die met deeze van de Laos en Siammers niet verschillen. Xaca begeerde ook dat alle die zich waarlyk op de volmaaktheit toeleiden, de waereldlyke vermaaklykheden verzaakten; dat zy liefdaadig en barmhartig waren; dat zy zich met de betrachting bezig hielden,Ga naar margenoot+ en om hunne driften t'overwinnen. De andere Leerstukken die zy leerden, zyn, dat deeze die na dit leven zyne Leere niet gevolgt hebben, en alle die zyne Wetten hebben veracht, de straf in tien verscheidene plaatsen zullen moeten lyden. Hunne staat zal een eeuwige achtereenvolging van sterven, opstandingen, straffen en pyningen zyn. Maar in tegendeel zullen die geen die in zyne Leere en Geboden getrouw geweest zyn, vergelding genieten, overeenkomende met hunne volmaaktheit en hun geloof. De minst gevorderde in zyne Leere zullen de Zielverhuizing geduurende drie duizend Jaaren onderhevig zyn; deeze die een weinig meer gevordert zyn, vier duizend, en die minder volmaakt bevonden worden, vyf duizend Jaaren. Maar deeze laatsten, die zyne Geboden met alle mogelyke getrouwheit zullen vervult hebben, zullen mede een eindelooze gelukzaligheit genieten en in geene Zielverhuizing zich meer vertoonen. Xaca zeide tot zyne Leerlingen, dat hy genoodzaakt was geweest tienwerf te sterven en weder herbooren te worden, om tot de volmaaktheit te geraaken. Hy leerde zyne Leer geduurende twee en veertigGa naar voetnoot(a) Jaaren, en beval door zyn TestamentGa naar voetnoot(b) aan zyne vertrouwste Leerlingen, zyne Leerstukken door deezen Leerregel te bevestigen: dit staat dus in de Boeken, woorden overeenkomende met deeze waar van zich de Leerlingen van Pithagoras bedienden, om de waarheit zyner Leere te handhaaven: Hy is 't die dat heeft gezegt. Na de doodt van Xaca drong zyne Leer een gedeelte van Asië door, voornamentlyk, in 't Oosten. De Sekte van Lanthu is mede in TunquinGa naar margenoot+ verre uitgebreid. Lanthu was een Chinees en leefde, zoo men zegt, vyf hondert Jaaren na Xaca. Lanthu was een stout en behendig Toveraar. Hy gaf voor, nooit Vader te hebben gehad; dat zyne Moeder van hem zeventig Jaaren had zwanger gegaan, zonder haare Maagdom verlooren te hebben, en zyne Leerlingen voegden 'er by, dat hy alles in de Waereldt gemaakt had. By de dwalingen van Xaca voegde Lanthu de zyne by: Maar hy nam de gemoederen in door zyne Aalmoezen, liefdaadigheden, stichting van Gasthuizen en een afgezondert leven. P. Tissanier zegt, dat een Chinees ten tyde van P. van Rhodes een Zendeling in Tunquin, de Sekte van Xaca verbeeterde. Na dit ons kort verhaal, de drie SektenGa naar margenoot+ van Tunquin raakende, zie hier 't geen men ons van de algemeene Afgodery deezer Volkeren bericht. Zy hebben drie byzondere Afgoden.Ga naar voetnoot(c) De eerste is den Afgod van de Keuken. Drie Steenen zyn de grondslag van des Afgods gestalte, ter gedachtenisse van drie Mannen die zich in een zelfden Oven verbranden, zegt de Legende der Tunquineezen, in 't bericht van den P. Jezuit te zien, hier onder aangehaalt. De andere Afgod is beschermer der Kunsten. 't Is een Chinees, waar van zy zeggen dat hy ten zynen tyde in alle Kunsten uitmuntte. Deeze Chinees was Tien-su genoemt. Wanneer men een Kindt op eenig Ambacht besteldt, voor dat het in zyne leerjaaren treedt, offert men aan Tien-su, zulks hy den Jongeling in zyne bescherming neeme, en dat hy hem het verstand en oordeel opwekke. Voor dat men verkoopt of inkoopt, en zelfs voor dat men iet, wat het zyn mag, en van gewigt zy, onderneemt, neemt men zynen toevlucht tot deezen Tien-Su. De derde Afgod voert den naam van Buabin. Deeze is de gezaghebber der Huizen, die onder zyne bewaaring en bescherming staan. Alhoewel de eigendom van Goederen, gelyk in Siam en elders, aan den Koning van Tunquin behoorende zyn, zoo beeld zich het Volk echter in, dat hunne Voorzaten van die wezentlyk een Huis bezitten, zich het zelfde recht bewaarden 't welk zy geduurende hun leven hadden. Ten dien einde oeffent de wezentlyke eigenaar eenige Geestelyke Plechtigheden ter eere van den Overledene zynen Voorzaat, en noodigt hem | |
[pagina 89]
| |
op 't geluid van een Trommel, onder zyn gering dak te komen woonen 't welk hy hem bereid heeft. Aldaar bied men hem vergulde Papieren aan, waar op zeekere woorden geschreeven zyn, als ook eenig reukwerk, en gerechten op kleine vercierde Tafeltjes. Deeze Voorzaat is 't die zy Buabin noemen, en die de Beschermgod van den Huize is. De Priesters verbranden de Papieren en 't Reukwerk ter eere van deezen Afgod. Ga naar margenoot+ De aangehaalde Schryvers berichten mede, dat deeze Landaart de Hemel, Maan, Starren, de vier Hooftpunten en het Middelpunt der Aarde aanbid. Ieder gedeelte heeft zyne verwe. Wat het Noorden aangaat, kleeden ze zich in 't zwart: De Tafels, Schotels, en de Offerhanden, alles is zwart. Wy zouden geneigt zyn te zeggen, dat dit eenige overeenkomst met de waarneeming van de Plechtigheit der Alouden heeft, die de Manes of Waargeesten en andere Helsche Goden eerden, en dit vermoeden zoude mogelyk niet min welslagen dan eene meenigte andere gevoelens die de Geleerden behaagt hebben, in te voeren. Laat ons, by voorbeeldt, vergelyken alles 't welk rouwig in de Feesten der Grieken en Romeinen was, en ter eere van de Overledenen strekte, met dit zwart 't welk in den dienst gebruikt word, die de Tunquineezen aan 't Noorden bewyzen; en laat ons denken dat het Noorden heeft konnen voor de waare plaats van 't verblyf der dooden genomen worden. Dit is ook niet buiten waarschynelykheit; want verscheide Geleerden hebben de waare Cimmerianen naar de Noorder Deelen der Aarde geplaatst; en schoon de Aloude Dichters van deeze Cimmerianen gesproken, hebben, als van een Volk van Italië, by wien men een der Monden van de Helle vind, heeft het meer grondt dit alles aan de Asiaansche CimmerianenGa naar voetnoot(a) toe te eigenen. Hun naam, die men van een Hebreeuws woordt afleid, en die Zwart zyn beteekent, is 'er een bewys van; de koude van 't Gewest, die hen noodzaakt een goed gedeelte van 't jaar zich te verbergen, de afwydering en 't afweezen van de zon, heeft het spreekwoordt de Cimmerische Duisterheden, in gebruik gebragt: en reden aan een aloude Dichter gegeeven, te zeggen, dat zy van alle de Volkeren de eenigste zyn aan wien de zon haar licht geweigert heeft; Dit alles kon aan lichtgelovige Menschen vermoeden geeven, dat daar de Hel te vinden was. Laat ons dan onderstellen dat de Tunquineezen dit gevoelen van hunne voorouderen hebben overgeërft, alhoewel men niet weeten kan, hoe: maar nochtans, zal 't nooit meer dan een gissing zyn, 't welk wy voor 't geenze gelden mag overgeeven. Zy neemen het roodt om het Zuiden aan te bidden, het groen voor 't Oosten, het wit voor 't Westen, en het geel voor 't midden der Waereldt. P. Tissanier zegt, dat zy de Aarde in tien deelen verdeelen, en dat ze voor ieder gedeelte een diepe eerbiedigheit bewyzen. Dit is 't niet al: men wil dat hunne dienst zich tot oneindige andere dingen, als bezielde, onbezielde, goede en quaade uitstrekt, en van goede of quaade voorteekenen. De Egiptenaren hebben nooit erger gedaan. Dit Volk, waar van men gezegt heeft,Ga naar voetnoot(b) dat het zyne Goden in Velden en Hoven zag voortkomen, zou voor de Afgodendienaars van Tunquin de vlag hebben moeten stryken: Maar is men wel verzeekert van 't geen men 'er van zegt? zou men hier niet de Leere der werkende Geesten konnen vinden, waar van wy reeds dikmaals gesproken hebben, of van deezen algemeenen Geest die de gansche Natuur doordringt? Hoe 't ook zyn mag, men zegt dat de Tunquineezen zelfs de Ondeugden eeren: dat zoo zynde, is 't niet te verwonderen dat zy de dienst van Planten en van de verachtelykste Dieren pleegen.Ga naar voetnoot(c) Dat een stuk Houts, 't welk de Zeegolven aan den oever opwierpen, en een voorwerp van aanbidding voor de Visschers wierdt, die geloofden dat deeze nieuwe Godheit hunne vischvangst begunstigt had, is zekerlyk een zaak zonder weerga. Deeze eenvoudige Menschen verkondigden hunne gelukkige ontmoeting, en schreeuden 't voor een mirakel uit. Zie dan het Hout eerlang vergood; Stantbeelden, Tempels, Offerhanden en Geschenken, ontbreeken het niet. Men maakt het een Geslachtreekening, het stuk Houts word Dochter van den Keizer van China. Het had zich in Zee geworpen om te Tunquin zyne zegening over te brengen, en om zekerder aan te landen, had het de voorzor- | |
[pagina 90]
| |
ge gebruikt zich in een stuk Houts te herscheppen. Een AfgodGa naar voetnoot(a) Daolo genoemt, is de Bescherm-God der Reizigers; een ander die der Vlekken en Steden; een ander van deeze die de Calamba in de bosschen gaanGa naar voetnoot(b) snyden. Hunne bygelovigheit belet hen niet de wraak op de Altaaren te brengen die zy over hunne Vyanden neemen willen. Wanneer zy niet krachtig noch vermogende genoeg zyn, zich te wreeken, schryven ze op een blad papiers al het quaad dat ze hunnen Vyandt toewenschen, en leggen deeze vervloeking op het Altaar. Vervolgens verbranden ze dit papier, smeekende teffens hunne Goden, dat ze hunnen Vyandt eveneens doen sterven. Iets diergelyks had men in de Toverkunde der Alouden in gebruik. In 't Hoofdtstuk der Lykstatiën zullen we van den dienst der verstorvenen handelen. |
|