Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 4
(1729)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 37]
| |
XI. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 38]
| |
yver om zyne driften t'overwinnen, een verandering zoo wonderbaarlyk in zyn Lichaam gedaan, dat 'er zyn bloedt van wit geworden is.’ Hy is boven dat zichtbaar en onzichtbaar wanneer het hem behaagt; hy is zoo gezwind dat hy zich in een ogenblik overal vinden laat; hy weet alles, en deeze algemeene bewustheit is aan zynen staat verknocht; hy bezit dit sedert het oogenblik dat hy tot God gebooren is. Deeze bewuste kennis bestaat niet in een gevolg van redeneeringen: maar in een enkel oogmerk en opzicht van zaaken, die hem aanstonds de voorschriften van de Wet, de misdryven, de deugden, de verborgenste geheimen van de Natuur, het verleedene, tegenwoordige en het toekomende enz. vertoont. Men merkt in dit Verhaal eenige zeer edele en waardige denkbeelden van de Godheit, vermengt met veele onvolmaaktheden van de menschelykheit. Het lichaam van deeze God is onvergelykelyk glanziger dan de Zon, het ontdekt 't geen 't aller verborgenste is; want zyn licht dringt alles door. Zyn geluk is niet volkomen dan wanneer hy sterft om niet meer herbooren te worden. Alsdan verdwynt hy van de aarde, en is geene elende meer onderworpen. Deeze doodt is met den slaap gelyk, die ons ongevoelbaar en onbewust maakt van 't geen 'er in de waereldt, terwyl wy slaapen, voorvalt: maar de slaap van den God der Siammers eindigt nooit; en overzulks word ze ook nooit bloot gestelt voor ontrust te worden over alles wat hier beneden voorvalt. Het is blykbaar dat deeze Doodt en Wedergeboorte van God, opzicht hebben met dat, 't geen wy in 't Hoofdtstuk van den Peguaanschen Godsdienst bericht hebben. Ga naar margenoot+ ‘De Regeering van ieder Godheit is niet eeuwig duurend, zy is een zeker getal van Jaaren bestendig, te weeten, tot dat het getal der Uitverkoorenen, die zich door zyne verdiensten heiligen moeten, vervult zy, waarna hy niet meer op de Waereldt verschynt, en in een eeuwige rust overgaat. Alsdan volgt hem een andere God op, en bestiert het Geheelal in zyne plaats.....’ Daar is iets dat gelykenis heeft met de Eones van Valentyn; bekent is 't dat, volgens de Leer van deezen Ketter, de Eones achtervolgende gebooren wierden en storven, en dat zelfs deeze Eones Goden waren die Hemel, Aarde, de Zee enz. geschapen hadden. ‘De Menschen konnen Goden worden:Ga naar margenoot+ maar niet dan na een zeer geruimen tydt; want daar word vereischt dat zy een volmaakte deugdt verworven hebben.’ Men vind hier in noch veel overeenkomst met het denkbeeldt dat de Alouden van hunne Helden hadden. Deeze Helden waren sterflyk gebooren: maar hunne verdienste en roemruchtige daaden hen geduurende dit leven met de Goden gelyk gesteld hebbende, beeldde men zich in, dat ze na hunne doodt in den rang deezer Goden verheven waren, waarvan zy Navolgers hadden geweest. ‘De Siammers voegen 'er by, dat het niet genoeg is veele goede werken in de Lichaamen waarin hunne Zielen zich bevinden, te hebben gedaan; zy moeten op ieder goede daadt een oogmerk hebben de Godheit waardig te worden; dat zy deeze beooging hebben aangeweezen, in 't aanroepen, en neemende in den beginne van hunne goede werken de Engelen tot getuigen die in de vier Waereldts deelen voorzitters zyn; dat zy water gestort hebben smeekende om hulp van de Bewaar-EngelinneGa naar voetnoot(a) der aarde. Beneden deeze staat van Goddelykheit,Ga naar margenoot+ is 'er een min volmaakte, die de Heiligheit zy. Om Heilig te zyn, word 'er vereischt verscheidene Lichaamen te hebben doorwandelt, en 'er veele deugden door verkreegen te hebben, en dat men deeze deugdzaame bedryven oeffenende, zich voorgestelt heeft de Heiligheit te verwerven. De eigenschappen van de Heiligheit zyn de zelfde als die van de Goddelykheit. De Heiligen bezitten ze niet min dan God: maar in een veel minder volmaakte graad; behalven dat God die in zich zelven heeft, zonder van iemandt te ontfangen, daar de Heiligen die van hem door onderwyzing die hy hen geeft, deelachtig worden. Hy is 't die hen alle deeze geheimen leert, waar van hy een volmaakte kennis heeft. Om dieshalven is 't, dat zoo zy niet herbooren worden terwyl hy in de Waereldt is, alzoo zy anders deeze onderwyzing niet konnen ontfangen, alsdan ook niet geheiligt worden. Dus hebben zy dan de gewoonte by hunne goede werken, de genaade te verzoeken van in den zelven tydt als hunnen God herbooren te worden. De heiligheit deezer deugdzaame Menschen is niet volmaakt dan wanneer zy | |
[pagina 39]
| |
sterven om niet meer herbooren te worden, en dat hunne Zielen in 't Paradys zyn overgebragt, om 'er eene eeuwige Zaligheit te genieten. Ga naar margenoot+ Zy meenen dat Hemel en Aarde ongeschapen en eeuwig zyn, en zy begrypen niet dat de Waereldt ooit begonnen heeft, noch ooit eindigen kan. Zy willen dat ieder Planeet of DwaalstarGa naar voetnoot(a) het verblyf van een volmaakte Bewustheit zy .... De Aarde heeft onder zich een onmeetbaare uitgebreidenheit van wateren die haar onderschraagen, gelyk de Zee een Schip ophoud. Deeze onderaardsche wateren hebben met die gemeenschap die over de aarde zyn, door een grondelooze kolk, die zy in haar middelpunt onderstellen. Deeze wateren zyn in hun evenwicht wederhouden door een windt die van alle eeuwigheit blaast....Maar wanneer de tydt zal gekomen zyn waarin de God der Siammers voorzegt heeft, dat hy ophouden zal te regeeren, het vuur van den Hemel op de Aarde vallende, zal alles tot assche 't welk 'er gevonden word, verteerenGa naar voetnoot(b), en de aarde dus gereinigt, zal in haaren eersten staat worden gestelt. De veranderingen die zoo gemeen in Menschen en Dieren, zelfs in de gansche Natuur zullen zyn, en een algemeene verwoesting zullen deeze algemeene vernieuwing voorgaan.Ga naar margenoot+ De Menschen, in den tydt dat God op Aarde leefde, hadden een Reuze gestalte, en bezaten met een volmaakte heiligheit en oprechtigheit van zeden alles wat kon bekent zyn, en alle de verplichtingen der Wet: deeze zelfde Menschen, naar maate dat zy verdorven waren, hebben deeze voordeelen verlooren: maar in de laatste tyden zullen ze zoo zwak en klein worden, dat ze naaulyks de hoogte van een voet bereiken zullen. Hun leeven zal in deezen staat zeer kort zyn, hunne krachten en alle de andere voordeelen die zy onbepaalt in den staat van volmaaktheit bezaten, zullen als dan t'eenemaal vernietigt zyn: maar men zal hen in misdryf zien toeneemen, tot dat ze eindelyk in den laatsten tydt aan de schandelykste misdaaden zich zullen overgeeven. Als dan zullen ze geen Wet, noch Schriftuur meer hebben, en in de aller diepste onweetenheit ingedompelt, zullen ze zelf de naam van deugdt niet meer gedachtig wezen. Hierom is 't dat zy zeggen, dat des Waereldts einde nadert, nademaal zy 'er niet dan verderving vinden; dat 'er zoo weinig oprechtigheit en getrouwigheit onder de Menschen is, 't welk schynt uit de overvloedige misdaaden ontsprooten te zyn.’ Deeze meening is, om zoo te zeggen,Ga naar margenoot+ aller Landen en Eeuwen Narrekap. David onder de gewyde Schryveren, Hesiodus, Homerus en veele andere beroemde Schryvers onder de ongewyde, hebben de zelfde klagten hunner eeuwe gedaan, en haar haare ongemeene verderving verweeten. Om hen te verstaan, zal 't niet noodig zyn dat men verder gaa. Horatius heeft een weinig gemaatigder gezegt, datGa naar voetnoot(c) de Menschen van zynen tydt veel boozer dan hunne Voorouders waren: maar dat de Nakomelingschap hen rechtvaerdigen zoude, door hen in boosaardigheit te overtreffen. Men bespeurt daar in een andere soort van Narrekappery, die wil dat onze Voorouders veel eerlyker en deugzaamer zyn geweest dan wy. Dit is dit valsch denkbeeldt, maar vol van verdorvenheit ten opzicht onzer Tydgenooten, die met opgetoogene Geestdryvery de Dichters en Redenaars opvult, wanneer zy van de eerste tyden der Volkeren en Staaten spreeken; een opgetoogenheit waarvan zich de Historischryvers niet hebben konnen ontheffen. Zonder tot de AloudeGa naar margenoot+ Historien, zodanig met dit slag van wonderen opgevult, niet te komen, dat men die van onzen tydt leeze, en die onzer Grensvolkeren; men zal zien hoe men met een verhevenheit van de deugdt der eerste Tyden eener Staat spreekt. Wat het gevoelen aanbelangt 't welk men van de verdorvenheit zyner Eeuwe heeft, en 't welk | |
[pagina 40]
| |
zoo dikmaals zeggen laat, dat des Waerelds einde naby zy. Waar is 't, dat de Historie ons van vreemde verdorvenheit eeniger Landen meld, of om beter te zeggen, van een zeker getal menschen van een Landt, voornamentlyk onder de Grooten en Hovelingen. Maar indien men deeze onorde wel overwoog, zou men bevinden dat niet tegenstaande den invloedt die de zelve op het Volk heeft, de verdorvenheit nooit zoo zeer is uitgebreid om die t'eenemaal te konnen inwikkelen. Geduurende de verdorvenheit van 't Fransche Hof onder de regeering der Valoizen, waren 'er veele Mannen van den degen en tabberdt, een groot getal Geleerden, Prelaaten van een verhevene deugdt enz. die de onorde konden opweegen die de Historischryvers ons beschreeven hebben. Niet tegenstaande de afkeuring waar in de ongeregeldheit en een onbepaalde overdaadt Italië gestort had, zag men onder Leo den X. en zyne Opvolgers, Menschen die de Waereldt door hunne wellevendheit en deugdt verlicht hebben. Hoe groot dat de duisterheden deezer Eeuwe, de duistere Eeuw genoemt, waren; en hoe groot de overmaatige besmetting van misdryf was, die zelfs het zichtbaar Hoofdt der Kerke niet spaarde, echter vond men 'er noch uitmuntende Mannen door gansch Europe. Vrankryk, Duitslandt, en Engelandt gaven 'er toen bewyzen van. Het Christendom, 't welk de eerlyke Lieden zagen als zieltogende, de deugdt, die hen scheen uitgedooft, wierd echter noch door hun middel staande gehouden. Terwyl dat Griekenlandt en Italië onder de onweetenheit hunner Volkeren zuchtten, oeffenden de Mooren en Arabiers de wetenschappen by na in 't Westen verwaarloost, in 't Oosten en schoon het woeden en de buitenspoorigheit byna het wezentlyk merkteken van den Godsdienst deezer zoo rampzalige tyden waren, bleef 'er nochtans een genoegzaam vermogen in de waare Godvruchtigheit over, om zyne vyanden te konnen wederstaan. Dat men ons niet voorwerpe dat het getal der Vrygeesten en Godvergeetenen toen de gemoederen van deugzaame menschen in nam. Zonder ons op te houden om het te beantwoorden, behoeft men alleen zyne toevlucht tot een naauwkeurige optelling van 't een en andere te neemen, en wy zouden zeggen, dat de ondeugdt veel meer de oplettendheit der menschen na zich sleept dan de deugdt, en de gedooging, die meer of min in een Staat gevonden word, meer of min voordeelyk naar den aart der bewooners geoordeelt word. Dit voldoet aan 't Volk om 'er de allergemeenste besluitneemingen van te doen trekken. 't Is mede dat de verdraagzaamheit der Godsdiensten quaalyk geduidt word, als of de Hollanders en Engelsen zeer weinig Godtsdienst bezaten, en dat het voorrecht der vrye schuilplaatzen, 't welk in Italië een groot getal moorddadige bedryven gezag geeft, aan 't gemeen gelooven doet, dat Italië niet dan van Moordenaars bevolkt is. 't Is derhalven in diergelyke omstandigheden dat men vreesachtige menschen heeft zien uitroepen, dat des Waerelds einde naakende was. De redenen uit een verschyning van Gedrochten, Aardbevingen, en diergelyke andere verschynzelen getrokken, zouden de verlichte menschen niet beter konnen overtuigen, nademaal men genoeg bewust is, dat zoo die in een Landt geschieden, juist niet in een ander voorvallen. Om eindelyk deeze Buitenrede verder ter zyden te stellen, wy gelooven dat deeze denkbeelden aan die verschuldigt zyn die men ten allen tyde heeft gehad: dat de groote Ryksomkeeringen verkondigt en door Wonderwerken voorgegaan zyn: maar welk Wonderwerk zou geen algemeene afkeuring van den Godsdienst zyn, en een algemeene vergeetenheit van de deugdt? Men zag het nooit in eenigen Staat, en indien het nochtans, zonder ons over allerlei Godtsdienst uit te breiden, eens gebeurde, dat deeze die ons het zuiverste schynt, t'eenemaal verdelgt wierd, gelyk, zoo men zegt, een schrandere Geest zich heeft aangeboden om het wiskunstiglyk te bewyzen; noch zou men zien het gezag van den VorstGa naar voetnoot(a) de plaats van het Christendom bekleeden, en deeze zichtbaare God zou in stelregels van Staat verwisselen, 't welk de Zedekunde van deezen Godsdienst het verhevenste aanbied. ‘De groote veranderingen die de verbrandingGa naar margenoot+ der Aarde moeten voorgaan, zullen zich alzoo wel in de Dieren als in de Menschen opdoen.... Zy hebben zelf | |
[pagina 41]
| |
het gebruik van de spraak verlooren, 't welk God, geduurende hy noch op de aarde leefde, hun uit krachte van zyne verdiensten had ingewilligt. Zy geeven aan de Beesten de vryheit, gelovende hen goedt en quaadt machtig, en straffe en vergelding waardig te zyn. In de drie laatste Eeuwen zullen zes nieuwe Zonnen na elkander verschynen, en ieder van de zelve zal de Waereldt vyftig jaaren verlichten. Deeze zes nieuwe Hemellichten zullen allenks de Zee uitdroogen, de Boomen en Dieren doen sterven en zelfs de Menschen verteeren. Na alle deeze wonderen, zal een vuur...van den Hemel nederdaalen, en de aarde verbranden: de hoogtens zullen geslecht worden, en daar zal geen ongelykheit of oneffenheit meer zyn.’ Men moet uit deeze laatste byzonderheden van de Leere der Siammers besluiten, dat zy de oneffenheden der Aarde in den rang van haare onvolmaaktheden stellen. Dit is de Grondstelling die een voornaam EngelsmanGa naar voetnoot(a) in onze dagen heeft willen invoeren, en die, hoe vernuftig dat die is, naaulyks eenige aanhangers gevonden heeft. ‘De Aarde met stof en assche bedekt, zal door 't wayen van een ongestuime windt gezuivert worden, die dit overschot van de verbranding der Waereldt wegvoeren zal: Waarna zy een zoo zoeten geur zal uitwazemen, dat ze van den Hemel een Vrouwelyke Engel tot zich trekken zal, die zal van deeze gezuiverde Aarde eeten. Dit vermaak zal haar duur te staan komen, want om hier voor te boeten, zal ze genoodzaakt zyn op de Aarde te moeten woonen, zonder ooit weder naar den Hemel te vertrekken. Deeze Engelin zal van den beet die zy zal gegeeten hebben, van twaalf Zoonen en twaalf Dochteren zwanger worden, en die de Waereldt weder bevolken zullen. De Menschen die 'er uit zullen gebooren worden, zullen onweetend, en plomp zyn, noch zich zelf in 't eerst niet kennen, en na dat zy zich bekent worden, zullen ze noch van geene Wet weeten: Zy zullen 'er niet dan na een geruimen tydt kennis van krygen, die men eenigermaaten een eeuwigheit noemen kan. Deeze tydt verstreeken zynde, zal een God verschynen, die de duistere onweetenheit verdryven zal, leerende den Menschen de waare Godsdienst, en insgelyks de deugden kennen die zy oeffenen moeten, en de ondeugdt vlieden....Hy zal hun een Schriftuur geeven, waar in deeze dingen zullen verklaart worden, als ook de Heilige Wet, sedert een geruimen tydt uit des Menschen Geest gewischt, en die zal 'er door de zorg en verdiensten van deeze Godheit van nieuws weder in gegraveert worden. Dit zal de eenigste bezigheit zyn die zy oordeelen van God af te hangen, terwyl hy op de Aarde is; want zy meenen dat het tegens zyn eere zoude zyn, zich met het bestier der Waereldt bezig te houden, zorg voor de Menschen en Dieren te draagen, en alles 't welk in 't Heelal gezien word, voort te brengen. Dus is 't dat de Waereldt van tydt tot tydt geduurende alle Eeuwen weder vernieuwen zal,’ en dit is 't mede 't welk eenigermaate met het groot Platonisch Jaar overeenkomt, waar in de Hemel en Aarde, na dat die door 't vuur gezuivert zullen zyn, hunne voorige schoone gedaanteGa naar voetnoot(b) weder aanneemen zullen, en men weet niet welk een gelykformigheit van beweeging, die men onderstelt, verlooren te zyn. De Aarde zal haare eerste gelyk-en effenheit weder aanneemen, voornamentlyk deeze voordeelige standt en deeze gelykwigtigheit die de Zondvloedt haar heeft doen verliezen. De Alouden hebben dit Platonisch Jaar als een Gedaante-verwisseling aangemerkt, waar door op 't einde van veele duizende jaaren dezelve dingen die verstreeken zyn en noch na ons verloopen moeten, in 't Heelal in de zelfde orde en op de zelfde wyze zullen wederkomen. Wy zullen dan met de zelfde ondeugden en deugden weder gebooren worden. Wy zullen onder de zelfde Vorsten enz. wederleeven.Ga naar voetnoot(c) Dit is 't welk Virgilius in zyn vierde Herderkout zeer wel gezongen heeft. | |
[pagina 42]
| |
Ga naar margenoot+ Laat ons nu zien welk bericht de Heer Loubere raakende den Godsdienst der Siammers geeft.Ga naar voetnoot(a) ‘Zy erkennen, zegt hy, geen verstandig Wezen, 't welk van 't goede en quaade der Menschelyke bedryven oordeelt, en de straffe of belooning uitspreekt. Zy staan ten dien einde niet dan een blinde Onvermydelykheit toe, die maakt, zeggenze, dat het geluk de deugdt, en het ongeluk de ondeugdt verzelt, als die de dingen die van gewigt zyn in 't daalen, en de lichte in 't opryzen bepaalt. En nademaal niets meer met de reden strydig is dan een naaugezette rechtmaatigheit in 't Geval te onderstellen, of zelfs in de noodzaakelykheit van 't Nootlot, dat hen in de inbeelding brengt, iet lichaamelyks in de goede en quaade werken te stellen, dat, zeggenze, de kracht heeft den Menschen goedt of quaadt te doen, 't welk zy verdient hebben;’ Maar is 't niet waar dat in een zin de deugdt het geluk, en de ondeugdt het ongeluk verzelt? De Stoicen en veele andere Filosofen der Heidenen hebben 't al voor lange gezegt. De Christenen na hun gekomen, hebben de zelfde Leer, op een beginzel van den Godtsdienst gegrondt, geloof gegeeven. Mogelyk, dat men om de Onvermydelykheit der Siammers te rechtvaerdigen, de voorstelling in deezer voegen zoude konnen ontwinden: De wezentlykheit van goedt en quaadt is zodanig, dat de deugdt noodwendig gelukkig moet zyn, gelyk de ondeucht noodzaaklyk ongelukkig is; want niet tegenstaande de uitzonderingen die de Waereldsgezinde Menschen over deezen regel zoo overeenkomstig met de orde maaken, die in 't Heelal is ingestelt; zoo kan het goede nooit iet dan goedt voortbrengen, en het quaade nooit dan quaadt: eveneens als het licht de duisternis niet zoude voortbrengen, noch de duisternis het licht, hoe groot ook de onorde zyn mogt waar van de Waereldt vol is, en die doet oordeelen dat de regel valsch en onzeker is, nademaal wy door onkunde en onoplettenheit niet dan van 't uitwendige oordeelen zullen. Wat aangaat 't geen deeze Volkeren vanGa naar margenoot+ 't Lichaamelyke in de goede en quaade daaden onderstellen, wie heeft de kracht of het vermogen den Menschen het goede of quaade toe te brengen, 't geen zy verdienen; zoude men dat niet konnen verstaan van de innerlyk vergenoeging die de deugdt geeft en de wroeging dieGa naar voetnoot(b) het zondig gebrek volgt? Zonder noch van de eer en de gerustheit te spreeken die het eerste geniet, en de pyn en smert die altoos het laatste dreigt, en de quaaddoendersGa naar voetnoot(c) in een geduurige vrees houden, daar zy onophoudelyk de straf deezer Waereldt en die van de eeuwigheidt voor oogen hebben. Daar zou niet meer te doen vallen dan deeze denkbeelden weder tot een volstrekt en eeuwig Wezen over te brengen. Dit Wezen word in de Godgeleerdheit deezer Afgodendienaars gevonden. Dat het de Natuur zelf zy, of een zekere algemeene Geest, die niet meer werkt, en die in tegendeel zich in een eeuwige rust gedompelt heeft, altoos 't zal waar zyn, dat de orden die hy heeft ingestelt, door andere Wezens worden uitgevoert, eveneens als een Vorst, na dat hy de zyne in de Provinciën uit gegeeven te hebben, zich gerustelyk in zyn Paleis onthoud, en zyne Amptenaaren het bestier laat. Wy zyn verzeekert dat deeze verklaaring van der Siammeren Grondstelling zich niet zonder gebreken op doen zal: Maar wy zoeken alleen aan 't zelve een glimp van reden te geeven. Is dit niet een genoegzaame groote pooging? Wy gelooven ten minsten, dat dit alles is 't geen men zeggen kan, om hen van Ongodistery en een t'eenemaal afgeweeken VolkGa naar voetnoot(d) van de kennisse van een Godt vry te spreeken. Indien men, voor 't overige, vergelykt 't geen onze beide Reizigers over de Leere der Siammers zeggen, zal men 'er tegenstrydigheden in vinden. | |
[pagina 43]
| |
Ga naar margenoot+ In overeenkomst met deeze Leere, eigenen deeze Volkeren en hunne Nabuuren aan een meenigte oneindige Geesten de macht en alle de krachten van een Wezen toe, 't welk niet meer werkt: deeze Geesten zyn niet van natuur gelyk wy die onderstellen. Zy gelooven hen uit een luchtige stoffe te bestaan, die zich het tastbaare en 't zichtbaare ontwykt. Zy zeggen dat dit de Zielen zyn, die in 't algemeen eertyds de Menschelyke Lichaamen bezielt hebben. Alle de Geesten schynen hunGa naar voetnoot(a) van de zelfde natuur te zyn: de Zielen gaan onverschilliglyk in alle de Lichaamen over, van welk een soort die mogen zyn, zy regeeren ze, zonder natuurkundiglyk met hen vereenigt te zyn, gelyk onze Ziel met ons Lichaam vereenigt is. Vervolgens dan als de Zielen der Overledenen van 't getal der Geesten zyn die deel aan het Goddelyk vermogen hebben, ‘denken ze mede de macht te hebben de levendigen te plaagen of hulp by te zetten; en op deezen grondt is 't dat ze de dooden aanbidden, en voornamentlyk de Zielen hunner Voorvaderen en Grootvaders tot in 't derde gelidt, meenende dat de andere zodanig door verscheiden verhuizingen vervreemt zyn, dat ze hen niet meer verhooren zouden,’ noch hun goedt of quaadt doen. ‘De SiammersGa naar voetnoot(b) storten byna, by alle gelegentheden, Gebeden voor de goede Geesten uit, en vervloeken de quaade.... De goede Geesten zyn de Zielen meer of min goed geacht, na dat ze meer of min deugdzaam in dit leven zyn geweest. De booze Geesten zynGa naar voetnoot(c) de Zielen der geenen die door last van 't Gerecht, of door eenige deezer ongewoone ongevallen gestorven zyn, en die hen de laatste eerdienst onwaardig hebben gemaakt. Dit komt met de gedachten van Plato overeen, die wilde, dat men zich aan de deugdt geduurende het leven verbondt, op dat 'er de gewoonte van na de doodt geduurzaam was. En het komt mede met de gedachten van eenige aloude Christenen overeen, die de Zielen der vroomen in Engelen en die der boozen in Duivelen veranderden,’ En van deeze soorten van denkbeelden is 't, dat men in de Godsdiensten de Aanroeping der Dooden, hunne Vergoding en andere diergelyke zaaken heeft zien insluipen. Wy zullen van hunne gedachten, de opperste Gelukzaligheit, het Paradys, en de Helle raakende, gewag maaken, wanneer we hunne Lykplechtigheden beschryven. Wy konnen niet beter dan hier plaatsenGa naar margenoot+ 't geen de Siammers, volgens P. Tachard, van zekere Kluizenaars verhaalen, die veel na onze Quelduivels, en Spooken, en na de Boschgoden en Saters der Oudheit gelyken. Deeze Woestyniers leven in een naare eenzaamheit afgezondert, en beziten een volmaakte kennis van de geheimen der Natuur. Zy zyn het Goudt, Zilver en de kostelyke Metaalen te maaken (zoo zy voorgeeven) kundig. Geen Mirakel is 'er zoo wonderbaar, 't welk boven hun vermogen zy. Zy neemen alle gedaantens aan die zy willen; zy konnen zich onsterflyk maaken, nademaal zy het middel kundig zyn het leven te verlangen. Zy offeren 't nochtans van duizend tot duizend jaaren God op, verteerende zich zelven op een Houtmyt, spaarende een eenige die overblyft om de andere door de kracht van zyne Betoveringen weder op te wekken. Het verdichtsel van den Fenix schynt onder dit verhaal vermengt te zyn. Men voegt 'er by, dat het niet min gevaarlyk dan moeielyk is deeze wonderwerkende Kluizenaars t'ontmoeten, en dat men in levens gevaar is wanneer dit geschied. De Zedekunde der Siammers word inGa naar margenoot+ vyfGa naar voetnoot(d) ontkennende Leerregels als verboden overgebragt; te weeten: niet te | |
[pagina 44]
| |
dooden, te steelen, en eenige ontuchtigheit te bedryven, niet te liegen en bedriegen, noch geen sterken drank, die dronken maakt, te drinken. De eerste Leerregel breid zich niet alleen over Menschen en Dieren uit; maar zelfs over Planten en 't Gezaaide. Door deezen Grondregel gelooven ze noch, dat men in de Natuur niets vernietigen moet, onderstellende, gelyk wy reeds gezegt hebben, dat alles bezielt is. ‘By voorbeeldt een Boom-tak te breeken, is de Ziel van den Boom te beleedigen. Maar wanneer eens de Ziel uit een Lichaam verdreeven is, merken zy dit als een reeds gedaane verdelging aan, en gelooven niets te vernietigen zich met dit Lichaam voedende. De Talapoins of Priesters, ontzien zich niet 't geen gestorven is te eeten: maar ontzien te dooden, 't welk zy te leeven achten.’ Ga naar margenoot+ Onder deezen Grondregel is mede het verbodt begreepen, geene insnyding te doen waar uit bloedt voortvloeien kan. Maar men vind omwegen genoeg om een gedeelte van de strengheid van 't bevel t'ontgaan. By voorbeeldt, de Siammers maaken geen zwaarigheit op de Visschery uit te gaan, dan op de dagen wanneer de Talapoins het hoofdt scheeren. Behalven dat gelooven zy niet dat de Vischvangst strafwaardig zy, want, zeggen zy, door een genoeg plompen omweg, wy doen niet dan de Visch uit het Water op te haalen: maar plengen haar bloedt niet. Zy dienen zich van diergelyke omwegen om den Oorlog en alle andere gevallen te verschoonen, alwaar men onvermydelyk genoodzaakt word te dooden. Niet tegenstaande deeze Grondwet, geloovenGa naar voetnoot(a) de Siammers dat het geoorloft is zich zelf te dooden, dat dit een nuttelyke Offerhande voor de Ziel is, en dat deeze Offerhande haar een groote trap van geluk en deugdt byzet. Zy hangen zich somtyds door Goddienstigheit aan den BoomGa naar voetnoot(b) der Pagoden op. Deeze zoo bekende Gestrengheit word Mensheit genoemt, en men zoude het veel beter allenkse Zelfsmoordt konnen noemen. ‘Maar, zegt men ons, in deezen yver die de Siammers zoo verwoed maakt van zich op te hangen, is 'er altoos eenige reden van een walging tegen 't leven.’ De zelfde Berichtgeeving meld ons van een Peguaan die zich met koelen moede in een Siamschen Tempel in 't byzyn zyner Bloedverwanten verbrandde, om dat ze hem eenig verdriet hadden aangedaan, en die alle om hem weenende, nochtans zyn voorneemen niet tegenhielden. Deeze doodt baande voor hem den grooten toegang ter Vergoding. Men bekleedde zyn Lyk met Pleister, men maakte hem een Standbeeldt, men vergulde het, en men stelde het op den Altaar achter dat van Sommona-Codom. Door het derde Gebodt word den Siammers allerlei onreinigheit verboden. Het Huwelyk zelf is een onreinen handel: daar en tegen is de Ongehuwde Staat een staat van volmaaktheit. Dit denkbeeldt heerscht min of meer in alle Godsdiensten. De Heidenen verboden de Altaaren den geenen die zich van de HuwelyksplichtenGa naar voetnoot(c) queeten. Deeze gewaande onreinigheit heeft gelegentheit gegeeven tot den Ongehuwden staat der Christen Priesteren te volharden, en zoo de verbeetering somtyds erger dan 't quaadt is geweest, 't is een uitwerkzel van des menschen zwakheit. Zoo dra de Chineezen Kinderen hebben, achten ze dat een deugdt is Echtscheiding te te doen. De groote ConfutiusGa naar voetnoot(d) en vee- | |
[pagina 45]
| |
le andere Chineesche Wysgeeren hebben de Echtscheiding in den rang van deugdzaame daaden gestelt. Wy toonen 'er hen by ons zoo veel van aan: maar dit zyn geene voorbeelden onzer Eeuwe, wy neemen die dan in deeze gelukkige tyden aan, alwaar de ootmoedigheit de Monarchen in de Kloosters geleidde, en hen de tydelyke Kroon deed nederleggen, om hun Hoofdt met den Munniks Kruin te versieren. Toen was 't zich den weg des Hemels te baanen, de gansche echtelyke vereeniging te breeken, en de onreinigheit van deezen staat in de eenzaamheit van een Klooster te gaan uitwisschen. Het gebruikGa naar voetnoot(a) van alle Drank die dronken maakt, is hun verboden. Vooral is 't den Talapoins niet gedoogt Wyn te drinken, hoe noodig zy die ook hebben mogten, en zy zyn ongemeen geërgert wanneer ze de zelve van Christen Priesters drinken zien. Wat zouden ze dan zeggen indien zy hunne dronkenschap in eenige Landen van Europe zagen? Ga naar margenoot+ Ter andere zyde, gelooven de Siammers niet, ‘dat de naaugezette deugdt voor een ieder gemaakt zy: maar alleen voor de Talapoins .... Het handwerk der Waereldlyke is om te zondigen, en dat der Talapoins, van niet te zondigen, en van boete te doen voor hen die zondigen.’ Deeze gedachten zyn mede min of meer behendiglyk in de andere Godsdiensten ingesloopen. Laat ons alleen zeggen 't geen zich by ons opdoet: Men gelooft algemeen dat het den geenen min gedoogt is die de Godsdienst onderwyzen, zich van de geboden t'ontvreemden, dan de Waereldlyken: Maar men geloost teffens, dat een oneindigheit van kleine onachtzaamheden in de Godvruchtigheit hen gedoogt zyn, en nooit den Kerkelyken. Men gelooft ook dat 'er de Waereldlyken door zekere algemeene vergoedingen van ontheven zyn: Maar men wil dat het leven der Geestelyken een voorbeeldt van volkomen deugdt zy, en dat zelden hun de Menschelyke broosheit overkomt. Wat deezen aangaat die zich overgeeven voor andere boete te doen, door een grondregel van liefde en medoogzaamheit voor deeze Menschelyke broosheit, schynt het billyk dat zy reinder dan anderen geacht worden: Maar daar word vereischt dat 'er zich geen hoogmoedt mede vermenge, en dat zy eens anders zonden beweenende, hunne eigene niet vergeeten te beweenen. De Reiziger die wy aanhaalen, zegt datGa naar margenoot+ de TalapoinsGa naar voetnoot(b) een zeer plomp en stoffelyk denkbeeldt van de zonde hebben. Door een gevolg van deeze gedachte, dat het Handtwerk der Waereldlyken te zondigen is, schroomen ze niet den Waereldlyken zonden te doen begaan, om 'er voordeel | |
[pagina 46]
| |
van te trekken, en deeze hunne misdaaden door hunne goede werken als dan vrykoopen. Zy doen de deftigheit van de deugdt in de onmogelykheit van haare oeffening bestaan, en omGa naar voetnoot(a) haare onmogelykheit beter aan te toonen, belaaden zy die met oneindige kleine onnoodige en beuzelachtige plichten. Om de belachelykheit van deeze beuzelary te vertoonen, zullen wy 'er een eenig voorbeeldt van geeven. ‘De Talapoins verbieden het vuur t'ontsteeken, nademaal het vernietigt is waarmede men 't ontsteekt, en ook om het uit te dooven wanneer het eens ontstooken zy.’ Indien de deugdt in zodanige geboden bestaat, begrypt men lichtelyk de onmogelykheit van die te oeffenen. De hoogmoed doet den Talapoins de zonden myden: maar de noodzaaklykheit die de zonden van Waereldlyken doet begaan, heeft deeze zoo gemakkelyke en nuttelyke Grondregel voor hun en anderen ingevoert, dat de zonde niet dan voor de Waereldlyken is. Het Menschelyk verstandt, 't welk in 't stuk van deugdt en Godsdienst zyn gemak veel liever zoekt, geeft een ruimen zin aan Grondregels van dien aart, en breid ze uyt zoo verre als zyne belangen het vereisschen. Ga naar margenoot+ ‘De achting die de Siammers voor hunne Schriftuur hebben, belet dat ze ons die niet durven vertrouwen, zegt P. Tachard in zyne eerste Reize naar Siam. Zy durven ons hunne Wet niet verklaaren, duchtende, dat die voor onze spotterny blootstaande, wy eenige oneerbiedigheit zouden begaan, en dat dan de zonde hun mogte geweeten en te last gelegt worden. Zy verwyten ons dikmaals, dat de manier hoedanig wy ons omtrent de Beelden der Heiligen gedraagen, en hoe wy onze gewyde Boeken leezen, niet genoeg met eerbiedigheit verzelt gaat.’ Wy wyzen 't overige deezer stoffe naar het volgende Hoofdtstuk. Laat ons nu tot Sommona-Codom, hetGa naar margenoot+ groot voorwerp van den eerdienst der Siammers, komen. De verwarring van de Godgeleerdheit van deezen Landaardt, de duisterheit der Verdichtzelkunde van deezen ongemeenen mensch, God geworden, zyn groote hindernissen in de naaukeurigheit 't welk een zodanig Hoofdtpunt vereischen zou. Eenige Balische Boeken verhaalen,Ga naar voetnoot(b) dat Sommona-Codom uit een Blom gebooren wierd, en deeze Blom uit den Navel van een Kindt, of liever van een bladt eens Booms, in de gedaante van een Kindt zich in den toon bytende, en op 't water aryvende, 't welk alleen met God bestond. Laten we ons hier de SchriftuurplaatsGa naar voetnoot(c) van Moses erinneren, alwaar hy zegt, datGa naar voetnoot(d) de Geest Godts zich bewoog, of liever, naar de letter vertaalt, broeyde over het oppervlak der Wateren, 't welk overeenkomt met het denkbeeldt van 't Heelal onder de gedaante van een Ei verbeeldt. Het is hier in gemakkelyk het denkbeeldt der Siammers te vinden, ten opzicht van den oorsprong van Sommona-Codom, en men behoeft geen Vroedmeester van bediening te zyn, om in de gesteltheit van het Kindsbladt dit van een Kindt in den Buik van zyne Moeder aan te merken. Wy stellen in den rang van diergelyke denkbeelden deeze van de Puzza der Chineezen, op een Blom in 't midden van 't Water gezeten, en die van Isis gezeten op een Lotos Blom Niet tegenstaandeGa naar voetnoot(e) zyne zeldzaaame geboorte, had Sommona-Codom Vader en Moeder, en de naam van deeze Moeder gevonden, heeft, ik weet niet welk een overeenkomst met die | |
[pagina 47]
| |
Ga naar voetnoot(a) van Maria. De Zendelingen, die zich niets ontglippen laaten, hebben niet nalaatig geweest van 'er op te letten. Sommona-CodomGa naar voetnoot(b) verkreeg aanstonds na de geboorte, en zonder dat eenig Meester hem onderwees, door een enkele beooging van zyn Geest een volmaakte kennis van alles 't geen de Hemel, Aarde, 't Paradys, de Hel en de ondoorgrondelykste geheimen der Natuur betrof. Hy erinnerde zich toen mede van alles 't welk hy ooit in zyne verscheidene en voorledene Levens gedaan had; nadat hy dan den Volke van deeze groote dingen onderweezen had, liet hy hen alles in Boeken opteekenen, op dat 'er de Nakomelingschap van bevoordeelt wierd. In deeze Boeken verhaalt hy van zich zelf, dat hy God geworden zynde, zyne Godheit voor den Menschen door een ongemeene wonderdaadt wilde bevestigen: onder een Boom gezeten, door de Siammers heilig geacht, werd hy op een merkwaardige manier verheerlykt, en van de Engelen aangebeden, die om dieshalven van den Hemel nederdaalden. De jaloersche Thevatat zwoer zyns Broeders verderf, en verklaarde hem met alle Dieren den Oorlog. Sommona-Codom verdeedigde zich door de kracht zyner goede werken: maar niets was hem bestendiger dan de oeffening van 't tiende Gebodt, 't welk de liefdaadigheit behels-de, zonder dat had hy moeten bezwyken, alhoewel hy met alle goede werken in de negen andere Geboden begreepen, gewapent was. De Bescherm-Engelin der Aarde noodzaakte de Vyanden van Sommona-Codem hem als God aan te bidden, maar eindelyk hen vorstokt en hartnekkig vindende zyne vertoogen te hooren, drukte zy haare bevochtigde hairen, en deed'er een Zee uit voortkomen, die hen overstroomde. Ga naar margenoot+ Sedert dat Sommona-Codom gehaakt had een God te worden, was hy vyf hondert en vyftigmaal onder verscheiden gedaanten op de Waereldt verscheenen, en op ieder reis nam hy altoos de eerste of uitneemenste soort van gedaante aan. Hy gaf dikmaals zyn leven voor zyne Onderdanen ten besten; hy oeffende zich in 't lyden en in geduld, dus verre dat hy eens toeliet dat een Bramine om hem te beproeven hem zyne Zoon en zyne Dochter ontroofde, en pynigde ze in zyne tegenwoordigheit. Hy deed boete en vertrok ten dien einde naar de afgelegenste en eenzaame plaatsen. Zyne afgetrokkenheit ging alles 't geen bedenklyk was te boven. Hy gaf aan een arme, die hem om een aalmoes bad, zyn eigen Vrouw: kan men wel iets waardigers geeven? Nadat hy zich de oogen uitgestoken had, deelde hy zyn vleesch den Dieren die verhongert waren, om. Men moet zich erinneren dat de Godsdienst deezer Afgodendienaers hun mede de liefdadigheit voor de Beesten voorschryft. Een ander ReizigerGa naar voetnoot(c)zegt, op 't vertrouwen van een andere Legende, dat schoon hy alle zyne goederen weggegeeven had, zyne liefdadigheit noch niet volmaakt zynde, hy zich de oogen uitstak, zyne Vrouw en Kinderen doode, om hen den Talapoins zyner Eeuwe ten spyze te geeven. Die Reiziger vergeet teffens niet op de tegenstrydigheit aan te merken, die men tusschen deeze Moorderyen vind, die in den rang der verdienstelyke werken van Sommona-Codom, en de Geboden van de Wet der Talapoins gestelt zyn. Nadat Sommona-CodomGa naar voetnoot(d) alle de aankleevingen des levens op aarde afgelegt had, leide hy zich enkelyk toe om alle de aangevoerde onderneemingen van 't Geestelyk leven te vervullen; bestaande in Vasten, Bidden en andere diergelyke Oeffeningen. Om 'er zich te waardiger aan over te geeven, omhelsde hy de oeffening van een Talapoin, en als hy zyne goede werken overmaatig geoeffent had, verworf hy 'er eerlang alle de Voorrechten van. Hy wierd zoo krachtig, dat hy een Heilig in een twee-gevegt van een reeds voltrokken deugt overwon. De hoogmoedige Heilig aan de volkomenheit die Sommona-Codom bereikt had, twyffelende, daagde hem uit om zyne krachten te beproeven: maar hy wierd overwonnen. Veele andere Heiligen waren het sieraadt der eeuwe van Sommona-Codom, en alle deeze Heiligen waren met een ongemeene kracht begaaft, geëvenmatigd naar de hechte uitgestrektheit huns lichaams. De Leer der Siammers heeft het een en 't ander met de volmaaktheden der ziele van dien Heilig vereenigt. Sommona-Codom had met de lichamelyk kracht de gaave van Wonderwerken te doen. Hy maakte zich onzichtbaar; hy voorzag en wist het verleedene en het toekomende; hy kende volmaaktelyk en met eenen opslag alle dingen der Waereldt. Door een vaer- | |
[pagina 48]
| |
dige gezwindheit, die boven menschelyke krachten ging, voerde hy zich zonder moeiten van de eene tot de andere plaats over, om aan alle Volkeren de deugdt te leeraaren. In deezen staat van een zoo verheven en uitmuntende deugdt, vergat zich Sommona-Codom zelf, en hy doodde eenGa naar voetnoot(a) Man. Hy wierd eerlang om deeze misdaadt verdreeven. Zyn leven strekte zich niet verder dan tot tachtig jaaren uit, waarna hy storf, verdwynende zoo schielyk als een vonkje vuur in de lucht verdwynt. De Man, door Sommona-Codom gedood, was van een vyandigen Landaart tegen de Heiligen, en bygevolge aan een voornaameGa naar margenoot+ Kettery schuldig. Over dit punt nu hebben de Siammers gedachten gelyk het Volk elders denkt. Men maakt zich een gedrochtelyk denkbeeldt van de Ketters, als ook van hunne belydenis. De Siammers maaken van deeze Mans een verschrikkelyk Volk, hebbende een breed aangezicht, vreesschelyke tanden volgens haare grootte, en slangen op 't hoofdt in plaats van hair. Even eens beeldden zich de Roomsch Katholyken eertyds van de Hugenooten in, dat ze niet als andere Menschen waren. Toen in den Oorlog van Italië over 't onderwerp van de Spaansche Monarchie een zekerGa naar voetnoot(b) Veldtheer in Piemont trok, het Volk, bedrogen door den naam van deezen Protestanten Veldtheer, beelde zich in dat hy en zyn Volk Hoornen als een Stier op 't Hoofdt hadden. Men heeft mede daar en tegen eenige Protestanten zoo onkundig gezien, dat ze zich inbeelden dat de Papisten van 't Roomsche en Pausselyk Hof een teken voor hun voorhoofdt droegen, bedrogen zynde door de vergelyking van eenige hunner Leeraaren, die, nadat ze het Pausdom en de Paus in de Openbaring van Johannes gezogt en gevonden hadden, geestigerwyze aan 't een en den ander toepasten, alles, 't geen opzicht met het Beest, en het teeken waar mede hunne Aanbidders geteekent waren, had. Deeze denkbeelden zyn waarlyk zeer onbehouwen, en by gevolg van verstandige menschen afgekeurt: maar wanneer men niet gewoon is met menschen van verschillende Godsdienst te leven, en dat men altoos de ooren leent naar de plompe misbruiken van deezen Godsdienst; wanneer men met menschen te doen heeft die geduurig toepassingen tegen den zelven maaken; wanneer men dit in zyne kindschap aangenomen heeft, dat men den geenen myden moet die deezen Godsdienst belyden, en voor hunne Leerstukken een afkeer hebben, bekleed zich ongevoeglyk de Geest met een bevatbaar merkteken van de plompste indrukzelen. Zodanig een in de bespiegeling opgewassen, meent niets wegens dit merkteken te hebben te vreezen, 't welk zich in de oeffening verwart, zulks hy niet beter doet dan de plompste Dorpeling. By voorbeeldt, men ziet hoe de Roomsch Katholyken niet konnen van zich weeren te sidderen, en verleegen te zyn in een Kerk der Hugenooten komende, en hoe de Hugenooten hunne beenen beeven, bleekworden, en zich t'eenemaal verstelt vinden, wanneer zy in een Paapsche Kerk komen. Hebben ze wederzyds iets te vreezen, of zyn 'er Priesters of Leeraars die het hun aanjagen? Zien zy 'er eenige Dragonders of Soldaten omtrent hun? worden ze door de uitterste strafpleging gedrygt? Geenzins. Zy bevinden zich in tegendeel in een Landt alwaar men noch met het een, noch ander gedrygt word. Een schrik, beswaarlyk te begrypen, bevangt hen, en deeze afschrik is zeekere vooroordeelen verschuldigt, waar van men zich nooit volkomen ontslaan kan. Om nu weder de Historie van Sommona-CodomGa naar margenoot+ te vervatten; na de doodt van Man, vond hy goed het vleesch van een Varken te eeten, waarin de Ziel van Man, die hy gedood had, gevaaren was, vermoedelyk om zich van Sommona-Codom te wreeken. De Legende die P. Tachard heeft gevolgt, zegt, dat een Gedrocht, 't welk Sommona-Codom weleer doen sterven had, onder de gedaante van een Zwyn weder op stond, en dat op een zekeren tydt als Sommona-Codom in 't midden van zyne Leerlingen, die hy onderwees, gezeten was, dit Gedrocht met veel gedruis verwoed op hem toeschoot. Sommona-Codom weetende dat zyn vertrek uit de Waereldt naderde: voorzeide het zynen Leerlingen. Eerlang daar na at hy van 't zelfde Zwyn, en storf 'er van. Voor zyn sterven, belaste hy dat men hem Tempels en Beelden toe te wyen had. Sedert zyne doodt is hy in een staat van rust overgegaan die zy door het woordt Nireupan uitdrukken, waar van wy vervolgens breeder handelen zullen. In deezen staat is hy geene elende noch smert meer onderworpen. Hy is t'eenemaal ongevoelbaar, en deeze on- | |
[pagina t.o. 49]
| |
115
Sommonacodom. Autre representation de cette Idole.
Autre.
Talapat. parasoldes Talapoins. | |
[pagina 49]
| |
gevoelbaarheit maakt de volmaakte gelukzaligheit uit, waar van de Siammers zeggen, dat hy die in Nireupan geniet. Dit is, zegt P. Tachard, 't welk zy vernietigt worden, noemen. Wat La Loubere deswegen zegt, komt byna op 't zelfde uit. Om in den styl der Siammers zich uit te drukken, is Sommona-CodomGa naar voetnoot(a) nergens.... hy is, zeggenze, alsGa naar voetnoot(b) vernietigt, en nochtans achten ze hem gelukkig, zy draagen hem Gebeden op, zy smeeken hem om alles 't geen zy noodig hebben. Maar zyn vermogen strekt zich niët dan over de Siammers uit, bemoeiende zich weinig met andere Volkeren. Ga naar margenoot+ Sommona-CodomGa naar voetnoot(c) hadt bevolen, dat men hem na zyne doodt Tempelen en Beelden toewyen zou, beducht zynde dat de menschen allenks zyne gedachtenisse uitwisschen mogten. Hy begeerde ook, dat men zyn Beeldt Goddelyke eer bewyzen moest. Hy liet op drie verscheiden plaatsen de indrukzels van zyne voeten na, te weeten, in 't Koninkryk Siam, in Pegu en in 't Eilandt Ceylon. Men gaat in Pelgrimaadje naar de plaatsen met deeze geheiligde indrukzelen vereert, en de Godsdienstigheit, die de Pelgrims in deeze Geestelyke bezoekingen verzelt, is ongemeen. Ook geschieden 'er wonderwerken.Ga naar voetnoot(d) P. Tachard verhaalt 'er eenige die de Siammers vertellen, om hnnnen Godsdienst te bevestigen; by voorbeeldt: zy zeggen dat men in de Stadt Sokhotay een wonderwerkend Beeldt ziet, 't welk in een tydt van droogte naar Veldewaarts gebragt, een overvloed van Regen verschaft. Zy vertellen mede dat zy werken hebben door de handt der Geesten gemaakt. Eindelyk vermeeten zy zich Reliquien van Sommona-Codom te hebben. Zyn Gebeente, 't welk 'er noch te zien is, geeft veel glans, en en ook veel kracht en vermogen: insgelyk bewaart men 'er een gedeelte van zyn Hair. Twee voorname Leerlingen heeftGa naar voetnoot(e)Ga naar margenoot+ Sommona-CodomGa naar voetnoot‡ gehad. Men verbeeld henGa naar voetnoot(f) beide nevens elkander, achter hem op de Altaaren: maar hunne Afbeeldzels zyn kleiner dan het zyne. Deeze geplaatst ter rechter handt van Sommona-Codom hadt op een tydt ter beede der verdoemden de Aarde verwoest, en in de holte van zyne handt, al het Helsche vuur genomen; maar hy konde het nooit uitblusschen. Hy bad Sommona-Codom deeze daadt van barmhertigheit ter liefde der menschen te doen: maar deeze God oordeelde het ondienstig wegens de gevolgen van dien. Indien, zeide hy, de menschen de vrees voor die straffe verlooren, wierden ze te Goddeloozer. In eene Oostindiesche Gelykenis drukt men t'eenemaal het tegendeel uit, want men verdicht 'er dat een Vrouw in de eene handt vuur en in de andere water draagende, door een Derwies ontmoet zynde, die haar vroeg wat zy met deeze twee zoo strydige Elementen doen wilde; het eene, zeide zy, zal zyn de Helsche vlam uit te blussen, en 't ander om het Paradys te verbranden, op dat de deugdzaame menschen zonder vreeze en zonder eigenbelang mogten zyn. De SiammersGa naar voetnoot(g) verwachten een andereGa naar margenoot+ Sommona-Codom die zy onderstellen door Sommona-Codom zelf voorzegt te zyn geweest. Deeze verwachting maakt hen lichten by-geloovig. Zoo dikmaals als men hen van een ongemeene Perzoon spreekt, voornamentlyk in onervaarentheit en dommigheit, passen zy hunne bygelovigheit deezen Perzoon toe, nademaal volgens hunne meening een ongemeene dommigheit met de onbeweeglykheit en onlydbaarheit van den Nireupan gelykenis heeft. Op deezen grondt, scheen hun, een Siamsche Jongeling stom gebooren, en | |
[pagina 50]
| |
die, wat de dommigheit aanging, voor een waar verschynzel van de natuur kon doorgaan, op een tydt waardig de onsterflykheit van den Nireupan te zyn. Zyne dommigheit en onweetenheit sleepte naar zich een genoegzaam getal van Sektarissen. Het gerucht verspreidde zich dat hy van de Stam der eerste Bevolkers van Siam was, en het Volk, altoos beminnaars van 't geen zy met hunne denkbeelden overeenkomende vinden, liep van allerwegen toe, om hem te eeren en geschenken aan te bieden. Deeze dwaasheit ging zoo verre, dat de Monarch verpligt wierd kastyding te gebruiken, om de gevolgen voor te komen die gevaarlyk konden zyn. 't Geen men ons van een bedrog der Bonzes van Cochinchina bericht, is ten minsten alzoo merkwaardig. Deeze Bonzes voededen onder hen een dom Kindt op, en lieten het als een God den Volke voor stellen. De Godsdienstelingen komen toe geloopen; en het is wel te gelooven dat deezen toevloed niet weinig de inkomsten van deeze Bonzes vermeerdert. Wanneer zy dan oordeelden dat de Inoogsting overvloedig genoeg was, verkondigden ze, dat de God zich verbranden wilde, en zy verbrandden hem ook waarlyk, nadat ze hem door middel van eenig mengzel de zinnen hadden in slaap gesust. Gelooft men dat het bedrog gevaar liep van ontdekt te worden in een zoo rampzalig uiteinde? Geensins, men volgde naauwkeurig den aart des Volks. Wanneer de Priesters deeze aart en neiging opvolgen, ontdekt men hunne bedriegeryen bezwaarlyk. Ga naar margenoot+ Tevetat,Ga naar voetnoot(a) of Thevatat was geduurende zyn leven den tegenstrever van Sommona-Codom. De Legende der Siammers zegt, dat deeze Thevatat zyn Broeder was, of zyn nabestaande Bloedverwant. Nadat hy Talapoin geworden was, verworf hy met medeweeten van eenige andere Jongelingen zyns ouderdoms en hoedanigheit, de magt van wonderwerken te doen, en zodanig een gedaante aan te neemen als hem behaagde: maar hy quam nooit de volmaaktheit te boven die in een waare Talapoin word vereischt. De Jaloersheit en hoogmoedt maakte hem tot een doodelyken vyandt van Sommona-Codom. Hy begon door zich als Hoofdt van Partyschap op te werpen, waarna hy Sommona-Codom verwoedelyk vervolgde. De uitmuntende deugden van deeze, deeden de boosaardigheit van Thevatat teffens alle zyne Sektarissen verliezen die hy zich verworwen had. Van een ieder verlaaten, en dus tot de uitterste elende vervallen, wilde hy zich met Sommona-Codom verzoenen. Om te beter zynen rol te speelen, stelde hy bedriegelykerwyze vyf zaaken voor, bequaam om de minst verlichtste onder de Leerlingen van Sommona-Codom te verleiden; te weeten: in de Woesternyen de wyk te neemen; dat gedoogt wierd, niet dan van Aalmoezen te leeven; zich niet dan met vodden te kleeden; de Kloosters te verlaaten, om niet dan onder de Boomen te leeven; en eindelyk dat deeze die nooit zoude willen Visch noch Vleesch eeten, zich van de de vryheit om 'er van te eeten berooven konden. Sommona-Codom antwoordde hem, dat oeffeningen van zulke natuur moesten onbelemmert en vry zyn, en dat men niemandt verplichten moest, meer uit te voeren als men zelf wilde of konde doen. Thevatat bediende zich van dit antwoordt, en verleidde vyf of zes hondert Sektarissen tegen Sommona-Codom, onder voorwendzel van hun in de waare zaligheit te onderwyzen. Deeze onderworpen zich naaukeurig de vyf reeds gemelde zaaken: maar in gevolg van tydt wierden deeze plichten door kracht van Predikingen van een Leerling van Sommona-Codom wederlegt. Thevatat werd ziek: hy wilde zich Sommona-Codom aanbeveelen, die hem weigerde aan te neemen: maar hy voorzeide hem nochtans, dat hy na een byna onnoemelyk getal van jaaren zoude een God worden, te weeten, dat hy om van alle zyne misdaaden gezuivert te worden, zich een oneindig getal van verhuizingen onderwerpen moest; overeenkomende met de Leere der Siammers, die gelooven dat de zielen der Goddeloozen zich eindelyk op deeze wyze zuiveren. Ondertusschen wierd ThevatatGa naar voetnoot(b) in de aarde begraaven en tot in de Helle geworpen, alwaar hy zonder zich te konnen beweegen is, overzulks hy Sommona-Codoms vriendschap verwaarloost had. De Beschryving van Thevatats straf is heel zeldzaam. Hy heeft op zyn hooft een grooteGa naar margenoot+ yzere Pot t'eenemaal gloeiend van Helsch vuur: hy heeft de voeten in 't vuur: twee lange yzere Pennen gaan dwersch in de breete, en een ander in de langte door elkander. Deeze twee Pennen maaken de gedaante van een Kruis. De Helsche straffen zyn niet eeuwig, zy eindigen door de | |
[pagina 51]
| |
wedergeboorte van den Zondaar. Daar zyn nochtans tegenstrydigheden in deeze Leere. Zy zeggen, dat men na al het lyden deezer Waereldt, noch andere uit te staan heeft, die onvergelykelyk grooter en verdrietiger zullen zyn. Ga naar margenoot+ P. TachardGa naar voetnoot(a) bericht ons noch andere byzonderheden van deeze Thevatat, op 't geloof van eenige Legenden, of op het enkel verhaal van eenige Siammers. Zie hier het merkwaardigde. Thevatat zich tegen Sommona-Codom verklaarende, worp een nieuwe Sekte op, waar in zich veele Koningen en Volkeren wikkelden. Deeze Scheuring verdeelde de Waereldt in twee Deelen, en gaf den oorsprong aan twee Godsdiensten, daar te vooren alle de Menschen van eenigen Godsdienst waren. Zy stellen de Christenen in 't getal der Sektarissen van Thevatat, en waanen een gelykheit tusschen hem en J.C. te vinden, wegens de overeenkomst die zy meenen in de dood ftraf van elkander t'ontdekken. De Hoogmoedt van Thevatat deed hem wenschen een God te worden, en nademaal hy de gaaven van Wonderwerken bezat, wilde hy die tegen zynen Broeder misbruiken. Deeze zucht om een God te worden, deed hem oneindige schoone Wetenschappen verliezen, en beroofde hem van 't licht 't welk hy door zyne onderhandeling met Sommona-Codom verworven had. Bovenal maakte ze hem onvermoogende in leerzaamheit. Aan deeze berooving van kennisse en 't licht is 't, dat zy de zintwistingen, de duisterheden en twyffelingen van zyne Sektarissen toeeigenen. Thevatat flanste in zyne nieuwe Leere veele dingen in, uit deeze van Sommona-Codom genomen. Hierom is 't dat beide de Wetten in veele zaaken overeenkomen: maar de Wet van Thevatat is nochtans veel minder streng dan die van Sommona-CodomGa naar voetnoot(b), want die laat aan de menschen een groote vryheit van de Dieren te dooden en te eeten, alhoewel dit gebruik ongeoorloft en strafwaardig zy. De Leer van Thevatat is dan een bron van Scheuring en verdeeldheit: uit deeze Leer zyn zevenderlei Sekten ontsproten, die echter veel overeenkomst met elkander hebben. P. Tachard zegt ons, ‘Dat zy deeze overlevering aan de Kettery der Hollanderen, Engelsen en andere Volkeren van de Roomsche Kerke gescheiden, toe eigenen’ 't Is als of onder ons een Leeraar op den Stoel, of een Hoogleeraar ex Cathedra beslechtend uitspreekt, dat de Leere van den Duivel een bron van Ketteryen is, en dat deeze Leer ontsprooten is uit alle die de Leer die zy belyden, wederstreevig zy. Thevatat in de Helle gestort zynde geweest, werd hy door Sommona-Codom, God geworden, gezien en gekent. De Legende van P. Tachard, die, 't zy in 't voorbygaan gezegt, ons gescheenen heeft al iet van 't Christendom te behelzen, verzeekert dat Sommona-Codom, Thevatat met groote Nagels aan een Kruis gehecht vond, het Hoofdt met Doornen gekroont, en het Lichaam t'eenemaal met wonden bezet. Sommona-Codom, stelde hem voor, drie geheiligde zaaken t'aanbidden, door drie verborgene woorden uitgedrukt, die byna het denkbeeldt van de Drieëenigheit behelzen, want deeze drie woorden beteekenen Godt, het Woordt van Godt, en de Navolger van Godt. Thevatat wilde de twee eerste woorden wel aanbidden: maar hy stond nooit het derde toe, en dit is om hem te straffen over deeze hartnekkigheit 't dat hy tegenwoordig lyd, en noch geduurende een groot getal jaaren lyden moet. Wy zullen nu dit lang Hoofdtstuk doorGa naar margenoot+ eenige aanmerkingen eindigen, uit twee Reizigers getrokken, die het best van den Godsdienst der Siammers geschreeven hebben. P. Tachard verzeekert dat de groote verwydering van dit Volk voor het Christendom van de gelykheit voortkomt, die men tusschen J.C. en Thevatat vind. Deeze overeenkomst, indien zy het Christendom omhelzen, doet hen voor de Helle vreezen. De Heer La Loubere, door zyne eigene ervaarentheit van de ergernis overtuigt wegens den gekruisten Christus aan de Oostindianen verooorzaakt, alhoewel rampzalig en onschuldig, wil dat men eindigen moest waar door men begint: te weeten, dat men niet van de verborgentheden van 't Christendom sprak, dan na te hebben ongevoeliglyk de Catechumenen van de eenvoudigste waarheden tot de kennisse der diepzinnigste ingeleid. Maar een yverig Bezendeling vind deeze Leerwys onuitvoeriglyk: hy wapent ten eersten zich met de verborgentheden om de ongelovige Indianen aan boord te klampen en te bestryden, en geleid hen vervolgens met een ongelooflyke vaer- | |
[pagina 52]
| |
digheit tot de deure des Hemels, zonder hen de tydt van zich te bedenken te geeven. Het schynt, door 't geene wy van P. Tachard aangehaalt hebben, dat deeze bequaame Jesuit twysfelde dat deeze zoo haastige overheeringen lang duuren konden. La Loubere wil noch, dat men met een soort van achting en ontzag van de Oostindiaansche Wetgeevers, en ook van de Grondleggers van hunnen Godsdienst sprak. Dit is verstandig, want men brengt de menschen nooit door verwytingen en schamperredenen op den rechten weg. Dat men hun voorleggen wilde dat de Instellers van hunnen Godsdienst bedriegers of buitenspoorige Geestdryvers waren, is of men hun wezentlyk van bedriegery en gedrochtelyke inbeeldingen beschuldigde. Het Menschelyk vernuft wederstreeft deeze verwytingen, hoedanig een onderscheid men tusschen de dwaling van quaadaardigheit en de dooling van goeder trouwe maakt. La Loubere wil mede, dat men met meer ingetogenheit van de Talapoins en andere Oostindiaansche Geestelyken spreeken moest; en dat men de denkbeelden in den Godsdienst veranderende, om hen tot de Leerstukken van 't Christendom over te brengen, de woorden van den dienst zoo veel mogelyk zy onverandert laaten moest. Dit is een deezer zaaken waar van men den Jesuiten Bezendelingen het misbruik verwyt: men wil zelf dat zy om de Denkbeelden der Afgodienaren te verbeeteren op een wyze weinig eerbaar voor 't Christendom getragt hebben te handelen. Het is te gelooven dat de beschuldiging met veel partyschap door hunne vyanden is aangedreeven geweest: want indien die volstrekt gegrond was, welk een blyk zou 'er zyn dat veele van deeze Jesuiten Bezendelingen de verschrikkelyk straffe en de doodt zelf om het Schynbeeldt van 't Christendom zouden geleeden hebben? Gelooven wy de Jesuiten op hun woordt niet; wy hebben Reizigers,Ga naar voetnoot(a) zonder zelf die Protestants zyn uit te zonderen, die de waarheit wegens hun lyden om den Christen Godtsdienst niet te kort doen. Eindelyk, zou het wezentlykste zyn, om de ongeloovige Oostindianen, volgens La Loubere, te bekeeren, hen in de eenvoudigheit hunner zeden, in hun geduldt, in hunne strengheit enz. na te volgen. Het schvnt waarlyk dat menschen die andere bekeeren willen, zoo veel zy konnen, den aart en de gebruikelykheden der geenen opvolgen moeten die zy voorneemen te winnen en over te haalen; al zoude het maar wezen om hunnentwegen meer achting te verwerven, en om deeze vriendschap te gewinnen, 't welk de Volkeren geheel zelden aan Vreemdelingen weigeren die trachten zich onder hen als Inwoonders te laaten inlyven, zich gedraagende naar hunne levenswys. Met dit gedrag van toegeventheit, moet men den Ongelovigen door zyn eigen gedrag prediken. Geen Godtsdienst is 'er waarin deeze regel noodzaakelyker zy, dan in 't Christendom, en zulks wegens de zwarigheit zyn 'er Leerstukken, die alzoo ongemeen den Oostindianen toeschynen, dan die van hun den Europianen te voren komt. Nochtans is 't door de voorbeelden dat men hen verwerpt. De oeffening der Christenen en de bevalligheit der Christelyke Zedekunde stryden onderling op eene vrëemde wyze in de Indiën. Door deeze strydigheden, doet men zich zodanig hunne kleinachting waardig worden. Een ApostelGa naar voetnoot(b) heeft gezegt, dat hy zyn Geloof door zyne Werken toonen wilde. Het hedendaags Geloof is dan wel moeielyk te bepaalen, want het wandelt somtyds gansch alleen. Eertyds verlieten een zeker Landt duizenden van Persoonen, die zoo schroomachtig scheenen aan hunnen Godtsdienst verknocht te zyn, dat de straf noch 't verlies hunner Goederen hen niet verplichten kon die te verlaaten. Deeze menschen wierden met medelyden aangezien in de Staaten waar door zy trokken, en in deeze waarin zy zich eindelyk ter neer sloegen. Men gaf hun Voorrechten, men verzorgde hun Middelen zich te geneeren en genoegzaame kostgelden, zoo veel was men overtuigt dat menschen van hunnen aart alle de zedeplichten moesten kennen en oeffenen, met veel meer naaukeurigheit dan andere. Een gedrag dikmaals tegenstrydig met de grondbeginselen volgens welke zy mosten leeven, verzuimde niet lang om de Waereldt uit den dut te helpen, en men zag toen hoe veel de oeffening dikmaals niet dan te zeer van de beschouwende kennis haarer plichten verwydert is. Zodanig is het gebrek der menschelykheit: laat ons niet twyffelen dat het overal even eens gestelt zy. | |
[pagina *12]
| |
116
Couvent de Talapoins.
Pierres en forme de Mitre qu'on voit aupres des pagodes.
Parasols d'honneur que le Roi de Siam donne aux Sancrats.
| |
[pagina *14-*15]
| |
117
Sommonacodom environné d' Idoles, qui representent ses Disciples. Espece de tableau qui est enveneration chez les Siamois, et ressemble peut etre aux Tabulae Votivae. autres Idoles des Siamois.
Le Temple de BARKALAM à SIAM La lettre A. marque l'Edifice qui est propr[em]ent
le Temple de Barkalam b. est une autre Pagode. |
|