Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 4
(1729)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijX. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 35]
| |
is ten minsten veel verdraaglyker dan die van den Mogol, alwaar de Vorst bezitting van alle de Goederen zyner Onderdaanen neemt, zoo dat men 'er somtyds de Kinderen der geenen in de uiterste elende ziet, die onnoemelyke Schatten bezeten hebben. Voor 't overige is deeze KoningGa naar margenoot+ van Pegu zoo hoogmoedig, dat men hem nooit spreeken kan, dan hem de diepste eerbied bewyzende, heffende op ieder woordt de handen om hoog. Men verzoekt hem geene Gunst dan op de kniën, zich verre van hem plaatzende, en zonder spreeken: maar met het geschenk in hande. Voor dat men deeze Majesteit naadert, moet men driewerf knielen, de grondt telkens kussen,Ga naar voetnoot(a) en het geschenk boven 't hooft houden. In deeze gestalte dus onderdanig, bied men hem het Verzoekschrift aan, 't welk op bladerenGa naar voetnoot(b) van een zekeren Boom geschreeven is. Indien de Koning de gunst inwilligt, neemt hy mede het geschenk aan, zoo niet, keert den Verzoeker weder met zyn geschenk. Zyne Majesteit spreekt niet dan door den mondt van een derden, en de Soldaten zyner Lyfwacht zyn altoos in zyne tegenwoordigheit geknielt. Ga naar margenoot+ De Koning trouwt gemeenlyk niet dan een eenige Vrouw: maar bezit niet tegenstaande een zeer groot getal Bywyven, even gelyk de andere Monarchen van 't Oosten, en als zynen nabuur de Koning van Narsinga, die in den rang van zyne eertytels zet, een Man van duizend Vrouwen te zyn. Ga naar margenoot+ Men bericht ons niet of de Talapoins of Priesters hunne Landsgenooten voor Artsen dienen. Herbert schryft dat zy zich van Betoveringen, Duivelkonstenary, en Waarzeggery bedienen. Ovington schynt dit te bevestigen door het geen hier volgt: ‘Wanneer hen eenige ziekte overkomt.... verkiezen zy iemandt die zy des Duivels Vader noemen, en gemeenlyk een van hunne voornaamste Priesters is, en die weet, of waant te weeten 't welk voor deezen boozen Geest het behaagelykste is, om hen te bestieren in 't geen zy moeten doen om hem te bevreedigen: zy bereiden hem een groot Gastmaal, 't welk met allerlei Muzyk gaat verzelt. Hun gevoelen over de ZielverhuizingGa naar margenoot+ verschilt een weinig van dat der andere Indianen. ‘De zielen, zeggenze,Ga naar voetnoot(c) komen na veele verhuizingen de volmaaktheit en de gelukzaligheit der Goden te bereiken, die zy in een staat van vernietiging doen bestaan. Voor eerst gaan ze door de lichaamen der Dieren over, en worden daar na in een plaats ontfangen, die zy Naxac noemen, dat is, de plaats der pynigingen. Na dat zy 'er eenigen tydt lang geweest zyn, gaan zy in den Sevum, een plaats waar overvloedig vermaak is, en die naar het Paradys van Mahomet gelykt. Wanneer zy 'er haaren tydt hebben doorgebragt, gaan ze in haaren laatsten staat over, waar in ze altoos blyven moeten, en die zy Nibam, dat is, de Vernietiging noemen.’Ga naar margenoot+ Indien dit wel verklaart word, zou men niet, als Herbert, konnen zeggen, dat zy de opstanding van ziel en lichaam geloven, nademaal de ziel zich niet meer met het zelve lichaam vereenigt, 't welk zy bezielt, en dat ze eindelyk vernietigt word: maar ter andere zyde, zou deeze gewaande vernietiging niet zyn 't welk andere de slaap der Ziele genoemt hebben? een zinspelige slaap, en die niet anders beteekent dan een berooving van zorg, en een volmaakte gerustheit. 't Is overzulks bovenal dat de Oostindianen, zeer geneegen tot de achteloosheit, de opperste gelukzaligheit daar in doen bestaan. Bonfreri, een Monnik en Zendeling,Ga naar voetnoot(d) heeft in deeze drie schuilplaatsen der ziele het Vagevuur, de Hel en de Hemel gevonden, en door deeze vernuftige ontdekking heeft hy beweezen dat de Ketters erger zyn dan de Heidenen. Wanneer een Koning gestorven is,Ga naar voetnoot(e)Ga naar margenoot+ maakt men twee Vaartuigen gereed, die men met een vergulde Tent overdekt, en Pyramidisch gewys verheven is; in 't midden van deeze Vaartuigen plaatst men een Tafel, of om liever te zeggen een Toneel, waar op men het Lyk van den overledene Monarch zet.Ga naar voetnoot† Onder dit Toneel stookt men een vuur van veelerlei welriekend hout, van Benjoin, Storax en andere kostelyke Drogeryen. Vervolgens laat men deeze Vaartuigen met den stroom des Waters afdryven, en naar maate dat het vuur | |
[pagina 36]
| |
dit Eyk verteert, zingen en bidden in een deezer twee Vaartuigen een zeeker getal van Talapoins, bestemt om deezen Lykdienst te doen. Het Gezang duurt tot dat het vleesch van 't Lyk t'eenemaal verteert zy. Alsdan bevochtigen ze deeze Assche met melk, en maaken 'er een klomp van, werpende die naby den Mondt eener Reviere in Zee; de Beenderen aangaande, begraaven ze in een Kapel, die men ter eere van den Overledene bouwt. Ga naar margenoot+ Het Volk geleid hunne Dooden naar den Houtmyt, het Lyk word op een zoort van een Baar gezet, in welks midden men een Coupel ziet, of de gedaante van een kleine Toren. Het gebruik van Pegu doet ons hier de Egiptische Pyramiden gedachtig wezen, die, gelyk bekent is, de Graven van Aloude Egiptenaren zyn geweest. De verhevene Gedenkzuilen geeven een denkbeeldt van heerlykheit en onderscheiding die des menschen ydelheit vleyt, en 't is mogelyk den oorsprong der hoog-verhevene Graven geworden, die eerst niet dan van Aarde, Zant of Steen waren. 't Kan mede wel zyn dat men dit gebruik aan zekere achting voor de Overledenen verschuldigt zy, 't welk niet gedoogde dat men over hunne Lyken ging: zonder van eenige andere verdrietiger beleedigingen te melden, waar voor zy zich zouden vinden bloot gestelt, indien men geen zorg gedraagen had, de plaats door Grafsteden aan te wyzen. Maar laaten we ons niet te lang met deeze gissingen ophouden, op dat onze Leezers ons niet beschuldigen mogten, dat we, 't koste wat wilde, den oorsprong van alle gebruikelykheden ons vermaten aan te wyzen. De Baar dan is van zeer nette vergulde Rottingwerken overdekt, en word door veertien of zestien Mannen buit de Stadt gedragen: daar is 't dat de Houtmyt word opgerecht. Het Lyk word van de Bloedverwanten, Vrienden en Gebuuren gevolgt. Na dat het vuur dit Lyk verteert heeft, geeft men eenige geschenken aan de Talapoins die de Lykplechtigheit hebben bygewoont. Vervolgens keert men weder naar huis, en men houd 'er een Lykmaal; 't welk twee dagen duurt, daar na gaan de Weduwe en Vrienden van den Overledene hem ter plaatze beweenen alwaar hy verbrand is. Na dat de tydt tot weenen bestemt, verstreeken zy, verzamelen deeze Vrouwen de Beenderen die door 't vuur noch onverteert gebleeven zyn, en begraaven die. De rouw van Mannen en Vrouwen bestaat voornamentlyk in het Hoofdthair af te scheeren. Dit is een teeken van droefheit die zy niet bewyzen dan aan persoonen die van ongemeene achting zyn; want men zegt dat deeze Volkeren groot werk van hun Hoofdthair maaken. Laat ons niet vergeeten te zeggen hoedanigGa naar margenoot+ men zich van zyne Schuldenaars laat betaalen, alhoewel dit geen overeenkomst met den Godsdienst heeft, vermits zyne schulden te betaalen een daadt van gerechtigheit is. De Schuldeisscher om betaalt te zyn, houd zyne Schuldenaar in zyn HuisGa naar voetnoot(a) als gevangen, en zoo deeze vastzetting, die men in Pegu als een faamrovende daadt aanmerkt, niet machtig is den Schuldenaar te verplichten aanstonds te voldoen, zend de Schuldeisscher om de Vrouw en Kinderen van den Schuldenaar, en bind haar aan zyne deur, alwaar zy voor de brandende hitte der Zonne moeten bloot staan, tot dat de Schuldenaar heeft voldaan. Dit schynt een wreede daadt: vooral wanneer het ten opzicht van een onvermogende Schuldenaar geschiedde;Ga naar voetnoot(b) maar zie hier waarmede de Wet, die 'er gezag toe geeft, het rechtvaerdigt. Een zodanige Wet maakende, is 't waarschynelyk dat men heeft onderstelt dat een Schuldeisscher de strafheit niet hebben zou om onmeedoogendlyk in te vorderen 't welk naar reden hen onmogelyk was te betaalen; en dat een Schuldenaar met medelyden over zyn eigen bloedt bewoogen, nooit zoo eerloos wezen zoude van zich aan de wreedheit van een Schuldeisscher over te geeven, om voor te komen een wettelyke schuldt te betaalen; dat hy in tegendeel de uiterste krachten zoude in 't werk stellen, om te voldoen. Een Wet van de XII. Tafelen gedoogde by de Romeinen het lichaam van een Schuldenaar aan zyne Schuldeisscheren te verdeelen. Nochtans heeft men zeer wel aangemerkt dat ze nooit was in 't werk gestelt geweest. |
|