IV. Hoofdtstuk.
Van verscheiden Plechtigheden by eenige Koningen der Indien in gebruik.
Ga naar margenoot+ DE SamorynGa naar voetnoot(b) van Calicut is van de Stam der Braminen; tot de Kroon gekomen zynde, moet hy zich van Vleesch en Visch een tydt geduurende onthouden. Deeze onthouding is ongetwyffelt geestelyk. Zoo lang die duurt, mag hy niet dan een maaltydt 's daags doen, en 't is aan niemandt gedoogt hem te zien eeten; hy moet lange nagels en hair draagen, en dagelyks zyne gebeden opzeggen. Zodanig is den regel voor den nieuwen Koning. Geeft men hier door niet te kennen dat men de dooding van zich zelven den geenen onderwyzen moet, die tot den Troon verkooren zyn? Om de Boetoeffening te vermeerderen, indien dit 'er een van is; want over dit stuk kan 'er een groote onderscheiding van lust en keur zyn; deeze Vorst levert zyne nieuw getrouwde Bruidt aan zynen eersten Bramine over, op dat hy de eerstelingen geniete, 't welk geen nieuw gehuuwde Bruidegom in andere landen aan iemandt afstaan zou. Na eenige jaaren van Onthouding, vergadert de Koning den Volke, geeft hun een Gastmaal, en deelt Aalmoezen uit. Zyne Vrouwen, die veel zyn, bieden hun de gewyde Waschkaarssen aan, die voor de Afgoden gedient hebben. In deeze Plechtigheden is 't, dat het Volk den nieuwen Koning bevestigt.
De SamorynGa naar voetnoot(c) proeft niets of 't moet te vooren door de Braminen aan den Afgod aangeboden geweest zyn. Na deeze Plechtigheit, die heiligt 't geen de Vorst eeten moet, zet hy zich ter aarde en doet zyne Maaltyd. De Braminen zien hem eeten, en houden met veel achting, op eenige treeden afstant, de handt op den mondt. Na de Maaltyd, slaan de zelfde Braminen driewerf in de handen, en dragen het overschot voor de kraayen weg. 't Is noch den Koning, noch den Nairos niet gedoogt zonder verlof der Braminen van het vleesch te eeten.
Door den Wet in deezen Staat opgerecht, is de Koning verplicht afstant van 't Bestier zyns Koningryks te doen, wanneer de PriesterGa naar voetnoot(d) van den Afgod van Calicut sterft, en in dien dienst hem in zyne plaats op te volgen. 't Is een onschendbaare Wet dat deeze Vorst dus bestemt tot het Priesterschap 't zy gewillig of gedwongen besluiten moet, en van den Troon naar 't Autaar treeden.
De Begraavenis-plichten van KoningenGa naar margenoot+ verschillen van deeze lykgebruikelykheden niet, die wy in 't vervolg beschryven zullen. De rouw bestaat in zich de hairen af te scheeren, te vasten en zich geduurende dertien dagen van Betel t'onthouden, 't welk den tydt der tusschenregeering is. Onder doeze openstaande Ryksbestiering ontfangt men alle de berichten die het den Onderdaanen behaagt te geeven over de hoedanigheit, de gebreken en deugden van den opvolger tot de Kroon. Men kan wel vermoeden dat de Staatkunde, vrees, en omzichtigheit hier niet minder dan in andere Staaten regeeren. Men moet zich niet te zeer van de deftigheit van diergelyke Wetten inbeelden. Zekere dingen van zeer verre gezien, vertoonen zich schoon, en doen een strydige uitwerking in groote lichten van naby bezien. Zy verbysteren het gezicht, verblinden de oogen van 't verstant. Om van deeze vryheit van spreeken te oordeelen ten opzigte van een Vorst om te regeeren bestemt, men zoude zich