moet 'er door drie steene trappen met een tapyt gedekt opgaan. De Klerken moeten zorgdraagen van de tafel met een Chrismal te dekken, waar op men een schoon wit laken spreidt, opdat alles eerbaar en zuiver zy, volgens het bevel van Paulus aan de Corintiers. Dit alles moet op 't allernaaukeurigste ten opzicht van 't Hoog Autaar waargenomen worden, alwaar men gemeenlyk het gewyde Lichaam van Jesus Christus bewaart; en ten dien einde verkiest men, om dit Hoog Altaar te versieren en voor alles zorg te draagen, twee der bequaamste Klerken, die het gehouden zyn nooit dan met hunne Koorrokken te naderen; zoo draa zy het bereikt hebben, knielen zy, bidden het H. Sakrament aan, en storten voor Godt eenige gebeden uit. Wanneer men des Autaars versierselen veranderen moet, geschied dit op deeze wyze: voor dat het van nieuws wederom versiert word, neemt men dit gewascht linnen weg, Chrismal genoemt; men spreid het tapyt voor het Autaar; men vout het laken en 't lywaat, 't welk voor 't Autaar dient, zindelyk toe. Men sluit deeze versierzelen op, waar na de Klerken het stof van den Autaar met een daar toe gemaakte bezem of stoffer, wegveegen. Vervolgens spreyen ze het overdekzel volgens dien dag geschikt, en zodanig dat het Kruis in 't midden komt; men spreid dan drie lakens, waar van het eene den omtrek van 't Autaar bedekt, en de twee anderen zoo lang niet zyn. Alles moet gezegent worden, van het Kruisteken en de besprenging van 't Wywater verzelt. Ten opzicht van het Tabernakel van 't Autaar, van de Ciborie, van de bus waarin men het H. Sakrament sluit, van de Altaardoeken waar op men Consacreert, enz. neemt men de zelfde zaak in acht; en om Godt te verheerlykenGa naar voetnoot(a) zal men bezorgt zyn alles by te brengen, 't welk tot versierzel van 't Autaar
dienen kan.
Wy hebben gezegt dat men de Autaar versierzelen verandert, volgens de plechtigheit van den Feestdag. Ook versiert men de Autaren met levendige en versierde bloemen volgens den tydt van 't Jaar.
DagelyksGa naar voetnoot(b) moet men het stof van 't Autaar afveegen. Wat de tapyten aangaat, de Klerken moeten zorgdraager dat ze ten minsten eens in de week worden uitgeklopt. Wanneer de Klerk, die de vloer van 't Presbyterium veegt, het H. Sakrament te na komt, moet hy met ongedekten hoofde zyn.
Het Tabernakel van 't H. Sakrament plaatst men op 't Autaar. Men spaart 'er geen goudt noch zilver, noch zelfs edelgesteente aan. Alles wat de kunst op 't prachtigste kan uitvinden, dient om den luister te verheffen: maar men moet vooral wel acht geeven dat de Eucharistie op geen vochtige plaats staat. Men plaatst de Waschkaerssen ter rechter en linker zyde van den Tabernakel. Deeze Waschkaerssen moeten van wit wasch zyn, behalven over Lykmissen en die van de drie laatste dagen der H. week; alsdan bedient men zich van zodanige die van geel wasch zyn Van het Verhemelzel hebben we reeds gesproken.
Men moet op 't Autaar een Kruisbeeldt van verheven beeldtwerk hebben, schoon men 'er een Tabernakel heeft, en op de deur van 't Tabernakel het Kruis geschildert of gesneeden in bastertleven. Het Kruisbeeldt moet zodanig geplaatst zyn, dat de voet ter hoogte der Kandelaren reikt, en dat het zich t'eenemaal boven de zelven vertoont. Niet noodig is 't te zeggen dat alles moet gezegent zyn, zelfs het Kruis en 't Beeldt. De Kandelaars moeten van een byzondere gedaante zyn, verschillende met die waar van
| |
men zich in de huizen dient.
Op ieder Autaar moet men een bladt bortpapier hebben, 't welk men Te IgiturGa naar voetnoot(a) of Canon van de Mis noemt. De letteren moeten een weinig groot zyn, opdat de Priester de zelve bequaam leezen kan, en dit geschrift zet men aan den voet van 't Kruisbeeldt.
Wy zullen van de flessen noch het lampet, noch den handtdoek waar van men zich in 't LavaboGa naar voetnoot* dient, nadat men de handen gewasschen heeft, noch van de vergulde spyker ter zyden van 't Epistel, die dient om des Priesters bonnet aan te hangen, geen gewag maaken: maar de schel niet vergeeten, die dienen moet om op het Sanctus en twee andere opheffingen te schellen. De Klerk moet tweewerf op ieder Sanctus schellen, en op ieder opheffing negenmaal, te weeten, driewerf wanneer de Priester knielt, driemaal als hy de Hostie opheft, en driewerf wanneer hy die op 't Autaar en zelfs op den Kelk zet.
Voor ieder Autaar moet een Afschutzel of hek zyn, 't zy van yzer, marmersteen of hout, 't welk het volk afscheid en belet het Autaar te naderen.
Men plaatst aan weerzyden van 't AutaarGa naar voetnoot(b) en voor de laagste trap twee Waschkaerssen op twee zilvere Kandelaars, indien zulks het vermogen van de Kerspel vermag; en dit geschied ter eeren van 't H: Sakrament wanneer men 't opheft. Drie, of ook wel vyf lampen hangen 'erGa naar voetnoot(c) om het ten dien einde te verlichten.
Het Hoog Autaar, moet de lengteGa naar voetnoot(d) van twaalf palmen hebben, de hoogte boven de voetbank vier en twee derde palmen en breette van de trappen tot aan den boordt vier palmen. De Voetbank moet uit een hard hout bestaan en wel beschaaft.
Het draagbaar Autaar, of de Gewyde steen, 't welk by gebrek van een gewyt Autaar dient, moet van harde steen of marmer zyn. Het moet inwendig hol zyn, in 't midden met een kleine opening verzien, waarin men als in een graf de Reliquiën der H: Martelaren plaatst, door den Bisschop verzegelt. Indien men dit Zegel gebroken vind, is de kracht der Inwying van 't Autaar verlooren.
|
-
voetnoot(b)
- Dit is van woordt tot woordt uit Piscara Prax. Caerem. L. 1. Sect. 3. Cap. 1. & L. 2. Sect. 1. Cap. 1 Venetiaansche druk van 't jaar 1681. getrokken.
-
margenoot+
- Hoedanig het Autaar en den toestel van dien moet bestaan, aangeweezen.
-
voetnoot(c)
- De Cardinaal Bona tracht de Oorsprong der Autaren van een alouden tydt af te leiden; want hy meent dat 'er Adam den Uitvinder van zy. Rerum Liturg. L 1. Cap. 20. Het schynt dat 'er het gebruik van sedert de eerste tyden der Kerke by de Christenen was ingestelt: maar men weet niet of ze van hout of steen waren. Men eigent, doch zonder bewys, de uitvinding van deeze aan St: Sylvester toe.
-
voetnoot*
- [Om den Lezer wat breeder bericht van den Oorsprong der Autaren te geeven, zoo vinden we aangetekent, dat ze weleer uit eenige opgehoopte Aarde bestonden. Men meent dat 'er de Egiptenaars de eerste vinders van zyn; maar de H: Schrift wyst 'er ons een veel ouder tydt van aan; want lang voor den Zondvloedt hebbe Kaïn en Abel op Altaren geoffert. Gen. 8. vers 20. Ook meld ons de H: Schrift dat Jacob een Altaar oprechtte ter gedachtenisse dat Godt hem voor zyns broeders Ezaus gramschap bewaard had. Gen. 33. vers 20. Moses rechtte mede ter gedachtenisse van de verkreegen zege tegen de Amelekiten een Altaar op Exod. 17.15. De stammen van Ruben, Gad en de halve stam van Manasse bouwden een Altaar der gedachtenisse, schoon zy over den Jordaan woonden, doch echter mede onder de Israëliten behoorden. Jos. 21.10.
De Hebreeuwen hadden twee Altaren zoo wel in den Tabernakel als in den Tempel, een Reuk- en een Brandofferaltaar. Het Reukaltaar stond in 't heilige en was van Cederenhout met goudt overtrokken, waarom men 't ook het goude Reukaltaar noemde. Op dit Altaar werd dagelyks tweemaal het goude Wierookvat met reukwerk gezet, en voor den Heere gerookt. Exod. 30. Het Brandofferaltaar stond in den Voorhof van den Tabernakel en Tempel, mede van Cederenhout gemaakt, doch met koper overtrokken, waarom men 't den koperen Altaar noemde. 2. Paralip. 1.5. Eenige meenen dat dit Altaar inwendig hol en met aarde opgevult was, naardien in Exod. 20.14 van een Aarden Altaar gewag word gemaakt: maar Spencerus meent dat dit van een anderen Altaar moet verstaan worden, die in de Woestyne voor een korten tydt gebruikt en opgerecht werd. Op het Brandofferaltaar moest een altoos brandend vuur bewaart worden, 't welk Godt allereerst met Hemelsvuur had aangestoken, en niet begeerde dat men vreemd vuur voor zyn aangezicht bragt.
De stoffe der aloude Altaren bestond hier in: de Jodden haddenze, als reeds gezegt is, van goudt of met goudt overtrokken en ook van ongehouwen steenen, insgelyks van koper 2 Chron. 4 1. Exod. 20 25. De Altaren voor den Olympischen Jupiter toegestelt, bestonden uit assche der geofferde dieren, die gelyk leem met water werd toebereid, het Altaar van Apollo op 't Eilandt Delus bestond enkel uit Hoornen der geofferde dieren, zonder dat 'er eenige leem of iets anders aan gebezigt was. Eenige waren rond, andere vierkant, en gemeenlyk een halfmans lengte hoog. Sommige kon men mede van de eene naar de andere plaats verzetten.
Eertyds gebruikte men Altaren tot drie byzondere inzichten. Het voornaamste gebruik scheen te zyn om 'er de Goden op te offeren, vermits men ze op alle hoeken en gemeene wegen geplaatst zag; en naardien men eenige gestorvenen onder de Goden stelde, of ten minsten eenige Goddelyke eere bewees, zoo was men ook gewoon Altaren by de graven op te rechten; gelyk ter eere van Leonidas en zyne Soldaten geschiedde, toen zy aan den pas van Thermopyla in 't gevecht tegen Xerxes Krygsmacht sneuvelden, zulks men hunne gedachtenis daar by onderhield. Berthold. de Ara. C. 24. Ten tyde der Roomsche Keirzeren bouwde men zelfs by hun leven, om hen te vleien, eenige Altaren, naardien eenigen voor Goden begeerden geëert te zyn: ook werden 'er Altaren in 't veldt en op de wegen opgerecht en daar op geoffert, wanneer men eenig Veldheer uit den Veldslag t'huis komende, of ook den Keizer uitlandig geweest zynde, te gemoet ging, alhoewel deeze Offerhande niet ten gevalle der meschen, maar hunner Goden geschiedde. Het tweede gebruik der Altaren was, wanneer men een Verbondt aanging, een Huwelyk bevestigde, of een duuren eedt zweeren zoude, geschiedende zulks voor den Altaar die men aanraakte, en dan Godt tot getuigen riep, dat men 't beloofde nakomen zou, en dat in tegendeel de verbreeker van dien mogt gestraft worden. Dus moest Hannibal zynen Vader Amilkar met aanraaking van den Altaar geloften doen en zweeren der Romeinen Vyandt te zullen zyn. Het derde gebruik deezer Altaren bestond hier in, wanneer iemandt eenige misdaadt begaan had, of een knecht zynen Heer beleedigt, verstrekte de zelven voor vryplaatsen, indien zy zich derwaart begaven; doch in zaaken van hooge misdaadt stond zulks niet vry, alzoo Godt uitdrukkelyk gebied, den moet willigen doodslager by zyn Altaar aan te tasten. Exod. 21.14.
De aloude Christenen hebben mede een gebruik van Altaren gehad, 't welk ten tyde van Konstantyn den Grooten ingevoert werd. Men gebruikte ze niet dan om 'er het Heilige Avondmaal by te bedienen. Vervolgens voerde het Bygeloof een ander gebruik in, men bewaarde by de zelven de Reliquiën der Heiligen; en eindelyk bouwde men in laater tyden zoo veele Altaren als 'er eenige plaats voor in de Kerken gevonden wierd. In laater tyden schonk men deeze Altaren eenige goederen en inkomsten, met de gezegelde brieven van dien op de zelven te leggen; en wanneer iemandt zyn hoofdt op 't Altaar leide, gaf hy daar mede te kennen, dat hy zich aan 't zelve eynsbaar maakte, en tot jaarlyksche voldoening verplicht wierd. Pitiscus, Danet, Spencerus. Reland Ant. Hebr. Du Fresne &c.]
-
voetnoot(a)
-
Te igitur is, als reeds hier voor zy gezegt, de Aanvang van de Inleiding der Mis. 't Is een gebedt alleen aan Godt toegeëigent, als eerste Persoon der Drieënigheit; 't welk mede het geheim word genoemt.
-
voetnoot*
- [Lavabo word een Kaart of Bordpapier genoemt, 't welk men ter rechter zyde van het Autaar plaast, waarop de woorden Lavabo manus geschreeven zyn. Furetiere.]
-
voetnoot(c)
- In voornaame Kerken. Het gebruik van Lampen voor het H: Sakrament te hangen, is uit het Jodendom getrokken.
-
voetnoot(d)
- De kleine Autaren moeten negen of tien palmen lang zyn, de hoogte vier en twee derde en de breette drie en een halve palm. Genoeg is 't dat deeze Autaren een Voetbank zonder eenige andere trappen hebben. Deeze Voetbank moet vier palmen breedt, en drie vierde palm hoog zyn; en moet ook aan weerzyde van 't Autaar anderhalve palm overryken, indien het de plaats toelaat. Men moet mede aan den voet der Autaren een richel van een palm hoog en breet maaken.
|