Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 1
(1727)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXV. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 261]
| |
heilige leezingenGa naar voetnoot(a) door de Kerke ingestelt, om dagelyks en op zekere uuren door de Kerkelyken te worden geleezen. Men heeft aan deezen Dienst den naam van Kanoniale Kerkgebeden gegeeven, nademaal die door de inzetting der Kerke geordent is, die niet alle de uuren om de zelve te oeffenen heeft voorgeschreeven, maar alle de omstandigheden die men in acht te neemen heeft. Nochtans zynze in alle de Kerken niet eveneens. Deeze Dienst word mede den Brevier-Dienst genoemt, wegens een oud woordt, 't welk eenige gelooven ingestelt te zyn, toen men den Dienst verkorte: vermits die eertyds veel langer was. De Kerkelyken tot den opbouw der Christenen aangestelt, is hun eerste verplichting zich te voegen, in 't opzeggen uit hunner Brevier of Getyboeken, te weeten, Godt voor de Kerk te bidden, Godtsdienstiglyk de Goddelyke Diensten op te zingen, om den yver van Godtvruchtigheit in der Christen Ziele op te wekken en geestelyke vertroostingen aan hunne aanvertrouwelingen te geeven. Indien zy in deeze Heilige plichten bezig zyn, volgt noodzaakelyk dat zy zich aan geene geslepenheden der Staatkunde en Zaaken van Staat overgeeven, die den mensch van Godt aftrekken, en tot een ongebonden Hoveling maaken. Het Brevier boek komt niet overeen met de aangenaame Hoflykheden, die de Kerkelyken voor een gedeelte hunner vermaakelykheden dikmaals wenschen te bezitten, als zy zich aan de Juffers opofferen. De Dienst moet volgens Orde der aloude Kerke staande geschieden: men knield niet dan op dagen van boete. Die geen die de Plechtigheden der Kerke beschreeven hebben, zeggenGa naar voetnoot(b) dat de kniebuiging treurigheit en verslagenheit beteekent: maar overeendstaan vreugde en opheffing van den Geest tot Godt. Deeze gestalte wyst mede de opstanding aan, 't welk het onderwerp van 't Christen geloove is. Ga naar margenoot+ De DienstGa naar voetnoot(c) bestaat in zeven uuren, rekenende de VroegmettenGa naar voetnoot(d) en 't LofGa naar voetnoot(e) voor een, en agt uuren verdeeling. In de eerste Eeuwen der Kerke had men niet dan zes verdeelingen, die voor den dag de Derde, Zesde em Negende,Ga naar voetnoot(f) voor den nacht de Avondt Gebeden, die van middernacht en deeze van 's morgens. Nu heeft men die in zeven of agt verdeelt. De Vroegmetten voor den nacht, het Lof voor het aanbreeken van den dag, de Eerste, Derde, Zesde, Negende voor den Dag, de Vesper voor den Avondt en deGa naar voetnoot* Lofzangen voor 't aankomen van den Nacht. Die geenen die over deeze Kerkgewoonten geschreeven hebben, willen, dat Vroegmetten verbeelden 't geen in den Nacht van 't lyden onzes Heilandts voorviel, en dat het Lof de Dankzegging ter eere der Opstanding van Jesus Christus verordent is. De Eerste is tot achtgeeving over de verontwaardigende mishandeling, die den Heilandt in 't huis van Kajefas te lyden had. De Dienst van de Derde is voornamentlyk ingestelt, om Godt te danken wegens de Heiliging der Kerke door den H. Geest. De Zesde eert de kruiziging van onzen Heilandt. De Negende is wegens de verborgenheit van zyne Doodt, die op dit uur voorviel. De Vesper eert zyne toekomste, die volgens 't gezang der Kerke, op den Avondt der Waereldt geschieden zal. De uur der Lofzangen is ingestelt om Godt zyne bescherming geduurend den nacht af te smeeken, gelyk men hem op de Eerste uure die voor den dag afgebeden heeft. Het waare uur om de Vroegmetten te bidden, is des nachts. De Dankzegging of het Lof, 't welk men gelykzaam de Vroegmetten ingelyft heeft, word met het opkomen van den Dageraat gezegt. Deeze twee Diensten hebben den gemeenen naam van Vroegmetten aangenomen, die op 't eindigen van den nacht worden verricht. De uur van Eerste is zoodraa de Zon opgaat, waarom die de Eerste word genoemt, vermits de alouden de Dag met Zonnen opgang reekenden en in twaalf uuren verdeelden, die onevenmaatig waren, nadat men de Dagen langer of korter bevond; insgelyks was de Derde het derde uur van den Dag, en quam overeen met de negende uur der evennachten; De Zesde was op het zesde uur van den Dag en altoos des middags; de Negende, op het negende uur, of omtrent ten drie uuren na den middag; de Vesper was des Avonds en het Lof na Zonnenondergang. Op deezen | |
[pagina 262]
| |
aangeweezen tydt nam men dan de DienstenGa naar voetnoot(a) waar. Ga naar margenoot+ Niet alleen vonden zich de Kerkelyken die onder de gewyde Orden stonden: maar insgelyksGa naar voetnoot(b) de Monniken en Kloosterzusters, nevens alle die eenige Ampten bezaten, verplicht deezen Dienst waar te neemen. Alle die hier in nalaatig waren, bedreeven een doodelyke zonde, en moesten de inkomsten hunner Kerkelyke Bedieningen weder uitkeeren, byaldien zy geen andere bedieningen afhankelyk van deeze Kerkelyke Bedieningen hadden, ten waare datGa naar voetnoot(c) de verschoonelyke beletzelen de leedigheit deezer Euangelische werken rechtvaerdigden; Maar een behendig Priester verstaat zeer wel de paalen van zynen plicht, en wikkelt zich uit de doodelyke zonde door omwegen, waarvan de vroome zielen onkundig zyn. Deeze Dienst moet in de Kerk voor het H: Sakrament geschieden, of in een Bidplaatse of elders anders daar toe geschikt. De aandacht, of de toeëigening t'eenemaal met hart en ziel overeenkomende, is ten hoogsten noodzaakelyk dat die deeze Dienst verzelt, zulks men den Oeffenaar niet verwyten kan; dat hy Godt alleen met de lippen eert. Dus is 't de eer van een Priester of Geestelyke, gelykzaam als een Wet, deezen Dienst ter bestemder uuren te doen, om zynen post af te leggen en zich in zyne gebeden niet te verbysteren; overzulks hy met eene oplettenheit toone 't geen zynen plicht voor Godt en de Waereldt vereischt. De boeken die dit onderwerp verhandelen, moeten zich over de aandacht die de leezing verzellen moet, of de opzegging van 't gestelde Getyboek uitstrekken. Zy verklaaren de verscheidene soorten van aandacht die men in de opzegging hebben kan, en veele andere dingen den Kerspelpriesters en Geestelyken noodig, die dikmaals gelegenheit vinden, dezelve zoo min als zy konnen, te bezigen. |
|