Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 1
(1727)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijIV. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 226]
| |
als mede de Gnostiken,Ga naar voetnoot(a) enz. hielden 't ongetwyffelt met deeze Mystiquen. Men kan van de ongemeene Leere der QuiëtistenGa naar voetnoot(b) door hunne byzondere, eigenzinnige en buitenspoorige taalvoering oordeelen. De Quiëtisten hebben voor beginzels,Ga naar voetnoot(c) dat wanneer men zich eenmaal aan Godt heeft overgegeeven, deeze daadt altoos bestaat; zonder dat het noodig zy die weder te herhaalen noch te vernieuwen. Al 't geen men te doen heeft, is, Godt niet te ontneemen 't geen wy hem gegeeven hebben, handlende tegen zyn Goddelyk welbehagen; byaldien dit niet geschied, duurt de wezentheit en de volharding van de overlaating Godts en van zyne overeenkomst met de wille Godts voor altoos. De geringe misslagen, die men, zonder dat men 'er om denkt, begaat, wisschen de wezentlykheit van de overeenkomst niet uit: zelfs breeken de afgetrokkenste bezigheden de daadt van de volhardende liefde niet af; enGa naar voetnoot(d) wanneer het gebeuren mogt dat men t'eenemaal niet meer aan Godt dacht, zoude het niet noodig zyn de gave van zich, die altoos heeft bestaan, weder te vernieuwen, (eveneens gelyk het Huwelyk tusschen man en vrouw volhard te bestaan, schoonze van den anderen gescheiden zyn, en geen briefwisseling in lange hebben gehad. Dit Huwelyk zeggen we bestaat echter, byaldien geen Overspel of eenige andere ongetrouwheit de scheiding niet veroorzaakt.) Men moet immers bekennen, dat dit beginzel van de gerustheit des gemoeds en de bespiegeling, (die, zoo zy zeggen, verzelt gaat met een volmaakte onderwerping Godts) de ongebondenheit der Zede kan invoeren. Waar uit noch de vernietiging der Geloofs handelingen volgt, in de Geloofs-Artykelen der Apostelen verklaart, en de verzoeken in het Gebedt onzes Heeren vervat enz. Dit alles baart weinig verplichting meer voor de Quiëtisten; nademaal 'er volgens het geen wy naar hunne meening gezegt hebben, geene beschouwing is dan in een eenige geduurige en algemeene handeling. 't Is een daadt van geloof, Jesus Christus gedachtig te zyn, en men gedenkt hem waarlyk, de Geloofs-Artykelen betrachtende, of wanneer men de Schriften der Euangelisten leest: maar dit alles doet volgens het oordeel der Quiëtisten geen nut. ‘Een ziel, zonder eenen tydt van twintig jaaren in geenerleiwyze op Jesus Christus te hebben gedacht, bevind dat 'er al de kracht van trapsgewyze word ingedrukt, schoon de ziel in haar oogmerk geen onderscheiden beooging van Jesus Christus heeft.’ Zodanig is de verhevenheit van deezen beschouwelyk staat. Niet ondienstig is 't te leezen hoe de Heer Bossuet deeze afschaffing van de Geloofs handelingen in zyne Instruction sur les états d'Oraison wederlegt. Om het verhaal deezer fynigheden te achtervolgen,Ga naar margenoot+ waarmede zich den Quiëtist, om zoo te zeggen, tot boven de wolken | |
[pagina 227]
| |
verheft; hy gelooft zich verplicht te vinden, alle zyne begeerten af te leggen, nadat de ziel zich in het wezen van de Goddelykheit vermengt, gestort en vernietigt heeft. ‘Ga naar voetnoot(a) De ziel moet in haare begeerte gestorven zyn... willende als of zy niet wilde, begrypende als ofze niet begreep, denkende als of ze niet dacht, zonder zelfs genegenheit voor 't niet te hebben enz. 't welk een uitwerking van de bewustheit is, die zy van dien verachtelyken staat heeft. Zy gelooft zich in de onmogelykheit te zyn van iet te verdienen, en zy kent zich zelf onwaerdig de Deugdt te bezitten.’ Eenige Mystiquen voegen 'er deeze uitzondering by: byaldien Godt zelf deeze begeerte en dit verzoek niet ingeeft, en dat de Heilige Geest ons tot deeze beweegingen niet toepasselyk maakt, die om te begeeren door de Goddelyke wil worden aangezet. Indien men van Godt niets begeerde, dan 't geen Godt zelfs ingeeft en waar toe ons de Heilige Geest bequaaam maakt, zoo is 't wel waar dat men daar door oneindig veel onnutte gebeden besnoeit: maar onder dit voorwendzel zou men in een andere ongelegenheit vallen; want, men zou nalaaten iet van Godt te verzoeken, tot dat men een byzondere ingeeving ontfing, en daar uit zou dan volgen, dat men dikmaals in een volkomen werkeloosheit steeken bleef: of men vleide zich het recht te hebben aan de ingeeving van den Heiligen Geest, de ongeregelde beweegingen toe te eigenen, die het vleesch in de volmaakte bespiegelingGa naar voetnoot(b) kan veroorzaaken. Haare onderwerping, verlegenheit, of veeleer zoo men 't zoo noemen mag, en haare vernietiging in Godt, gaat zoo verre, dat men 'er van besluiten kan, eenGa naar voetnoot(c) t'eenemaal onverschillendheit in de Genade te zyn of 'er niet in te zyn, aangenaam voor Godt, of van hem gehaat, hem lief te hebben of niet. Dusdanig is den gesleepen zin die zy aan deeze beede van 't Gebedt onzes Heeren geeven: Vwen wille geschiede. De Leer der Quiëtisten sluit alle overlegging uit, en die van MolinosGa naar voetnoot(d) is vormelyk. Volgens hun is de daadt van te overleggen als een gevolg van den onvolmaakten staat: maar maar men is veel onvolmaakter, wanneer men zich, om zoo te zeggen, van zynen wil ontslagen heeft, en dat men een werktuig word van een beweeging gestegen naar de begeerte van een Voorzienigheit, die de vryheit der menschelyke doeningen gernietigt, zonder dat men geenzins door zich iet bedryven kan. Indien men uit deeze beginzels de gevolgen trekt die men 'er natuurlykerwyze uit trekken kan, zal bevonden worden, dat het zodanig een denkbeeldt is als de Quiëtisten van Godt hebben. Het volgt dan uit de gronden van 't Quiëtismus, dat de werkingen die zonder overleg geschieden, moeten ongemeen aangenaam voor Godt zyn, nademaal de ontdekte of verwardelyk ontdekte werkingen de volmaaktste zyn: maar hoe zou men zich door zodanige werkingen konnen verliezen en in Godt zich vernietigen, nademaal Godt de Opperste Reden is? kan men hem zonder overleg van werking behaagen? en indien in gevolg van de reden die Godt den mensch heeft ingegeeven, de deugdzaame werken worden voortgebragt, die door zich het tegendeel uitwerken en beter de oneindige Wysheit Godts volgen; kan men dan de Deugdt zonder overleg beminnen? Men kan in 't reeds aangehaalde WerkGa naar voetnoot(e) van den Heer Bossuet zien, hoe hy deeze gronden wederlegt, eveneens als 't geen de Mystiquen van 't gebrek der veelvuldigheit zeggen, te weeten, de dagelyksche vernieuwing der werken des geloofs, als van hoope, liefde enz. Zeker is 't dat deeze werkingen ondeugden in de Godtvruchtigheit zouden worden; want indien men zich van zynen wil moet ontslaan, | |
[pagina 228]
| |
houden de overleggingen der werken op, en geeven zelfs uitsluiting aan de verzoeken die men voor Godt om zyne genaden doen kan en doen moet. De lydelyke GebedenGa naar voetnoot(a) der Mystiquen onder den naam van Quiëtisten bekent, verzoeken geene bemiddeling; (dit is het gestelde beginzel, en 't is byna onnoodig van het te herhaalen:) 't Is eenvoudiglyk een lydelyke bespiegeling. Zy kan zich altoos bereiden en verwydert de gedachten nooit; want de manier van Godt te zoeken is zoo gemakkelyk en natuurlyk, (laat 'er ons zoo ongewillig, en, volgens hunne meening, zoo onzichtbaar by voegen) dat de lucht die men schept, noch de geduurige ademhaling niet lichter is. Indien men in onze dwalende broederenGa naar voetnoot(b) een drift om eenvoudiglyk te geloven en te bidden vernam, zal men hen in stede van veel te twistredenen, zachtiglyk tot Godt overbrengen; dus drukt zich een Mystik uit door den Heer Bossuet aangehaalt, en bygevolg is hy onbequaam in zaake van geschil en in 't redeneeren om de Ketters te bekeeren. Ga naar margenoot+ De zielGa naar voetnoot(c) waarlyk in haar Godt verlieft, vind zich eerlang in een ontsteeken vuur van verzoekingen. Zy gelooft nooit met meerder kracht, dan wanneerze in diervoegen verdrukt en gepynigt word. Haare twyffeling en vrees om te weeten of zy gelooft of niet gelooft, of ze haare toestemming bewilligt of geweigert heeft, zyn de teederste uitwerkzelen haarer liefde enz. Deeze liefde vereischt (volgens de meening der Quiëtisten) dat menGa naar voetnoot(d) zyn evennaasten verzaakt, tot dat Godt den gelovigen (Quiëtist) uït den staat (van gerustheit) trekt, waarin hy is. ‘Wy laaten hem deeze zorg aanbevolen, vervolgt Molinos, en in rust blyven, ontlast van alles, t'eenemaal zyne geneugten afstaande. Dat men daar omtrent niet leedig zy enz. ‘De Goddelyke liefde zuivert de ziel, wanneer Godt in haarGa naar voetnoot(e) een lydelyke voorbereiding werkt, stellende haar bloot voor 't vuur van wederwaardigheit en inwendige quelling enz. Men gevoelt alsdan een lydende schraalheit van duisterheden, benauwtheden, tegenstrydigheden, inwendige verlatingen enz. Het hart is alsdan zoo beklemt, en zoo vol van bitterheit, dat men 't niet tot Godt opbeuren kan, noch een eenige daadt van geloof, hoope of liefde uitvoeren. Nochtans is 't de liefde Godts die deeze onorde werkt: maar, volgens de Quiëtisten, geschied zulks niet dan om het hart van den Mystiquen te beeter bequaam te maaken. Molinos noemt deezen beschreeven staat, de eerste Geestelyke marteldoodt. De tweedeGa naar voetnoot(f) 't Geestelyke martelaarschap, nuttelyker en verdienstiger zynde, is niet dan voor den geenen die reeds tot de volmaaktheit en de verheven bespiegeling gevordert zyn. Dit bestaat in een vuur van Goddelyke liefde, waarin de ziel zich door de verliefde smerten ingewikkelt en verteert vind: dan quelt haar het afwezen van haaren minnaar; dan doet haar de zachte, doch gewigtigen last van de Goddelyke tegenwoordigheit bezwyken. Dit is 't geen men zuchten, lyden en van liefde sterven noemt. Hier uit ontstaat voor de ziel een te gelyk verborgen en Geestelyke bevruchtingGa naar voetnoot(g) van een inwendig heil, 't welk eindelyk uiterlyk in de ingestorte bespiegeling word voortgebragt. Dus is 't dat Molinos de staat noemt waarin Godt de ziel tot een volmaakte rust opbeurt, zander dat ze 'er de doordringende innerlykheit van zyn licht van gewaar word. Wy gelooven dat dit genoeg zy, om den Lezer een denkbeeldt van de Liefde GodtsGa naar voetnoot(h) volgens de gronden der Quiëtisten te geeven: maar wy zullen in de aanmerkingenGa naar voetnoot(i) zien, welk een overeenkomst dat 'er | |
[pagina 229]
| |
tusschen hunne gevoelens en die derGa naar voetnoot(a) Beguarden is. Ga naar margenoot+ Wy moeten nu onze gedachten over den persoon van Molinos laaten gaan, en welk een byval zyne gevoelens kreegen. Deeze Priester, een Spanjaardt van geboorte en uit een aanzienlyk geslacht gesprooten, was van een straffe en zwaarmoedige gesteltheit. Men meent dat hy altoos met verachtingGa naar voetnoot(b) van de uitwendige oeffening der Kerke en des Volks Godtsdienstigheden sprak. In 't jaar 1675. gaf hy zynGa naar voetnoot(c) Guide spirituelle (Geestelyke Wegwyzer) met goedkeuring van vyf Godtgeleerden in 't licht. In dit Boek vind men wel eenige uitmuntende plaatsen, alhoewel het anders doorgaans met eenige opgetooide grillen en ongerymdheden is aangevult, en zeer vreemde denkbeelden vervat, gelyk uit de reeds aangeweezen plaatsen blykt. De Fransche Vertaling mogt wel naaukeuriger zyn geweest. De Goedkeuring der vyf Godtgeleerden doet ons gelooven dat zy dit boek niet geleezen, noch verstaan hebben, of dat zy 't al te losGa naar voetnoot(d) doorloopen hebben. Deeze Geestelyke Wegwyzer bragt den Schryver in groote achting, die door veele persoonenGa naar voetnoot(e) zeer uitmuntende in de Kerke, gestevigt wierd; onder welken zich eenige Fransen vonden die zich meenden van hem te bedienen om de Roomschgezinden weder met de Protestanten te vereenigen. Paus Innocentius de XI. liet genoegzaam blyken dat hy hem beschermde, en van toen af werd de Godts- | |
[pagina 230]
| |
dienstigheit der Molinosgezinden niet weinig vruchtbaar onder de Romeinen. Veele Godvruchtigen van wederzyds Sexe ontsloegen zich van de Rozekranssen en Paternosters; het stil gebedt nam de overhandt, en der Jezuïten Biechtelingen werden schaarscher dan naar gewoonte. Dit gaf, zegt men, de eerste oorzaak tot de opkomende onheilen voor Molinos. Men schreef tegen zyne nieuwe Kettery, en waarin P: Segneri wel het meest uitmuntte. Hy bestreedGa naar margenoot+ heviglyk de Voorstelling die opzicht op Godt en Jesus Christus had. HyGa naar voetnoot(a) gaf voor datze behelsde den gelovigen de Menschheit des Zaligmakers te doen verachten. De Inquisitie eindelyk stak zich in den handel deezer geschillen: maar Molinos trieomfeerde toen over zyne vyanden. Men leide het verder op zyn Ampt toe, en men vond nieuwe beschuldigingen uit; men onderzocht ook of Molinos van geen Joodsch of Moorsch geslacht was. Niet tegenstaande groeide het Quiëtismus zoo krachtig aan, dat de Heer Burnet in zyn Italiaanschen reistogt twintig duizend deezer Gezinte te Napels telde. Deeze Geestelyke voortplanting haalde Molinos weder nieuwe onlusten op den hals. Indien men de Schryver van den aangetoogen Brief gelooven mag, liep 'er al vry wat Staatkunde onder. Men gaf by den aller Christelyksten Koning voor, dat Molinos een Spanjaardt zynde, deeze van zyne Sekte in de belangen van zynen Koning zoude overbrengen, en dat derhalven al de Quiëtisten zouden gezwooren vyanden van Vrankryk worden. Zodanig, zegt men, was het voorwendzel waarvan men zich diende, om den yver van den Franschen Koning aan te moedigen, die den Kardinaal van Estrees zynen Afgezant te Rome belastte Molinos en zyne Leerlingen te vervolgen. Men begon hem te bestryden met een beschuldigingGa naar voetnoot(b) dat hy verboden briefwisseling, en strafschuldige verstandhoudingen onderhield. Men vertoonde vervolgens aan zyne Heiligheit, dat het den algemeenen Vader aller Christenen niet voegde, de Kettery in 't Vatikaan te voeden, terwyl den oudsten Zoon der Kerke tot haare vernietiging arbeidde. Eindelyk werd Molinos in 't jaar 1685. gevangen genomen, en eenigen tydt daar na wierp men mede veele Geestelyken en Waereldlyken in de gevangenis, die men tot de Bespiegeling en 't inwendig Gebedt geneegen zynde, verdacht hield. Zeker is 't, indien men noch langer deeze Sekte gedoogt had, zou men een kommerlyke verwarring in de Godtsdienstoeffening der Kerke bespeurt hebben: voornamentlyk zoo Paus Innocentius de XI. dieGa naar voetnoot(c) men voor den begunstiger van het Quiëtismus aanzag, zich opentlyk voor den Beschermer had durven verklaaren. Na deezen eersten vergeefschen aanslag, deed men een uitschryvingGa naar voetnoot(d) aan alle de Prelaten van Italië en de gansche Christenheit, om hen te berichten dat men ervaaren had, hoe op veele plaatsen van hunne Bisdommen genoodschappen van Quiëtisten zich onthielden, die verfoeielyke dwalingen leerden. Men maande deeze Prelaten aan, om aan de verstrooying deezer Vergaderingen te arbeiden, en bequaame Godtgeleerden te verkiezen, als ook te bewerken dat de gebaande weg naaukeurig volgde; maar alzoo de stem der Kerke niet vermogende genoeg was dit werk uit te voeren, indien ze niet door een burgerlyke strafoeffening gestevigt wierd, zoo belaste men deeze Prelaten de Quiëtisten voor den Waereldlyken Rechter te vervolgen. Het was toen tydt om 'er in te voorzien; want het innerlyke Gebedt had reeds de Rozekrans in kleinachting gebragt; en wat meer is, veel Godtvruchtigen kreegen een weerzin van de Beelden, alwaar ook by quam, dat eenige niet meer hunne gebeden telden. Eindelyk werd Molinos veroordeelt en ontsnapte het vuur niet dan door een opentlyke bekentenis, en mogelyk naar schyn, over zyne misslagen: maar hy werdGa naar voetnoot(e) in een gevankenis bewaart waar uit hy niet quam, dan naGa naar voetnoot(f) de doodt. Men zal in de AanmerkingGa naar voetnoot(g) een gedeelte van de plechtigheit zyner afzweering zien, zodanig wy | |
[pagina 231]
| |
dit uit een Brief getrokken hebben in de Verzameling der stukken het Quiëtismus raakende, vervat. Aanmerklyk is 't dat de handelingen over de veroordeeling van Molinos en de Bul van Paus Innocentius den XI. hem beschuldigen van de Gelovigen in schandelykeGa naar voetnoot(a) eerloosheden te storten, zonder ons een eenige van de zelven te hebben ontdekt. |
|