Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 1
(1727)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijIX. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 169]
| |
begin maakten: en zy noemden deeze eerste zegening van den Kelk, om die van de andere te onderscheiden, de zegening van den Kelk des maaltyds. Zy namen vier Drinkbekers geduurende deezen maaltydt: maar zegende niet dan den eersten en laatsten, welk gebruik het meerendeel der Jooden noch hebben, behalven de Hoogduitsche Jooden die de zegening over alle de Kelken uitspreeken. Hoe het ook met deeze verscheiden gebruiken zy, die tegenwoordig onder de Jooden worden in acht genomen, blykt het nochtans, dat onzen Heilandt gevolgt heeft, 't welk in dien tydt gebruikelyk was, en 't geen Lukas zodanig beschryft als 'er toen wierd waargenomen, daar de andere Euangelisten niet dan in 't algemeen spreeken, en alleen om deeze handeling in haar geheel beslag aan te merken. Men zou niet wel zeggen konnen, of Lukas zich ter deezer plaatse van een gewoone uitdrukking by de Hebreeuwen bedient heeft, die dikmaals een zelfde zaak herhaalen, of dat hy door deeze twee onderscheiden Kelken in 't byzonder twee verscheiden Paasch-Feesten, door den Zaligmaker met zyne Apostelen heeft willen aanwyzen, als of hy eerstelyk de Plechtigheit van Paasche volgens de aloude Wet had waargenomen, en vervolgens de gelegenheit hadt aan de handt gegeeven, die van het Paasch-Feest der nieuwe Wet te onderscheiden. Maar dit schynt geenzins op den Text van 't Euangeli te passen, vermits het waarschynelyker is, te zeggen, dat onze Zaligmaker het Paasch-Feest gehouden heeft, eveneens als toen de Jooden deeden, waarom zelfs de Euangelisten de Wyn die in den Kelk was, de vrucht van den Wynstok noemen, overeenkomende met het geen nu noch in 't Kerkgewoonten-Boek der Jooden met deeze woorden geleezen word: Bore peri Haggephen, gezegent zy de Heere onze Godt, Koning der Waereldt, overzulks hy de Vrucht des Wyngaardts geschapen heeft. Ga naar margenoot+ Aanneemelyker is 't, dat onze Heilandt, nadat hy volgens der Jooden gewoonte het broodt gezegent en gebroken had, insgelyks de Jooden noch in deeze doch andere woorden navolgde: dit is myn Lichaam, eveneens wanneer zy het ongeheveld broodt eeten, en in de Chaldeeusche of Syrische taale zeggen: Halahma ania di acalou Abhatana be area Misraim. Dit is het broodt van verdrukking, 't welk onze Vaders in Egiptenlandt gegeeten hebben. Nochtans zyn 'er die deeze woorden in hunne moedertaale uitspreeken, en andere genoegen zich die in een taal te herhaalen, van alle die deeze Plechtigheit bywoonen, verstaan. De Goddelyke Heilandt gaf aan zyne Discipelen te kennen, dat het 'er niet meer op aanquam het broodt van verdrukking te eeten, 't welk hunne Voorvaders uit Egipte trekkende, gegeeten hadden: maar dat hy de Insteller van een nieuw Verbondt zynde, hun in de plaats van dit Broodt, zyn Lichaam en Bloedt gaf. Neemt, zegt hy, en eet, dat is myn Lichaam; en na de zegening over den Wyn die in den Kelk was, uitgesproken te hebben, heeft hy hun den geheiligden Wyn overgegeeven, gelyk de Jooden spreeken, te weeten, die waarlyk (volgens het gevoelen der Roomschgezinden) in zyn bloedt verandert was, en hun gezegt: Drinkt 'er alle van; want 't geen ik u toereike is myn bloedt, het bloedt des nieuwen Verbondts; zinspeelende op de woorden die Moses uitspraak, om het Verbondt 't welk Godt met de Israëliten in 't Oude Testament oprechte, te bevestigen. 't Is hier het Bloedt des Verbondts, 't welk de Heer met ons heeft gemaaktGa naar voetnoot(a). Alzoo dan het bloedt der Slachtofferen in 't aloude Verbondt waarlyk gestort wierd, dus kan men mede niet twyffelen, dat het Bloedt van Jesus Christus die het waarachtige Paasch-Lam was, waarlyk gestort is, om zyn nieuw Verbondt met ons te bevestigen;Ga naar voetnoot(b) Myn Bloedt, het Bloedt des Nieuwen Testaments, het welk voor veele vergooten word, tot vergeevinge der Zonden. Eindelyk schynt het dat onze Heilandt mede gezinspeelt heeft op de voor verhaalde redenen, wanneer hy het broodt betuigt een broodt des levens te zynGa naar voetnoot(c); ik ben het Broodt des Levens, een iegelyk die tot my komt zal niet hongeren, en wie in my gelooft zal nooit dorsten. 't Welk niet t' eenemaal afgescheiden is, van de andere woorden die in de Hagada, of Historie gevonden worden, als de Jooden in de viering van 't Paasch-Feest verkondigen; Dit is het Broodt van verdrukking, 't welk onze Voorvaders in Egipte gegeeten hebben, een iegelyk die honger heeft, dat hy kome en eete; en deeze die behoeftig zyn, dat zy komen en Paasche houden, te weeten: dat zy van 't Paasch-Lam eeten, om 't leven te verwerven. | |
[pagina 170]
| |
Ga naar voetnoot(a) 't Is hier het Broodt, 't welk van den Hemel komt, voegt 'er de Heer ter zelver plaatse by, op dat indien 'er iemandt van eete, hy niet sterve; Vermits het, het waarachtige was van 't geen in 't Oude Testament niet dan figuurlyk had geweestGa naar voetnoot(b). Dikmaals nam hy de gelegenheit waar, de Jooden van dit waarachtige te onderrichten, hunne gedachten door leenspreuken naar den Hemel opheffende, welke byspreuken nochtans de waare zin van de H. Schrift uitdrukten, in den tydt toen hy die sprak; want wanneer hy zegt, dat hunne Voorvaders die het Manna gegeeten hebben, echter storven, naardien zy waarlyk byna alle in de Woestyne gestorven zyn; en dus niets van 't Landt genooten, 't geen hun was belooft geweest: maar dat dit in tegendeel het waarachtige Hemels Broodt was, 't welk in zich het eeuwig leven besloot, door dit beloofde Landt verbeeldt. |
|