XIV. Hoofdtstuk.
Van het Loofhutten Feest of Feest der Tabernakelen.
Ga naar margenoot+ Dit Feest is het zinnebeeldt van der Israëliten reistogt en ongemakken in de Woestyne na den doortogt van de Roode Zee, en van de voorzorge der Voorzienigheit Godts, die hen geduurende veertig Jaaren in onvruchtbaare en schroomelyke vlaktens, zonder huivesting, geduurig voor de ongelegenheden der lucht blootgestelt, heeft bewaart: doch zonder ooit in alle deeze ongemakken te bezwyken.
Ga naar margenoot+ De Jooden brengen dit Feest in Tenten door, die zy voor aan den ingang of achter hunne huizen, op de plaats of in tuinen maaken. De TentGa naar voetnoot(a) moet niet meer dan twintig elleboogen groot zyn, noch minder dan tien spannen hoog. Men recht ze zoo veel mogelyk zy in een welgelegen, aangenaame en vooral geen stinkende plaats op. De ryke Jooden versieren deeze tenten inwendig met tapyten, insgelyks met loofryke boomtelgen en vruchten, als ook Lamoenen en Oranjen-appelen, enz. en somtyds ook met takken van onvruchtbaare boomen, van Pompoenen, of zelf uitwendig enkelyk met groen rietgewas. De Hutten worden van buiten om hoog met groen loof bedekt: maar zonder belommering. Men moet ook acht geeven dat deeze groente niet verdort. Eindelyk mogenze onder geen dak noch onder geboomte opgerecht worden.
Ga naar margenoot+ Geduurende dit FeestGa naar voetnoot(b) verschynt men in de Synagoge met een palmtak, drie van mirte en twee van wilge alle byeen gebonden, die men in de rechter handt draagt, en in de linker een Sitroentakje met zyn vrucht. Men volgt elkander; men keert en wend zich eerstelyk naar 't Oosten, dan naar 't Zuiden, vervolgens naar 't Westen en eindelyk naar 't Noorden. Daar is in ieder deezer onderscheide takken, eene verborgenheit. De Palmtak, die een onsmaakelyke vrucht voortbrengt, is het Afbeeldzels der Huichelaaren; de Mirte, die onvruchtbaar is, alhoewel van een aangenaame reuk, is het zinnebeeldt der geene die onder de Wet goede werken doen; De Wilge verbeeld de Godtloozen, en het Sitroentakje de Rechtvaardigen. Men doet een kleine omgang rondom de lessenaar of preekplaats met deeze takken in de handt. Eertyds deed men 't te Jeruzalem rondom het Autaar.
De zevende dag is de grootste Feestdag. Men legt dan de Mirte, Palm en Sitroentakken af, behoudende alleen de Wilgetak. ZevenmaalGa naar voetnoot(c) gaat men rondom de lessenaar of preekplaats. De gebeden worden haastiger dan naar gewoonte gedaan, waar van men voor reden geeft,Ga naar voetnoot(d) dat men geduurende de omzwerving in de Woestyne genoodzaakt was zich met den Goddelyken dienst te spoeden. Men haalt uit den Hechal zeven Boeken van de Wet. De lessenaar is met bloemen versiert; en doordien deezen dag en den volgende, die de achtste van 't Feest is, dagen van verheuging voor de Synagoge zyn, is men alsdan als uitgelaaten, 't welk den geenen verbaast die de geheimenissen der Joodsche Plechtigheden niet begrypt. Men beweegt zich, men dribbelt heen en weer, opzeggende de gebeden met veel spoedt en geruchts, en men klopt met de wilgetakken op de banken. HetGa naar margenoot+ menschelyk vernuft altoos geneegen nadeelig te oordeelen van 't geene hem stoot, en waar van het de geheimenis onkundig zy, heeft werks genoeg zich te ontslaan van party tegen zodanige Godtsdienstige handelingen te kiezen, alwaar, zoo het schynt, in 't minst geene deftigheit gevonden word. De koele zin van de Godtvruchtigheit voegt zich zeer qualyk, by deeze vreemde Godtsdienstplichten, en de menschen de afbeeldzels en geheimenissen ongewoon aan te merken, zyn onbeschaamt genoeg om den geenen te vraagen, die behaagen scheppen Godt dusdaanig te dienen, hoe het gedoogt is met den Goddelyken dienst zodanig om te gaan, zulks 'er de Plechtigheden van bespottelyk voorkomen, met zich dus
wanvoeglyk in den Godtsdienst aan te stellen. De zeven gangen rondom de preekplaats gedaan, zegt men, geschieden ter gedachtenisse van den omgang die Josua rondom de muuren van Jericho deed.
De opening van 't Feest der Loofhutten of Tenten, word by 't Huisgezin door zegeningen gedaan, die van de Avondtmaaltydt word gevolgt. Men verlustigt zich