Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 1
(1727)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijV. Hooftstuk.
| |
[pagina 90]
| |
Want hy belaste dat de een en den ander op de handt zouden getekent worden. De Califen voerden 't uit. Vervolgens noodzaakten zy de JoodenGa naar voetnoot(a) een lap geel laken op hunne kleederen te draagen om hen van de Musulmannen te onderscheiden. MotawakelGa naar voetnoot(b) begeerde dat de Jooden zich van de Musulmannen onderscheiden zouden, draagende een leere Gordel. Hy weerde hen uit de bedieningen, verbood hen het te paerdt ryden, en wilde hen geen rytuig dan voor ezels en muilezels toestaan. Deeze bevelen van Motawakel houden noch stant, op 't geen men verzekert, sleepen ze oneer en schande na zich: maar daar was noch iets faamrovender in de handeling waar van zich de Keizer Hadriaan bediende, om de Jooden na de oproeren door den Verleider Barchochebas verwekt, te plaagen; want hy liet hen de ooren afsnyden. Eenigen tydt te vooren begeerde Ptolomeus Philopater dat men op 't lichaam der Jooden met een heet yzer de gedaante van een klimopbladt drukte, vermits deeze plant aan Bacchus was toegewyt: om te kennen te geeven dat zy hunne vryheit verlooren hadden. Deeze Vorst wilde hen tot zynen Godsdienst trekken door de vreze van kastyding, en een straffe te schandelyker, vermits ze een gevolg van slaverny was. Ga naar margenoot+ Iets ongemeens was 't, de manier hoedanig men de Jooden te Sichem in de achtste eeuw handelde. Men gaf hen aan de deur van een Kerk door den Bisschop aangeweezen, driemaal's jaars kinnebakslagen, en het Hoofdt der Jooden was 't die den kinnebakslag voor reekening van den Joodschen Landaart ontsing. De oorsprong van deezen slag kan men in CatélGa naar voetnoot(c) en in de Historie van Basnage vinden. Te Beziers joeg men eertyds de JoodenGa naar voetnoot(d) van Palmzondag tot den laatsten dag van Paasche met steenen de Stadt uit; maarGa naar voetnoot(e) een opbrenging van zekere Schatting kocht hen by den Bisschop van deeze strafheit vry. In 't Oosten begeerte de CalifGa naar voetnoot(f) Hakim, die men zegt de Sekte der Drusen te hebben ingevoert, dat de Jooden gemerkt waren, waaraan men ze kon onderscheiden. In de twaalfde eeuw meent men opgekomenGa naar margenoot+ te zyn, een merkwaardige plechtigheit die de Jooden gehouden waren, op de bezitneeming van een nieuwen Paus waar te neemen.Ga naar voetnoot(g) Zy moesten de Paus op den weg naar St. Jan van Lateranen opwachten, en hem aldaar op hunne kniën een Exemplaar van de Wet aanbieden. De Paus het aanneemende, zeide dan: ‘ik houde de Wet in waarde die Godt aan Moses gegeeven heeft; maar ik doeme de valsche uitlegging die gy aan deeze Wet geeft, want gy verwacht de Messias te vergeefs, die al voor lang gekomen is en die de Kerk gelooft Jesus Christus te zyn. De oorsprong deezer gewoonte was aldus: Wanneer Paus Innocentius de II. die naar Vrankryk vluchten moest, te Parys zyn intreê deed, gingen de Jooden hem te gemoet met zeer veel plechtigheit, en boden hem onderdaniglyk het Gewyde Boek van de Wet aan, 't welk de Stedehouder | |
[pagina 91]
| |
van Jesus Christus uit hunne handen ontfing. In een ConcilieGa naar voetnoot(a) besloot men dat de JoodenGa naar margenoot+ een Radt op de borst dragen zouden. Eenige andere Concilien voegden 'er by, dat de tabbarden en mouwen even lang moesten zyn;Ga naar voetnoot(b) maar zonder plooyen. De roode hoedt moestenze te Toulouze omtrent den aanvang van de twaalfde eeuw draagen. Het gebruik van 't Radt werd in de veertiende eeuw bevestigt, en men voegde 'er voor de vrouwen en dochters de Hoorn by. Philips de Onvertzaagde begeerde mede dat de Jooden een hoorn aan hunne muts zouden draagen; een verdrietig merkteken voorwaar. Onderscheidende hen van de Christenen, wierden ze dus ter beschimping van 't gemeene volk ten toon gestelt. Men verbood hen mede zich in 't water te baden, 't welk de Christenen om te baden gebruikten. Koning Jan wilde dat men ze door de verwe onderscheiden zoude, belastende hun het rood en wit te gebruikenGa naar voetnoot(c). Een Concilie van de veertiende eeuw oordeelde dat de vrouwen, gelyk de mannen, het roode radt moesten draagen. De gehoornde hoedt werd op verscheide plaatsen den mannen te draagen bevolen. Het Concilie van Saltzburg bevestigde deeze orde in 't jaar 1420. Het radt op het kleedt, van geele draaden gestikt, werd den Jooden door een Concilie van Keulen in 't jaar 1442, bevolenGa naar voetnoot(d) te draagen. De vrouwen moesten zich mede op 't hoofdt van twee witte draaden verzien. Twee PausenGa naar voetnoot(e) huldden de Jooden met een geelen hoedt, en de Joodinnen met een sluier van de zelfde kleur. Insgelyks droegen ze zodanig een hoedt te Avinjon; maar te Venetië moest die rood zyn; en alzoo het zeer gemeen is in versierzels te veranderen 't geen in den beginne versleeten was; de Jooden droegen te Venetië de schoonste scharlakens die zy met zware taf voerden. De hooge hoeden, de tulbandt en violette schoenen maaken een gedeelte van der Joden kleeding te Konstantinopolen en in 't Oosten uit, waarmede de gelovige aanhangelingen van Mahomet of Ali van de ongelovige, zoo wel besnedenen als onbesnedenen, konnen onderscheiden worden. Behalven dat zyn ze van de Musulmannen ook zeer veracht. Borromeus Aartsbisschop van Milaan, die door de Roomsche Kerk onder 't getal der Heiligen is gestelt, verbood den Jooden zonder hoedt en geele sluier uit te gaan, en drie dagen voor Paasche hunne huizen te verlaaten, om naby de Kerken hun verblyf te neemen. Voor hem heeft het Concilie te BazelGa naar voetnoot(f) een gedeelte deezer verboden ingevoert. Wy zullen, eindigende dit Hoofdtstuk, hunnen quaaden reuk niet vergeeten, en het bloedt waar mede hunne kinderen gebooren worden. Dit zyn zichtbaarlyke kentekenen van des volks verwerping en van den toorn Godts, indien men zekere Christenen gelooven mag. 't Is dan rechtmatig deeze merktekenen te rekenen onder de strafplegingen den Jooden onderhevig. Avitus een Christen Dichter, heeft gezongen dat de quaade reuk der Jooden door de genaade van den Doop verdreeven word. Het verblyf der Jooden te Augsburg, wanneer hunnen handel hen aldaar vereischt,Ga naar margenoot+ word hun voor een duuren prys verkocht; kostende hen ieder uur een duitsche gulden. Te Trente mogen ze zich niet langer dan drie dagen ophouden. Eertyds mogten zy 'er dus lang hun verblyf neemen: maar vervolgens heeft men hun dit ontzegt, om dat zy Buda tegen 's Keizers leger kloekmoedig verdeedigt hadden. Dus werdenze dan gestraft, om datze hunnen Opperheer getrouw waren. Moeten we dus niet besluiten, dat men de getrouwigheit den ongeloovigen niet schuldig is? Wy zullen hier alle de belastingen; hen nu en dan opgelegt, niet onderneemen te beschryven;Ga naar voetnoot(g) de onrechtmatige ontslagingen van schulden door de Christenen hen afgeperst; de goedkeuring van hunne geding-gelden hen te onthouden; hen ongestraft te dooden; het verbodt dat men hun oplei, den geenen te antwoorden, die hun over den Godtsdienst lastig vielen;Ga naar voetnoot(h) de ontvoering hunner kinderen, enz. Maar wy zullen van eenige Kerkelyke bevelen spreeken, den Jooden betreffende. Een ConcilieGa naar voetnoot(i) belast hen op aannadering van 't Sakrament hunne huizen gesloten te houden. Een ander verbied hun van de Maagt, de Heiligen en den Godtsdienst der Roomsche Kerke qualyk te spreeken. Wy moeten het goed besluit deezer twee Dekreeten goed keuren. Vermits het nooit gedoogt word den geenen te beschimpen of ergernis te geeven, die van een ver- | |
[pagina 92]
| |
schillende Godtsdienst met de onze zyn, en noch min word dit geleden van deezen die belydenis van een niet heerschende Godtsdienst doen. Ook moet men het Dekreet goedkeuren, 't welk den Jooden beveelt, de Bedienaars der Kerke te eeren; het verbodt met de Christenen in 't huwelyk te treeden; als mede van geen Christen Slaven te mogen hebben; de Joodsche kinderen die zich tot het Christendom bekeeren niet te mogen onterven: maar wy zwygen van zoo veele deezer instellingen die aan een zieken Christen verbieden een Joodsche Arts te ontbieden; van deeze die verboden hebben een Joodt tot getuigen te verzoeken, alhoewel voor een eerlyk man bekent, en geen andere vlek hebbende dan dat hy besneden is; van deze die een Christen van een schuldt ontlast met een Joodt onderling verdragen, by aldien de eerste zwoer dat hy die van hem gewoekert hadt. |
|