Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 1
(1727)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijIII. Hooftstuk.
| |
[pagina 87]
| |
digt. Deeze beshuldiging gaf oorzaak dat 'er in Engelandt veel van dien Landaart op het eindigen van de twaalfde eeuw omgebragt wierden: want durvende, tegen 't verbodt, zich by 's Konings Kroning bevinden, nam men 't hen zoo qualyk, vermits het volk beducht was dat zyne Majesteit door de Jooden mogte betovert worden, zulks het tot hun kosten, hunnen yver en genegentheit voor den Koning deed uitmunten. Ga naar margenoot+ III. Men beschuldigde hen dikmaals de Hostie boosaardig en heilschendig misbruikt te hebben. Op 't einde van de veertiende eeuw, vonden de Jooden goed eene Hostie met een mes te doorsteken: maar dit Heiligdom verbaasde hen niet weinig door de ontspringing van geweldig veel bloedts 't welk deeze boosdoenders in 't aangezicht spatte, zulks zy 't niet konden uitwisschen. Wat meer is, de Jooden om hun godloos stuk te bedekken, vonden goed deeze Hostie te begraaven; maar het onsnapte hen, en werd ten Hemel opgeheven, door een Jongeling gezien, die bezig was een troep Koebeesten te weiden. De gansche kudde knielde neder om de doorboorde Hostie aan te bidden, en deeze kniebuiging duurde zoo lang, dat 'er de jonge den Bisschop bericht van gaf. Aldaar gekomen, zag men de noch bloedige wonde. De Jooden (ô verblinde eeuw!) wierden met een onmenschelyke wreedheit gestraftGa naar voetnoot(a) die de yverdrift der gewaande Godtvruchtigen deed uitvinden. Men stichte een Kerk ter plaatse alwaar men de Hostie gevonden had, die vervolgens door mirakelen en door ongemeene giften zoo berucht werd, dat ze bevoordeelde den geenen die in deeze Kerk zyne Godtsdienstigheden ging opofferen. Een andere Hostie, door een JoodtGa naar voetnoot(b) in een ketel met kookend water geworpen, gaf oorzaak tot een mirakel, niet min berucht dan dit waarvan we gesproken hebben. Onmiddelyk nadat de Hostie in de ketel geworpen was, verscheen een volmaakt schoon kindt, 't welk den ongelukigen en ongelovigen Joodt trachte te vermoorden: maar het ontweek het mes van den Joodt, loopende rondom de gemelde ketel, en bekeerde de kinderen van deezen godloozen Joodt, die op de aanbrenging zyner huisgenootenGa naar voetnoot(c) verbrandt wierd. IV. Men beschuldigde hen dikmaals het Kruisbeeldt te hebben gegeesselt, en de Beelden en Kruissen verontheiligt. Wy willen echter niet onderneemen hen volkomen in alles te rechtvaerdigen over eenige punten van beschuldiging tegen hun ingebragt en uitgevonden: maar zeker is 't dat men zich meermaals heeft ingebeeldt dat 'er de Godtsdienst belang in vond, hun deeze misdaaden op te tygen. By voorbeeldt; wanneer eens een Italiaansche Monnik, nadat hy een kruis, onder een misthoop verborgen had, deeze bedreeven heilschendery den Jooden te last leide, gaf dit oorzaakGa naar voetnoot(d) hen zonder medoogenheit om te brengen; moet men niet gelooven dat hy in zyn gadrag liefdaadig was? Veele Jooden te vooren bekeert, begaven zich weder in 't Jodendom: want hy trachtte deezen afval daar door te beletten.Ga naar margenoot+ V. Men beschuldigdeGa naar eind(e) hen noch de wateren der fonteinen en rivieren vergiftigt te hebben. Deeze beschuldiging gaf oorzaak dat 'er een groot getal van, in 't midden van de 14de eeuw omgebragt wierden. De de vergiftiging was algemeen, zoo men voor gaf, en men waande dat de Jooden dit met hulp der melaatschen van dien tydt ondernomen hadden, door den Mahometaanschen Koning van Grenade daar toe aangezet. De beschuldiging werd eenige jaaren daarna weer hernieuwt. De Jooden gebruikten toen de bedelaars, die in de putten en fonteinen een mengsel gemaakt van nagels en 't vleesch van een gehangen dief enz. worpen. VI. De Jooden zyn ook veeltyds doorGa naar margenoot+ verradery en muitery beschuldigt geworden. Voorbeelden zyn 'er genoeg van in de Historiën, en zonder tot op de eerste eeuwen der Christen Kerke te rug te treeden, zoo is 't waarschynlyk dat de Jooden den Keizer Justiniaan, om Cosroës Koning van Persië te begunstigen, verraaden hebben. De Schryver van 't Leven van Theodard heeft aangetekent, dat zeGa naar voetnoot(f) Abderam Vorst der Sarazenen in Languedok lokten, en daardoor veel ramps over een oneindig getal Christenen veroorzaakten: maar weinig staat is 'er op deezen Schryver, die niet naaukeurig is, te maaken, en niet dan by berichtgeevingGa naar voetnoot(g) geschreeven heeft. Vervolgens beschuldigde men hun zeer dikmaals van diergelyke misdaaden. Men verzeekert | |
[pagina 88]
| |
mede dat zy de stroperyen der Normannen in Aquitanië begunstigden. Wy zyn niet gezint de Jooden vry te pleiten, dat ze somtyds niet zouden oproerig onder 't geleide van Bedriegers zyn geweest, die zich den naam en 't gezag aanmatigden 't welk zy weigerden in Jesus Christus, der Christenen Messias te erkennen. Vermits wy hier dan de voornaamste stukken van beschuldiging tegen de Jooden ingebragt, voorgestelt hebben, gelooven we dat het genoeg zy, zonder dat het noodig zyn zal van hun woekeren en bedriegelyk handelen te spreeken, waarmede men hen in den koophandel beschuldigt. |
|