Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 1
(1727)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijIII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 28]
| |
voorspelling gerust zy, voegenze hem deeze woorden uit Ecclesiasticus toe:Ga naar voetnoot(a) Gaa, eet uw broodt met vreugde, enz. waar na den Vaster eeten gaat. Ga naar margenoot+ Den Jooden is verbooden zich te kleeden met stoffe van vlas en wolle geweeven:Ga naar voetnoot(b) Gy zult geen kleedt, zegt de Wetgeever,Ga naar voetnoot(c) van gemengde stoffe aantrekken, wolle en linnen te gelyk. Zy naajen om die reden zelfs hunne wolle kleederen met geen garen, noch een linne kleedt met wolle. Ook is hun verbonden, zo wel mannen als vrouwen, zich in een gewaadt van andere Sexe te verkleeden,Ga naar voetnoot(d) Het kleedt eens mans en zalaan eene vrouwe niet zyn, en een man zal geen vrouwen kleedt aantrekken. Insgelyks zyn alle vrouwelyke handelingen den mannen verboden, als allerlei blanketsel voor 't aangezicht, en smeersel om 't hair uit te doen vallen. Ook is het zelfde verbodt aan de vrouwen opgelegt, van niets te mogen uitvoeren 't geen den mannen eigen zy. Mogelyk is het verbodt den mannen hunne baarden te mogen scheeren hier van ontstaan, zulks die van de slaap des hoofdts langs de wangen, en zelfs de gantsche baardt moest ongeschooren blyven;Ga naar voetnoot(e) ook zult gy de hoeken des baardts niet verderven. Wat hunne wyze van zich te kleeden aangaat, daar in volgenze, alhoewel schromelyk, andere volkeren na, indien 't niet is, om zich niet bespottelyk onder hen te maaken. 't Is hun niet gedoogt zich kruinen te maaken, noch onderscheiden hairbossen ter midden van 't hoofdt, noch niets 't geen 'er naby komt; doch overal zynze meest geneegen in lange kleederen of rokken te gaan Ga naar margenoot+ De vrouwen kleeden zich naar de wyze des landts, behalven op den dag van haar huwelyksfeest, zy dekken haar hoofdt-hair met een hairkap, of eenig hulzel, naar natuurlyk hair gelykende, schikkende zich naar 's lands mode voor 't uitwendige: maar zy draagen naaukeurig zorg, om haar eigen hair niet te laaten zien. De mannen houden 't voor een onbetaamelyke daadt het hoofdt t'ontdekken, naardien zy niet geloven dat het een teken van achting zy; ook oeffenen zy 't zelf niet in hunne Synagogen. Telkens als zy zien dat men onder de Christenen deeze pligt aan persoonen van aanzien bewyst, quyten zy 'er zich mede van. Ieder kleedt dat zy draagen moet vierGa naar margenoot+ baanen of kleden hebben, en aan ieder een bandt hangende gelyk een quast, die zy Zizit noemen. Deeze bandt bestaat gemeenlyk uit agt draaden, ten dien einde gesponnen, hebbende ieder vyf knoopen, die de helft der lengte beslaan. 't Geen niet geknoopt is, maar uitgerafelt zynde verbeeldt ten einde een soort van een quast,Ga naar voetnoot(f) dat zy zich, zegt de Wet,Ga naar voetnoot(g) snoerkens aan de boeken hunner kleederen maaken. Dit bevel raakt allen de mannen, en niet de vrouwen; gelyk 'er ook geen bevel van is 't welk by haar word waargenomen. Zelfs heeft dit gebruik nu byna geen plaats meer, alwaar de mannen deeze vier gebaande kleederen draagen, om door andere volkeren niet bespot te worden, onder wien zy hun verblyf hebben. Zy vergenoegen zich alleen met dit onder hunne kleederen te draagen, bestaande uit een stuk stof 't welk vierkant is, met vier banden, 't welk zyGa naar voetnoot(h) Arban Canfoth noemen, ter gedachtenisse der geboden Godts, nademaal in 't zelve hoofdtstuk van Numeri vers 40. gezegt word: op dat gy gedenkt en alle myne geboden onderhoudt enz: Maar in hunne gebeden-uurenGa naar margenoot+ die zy in de Synagogen volbrengen, dekken zy zich met een vierkante wolle hooftsluier, die deeze quasten aan de hoeken heeft; welk hooftdeksel zy Taled noemen, waarvan wy in 't vyfde Hoofdtstuk gewag maaken zullen. Ook moeten de mannen voor hun voorhoofdt hebben 't geen de H: Schrift Totafot noemt, en de Jooden Teffilin heeten, gelyk geschreeven staat;Ga naar voetnoot(i) Ook zult gyze tot een teeken op uwe handt binden, en zullen u tot voorspanselen zyn tusschen uwe oogen: Wy zullen in 't vyfde Hoofdtstuk van de hoedanigheit en de gestalte van dien handelen. Ondertusschen om voor 't volk niet bespottelyk te zyn in een zaak die zy voor Heilig houden, en die zy niet dan met groote omzichtigheit draagen, vergenoegenze zich die ten tyde hunner gebeden te gebruiken. Zy gelooven mede gevoeglyk te zyn, een gordel over hun kleedt te draagen, of iet anders 't welk een scheiding van het opperdeel met de andere deelen des lichaams maakt. De Rabbynen hebben mede veel te zeggen,Ga naar margenoot+ raakende de plaats van gevoegdoening, en hoedanig men 'er zich gedragen moet, 't welk alles niet strekt dan ter gezondheit, tot eerbaarheit en zedigheit: grondende zich op 't geene in DeuteronomiumGa naar voetnoot(k) word | |
[pagina 29]
| |
gezegt. Gy zult ook een plaats buiten het leger hebben: en daar heenen zult gy na buiten uit gaan. En gy zult een schupje hebben, enz. Zy moeten zich gewennen, en opstaande zich erinneren om hun gevoeg te gaan doen, vervolgens zich wasschen, om zich onbesmet tot het gebedt te begeeven. Telkens wanneer zy gevoelen dit noodig te hebben, moeten zy 'er zich niet van onthouden, naardien het zich verfoeielyk te maaken is, tegen het geen in Leviticus word gezegt.Ga naar voetnoot(a) En maakt uwe persoonen niet afgrysschelyk. Indien ze gelooven, in deezen staat zyn de, van iemandt gezien te worden, moeten zy zich met alle mogelyke eerbaarheit daarin voorzien.Ga naar voetnoot(b) En nademaal zy ouwlings in huis geen bequaame gelegenheit hadden, en datze voor een ieders gezicht blootstonden, warenze echter wel bedacht de gevoeglykheit in acht te neemen. En als deeze daadt gevaarlyk wierd geacht, haddenze onder hun een soort van aanroeping aan de Bewaar-Engelen, om hen alsdan voornamentlyk te beschermen: maar dit 's nu buiten gebruik. Vervolgens moeten zy hunne handen wasschen, en Godt looven, hem dankende dat hy zich niet alleen genoegt heeft het wonder van den mensch te scheppen: maar ook hem te bewaaren; naardien de minste wederwaardigheit, die den loop deezer overvloedigheden des lichaams zoude mogen overkomen, de doodt veroorzaaken kon. Dit is 't 't geen zy telkens in acht neemen, wanneer hen deeze gevoegdoening overkomt. Des morgens zo draa zy opstaan, wasschenGa naar margenoot+ zy hunne handen en aangezicht; en zy wachten zich vooraf geen vleesch, broodt, boek, noch iets Heiligs aan te raaken. War de hoedanigheit van 't water aangaat, en hoe zy 'er zich van bedienen: de Rabbynen die daar over hun vernuft geuit hebben, en in fynigheit en omstandigheden diesaangaande zeer gesleepen zyn; begeeren vooral niet dat men alwaar men zich wascht het water uitgiete: want zy mogen 'er niet overtreeden, overzulks het voor hun een onreine zaak is. In 't afdroogen hunner handen en aangezicht, herhaalen zy de zegening, waar van in 't volgende hoofdtstuk gehandelt worden zal. |
|